Jellema 5 Afbouw

March 27, 2018 | Author: MCBach | Category: Fire Safety, Building Engineering, Building, Engineering, Science


Comments



Description

JELLEMA 5AFBOUW 06950467_voorwerk.indd 1 09-02-2006 15:46:34 II omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam opmaak Van de Garde, Zaltbommel tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v., Woerden Veltman Bouwkundig Ontwerp- en Tekenburo, Delft De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl ISBN 90 06 95046 7 Tweede druk, tweede oplage © ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. 06950467_voorwerk.indd 2 09-02-2006 15:46:35 III 5 06950467_voorwerk.indd 3 Bouwproces Afbouw 09-02-2006 15:46:35 IV De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast het inleidende deel uit drie reeksen boeken: bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tot het leveren van commentaar en kritiek in een voortdurende discussie tussen redactie, auteurs en het onderwijs. De redactie: ir. K. Hofkes Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND, Haarlem en Alkmaar ing. N. Zimmermann Architect, Amsterdam Auteurs deel 5: L.W. ter Laan Bouwkundig adviseur afbouw en bouwfysica, Vries ing. M.W.R. Salden Coördinator EGM Architecten bv, Dordrecht H.J.M. van Diepen Verwol Projectafbouw b.v., Opmeer H.G. Geerken ing. A.C.J.Th.B. Lemmens Directeur Omnifloor Adviesbureau voor Bedrijfsvloeren, Eindhoven ing. H.Th.S. Flapper Architect AVB C. Dijkstra Namens Savantis, Vakcentrum Afbouw en Onderhoud, Waddinxveen ir. A. van Tol Architect, Zwolle ir. M. Bonebakker Adviseur Bouwmanagement, Geesteren H.A.J. Flapper Bouwinnovator, Amsterdam ir. H. Brinksma Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht, Utrecht 06950467_voorwerk.indd 4 09-02-2006 15:46:51 V JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE 1 2 7 Inleiding Bouwnijverheid 3 Bouwtechniek Onderbouw Bouwtechniek Draagstructuur 8 Bouwmethoden Bouwmethodiek Bouwmethoden Woningbouw JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE JELLEMA HOGERE BOUWKUNDE Serieoverzicht 10 Bouwproces 11 Bouwproces 12 Bouwproces Ontwerpen Contracteren www.jellema-online.nl 4 Bouwtechniek Omhulling 9 Bouwmethoden Utiliteitsbouw A prestatie-eisen / daken www.jellema-online.nl 4 Bouwtechniek Omhulling A techniek 12 B gevels 4 Bouwtechniek Omhulling Uitvoeren Bouwproces Uitvoeren B organisatie 13 Bouwproces Beheren C gevelopeningen 5 6 Bouwtechniek Afbouw Bouwtechniek Installaties A elektrotechnisch en sanitair 6 Bouwtechniek Installaties B werktuigbouwkundig en gas 6 Bouwtechniek Installaties C liften en roltrappen 06950467_voorwerk.indd 5 09-02-2006 15:46:54 In het bestek worden deze constructies omschreven en verder uitgewerkt.VI Woord vooraf Deze uitgave in de reeks Bouwtechniek behandelt de inbouw en de afwerking. Dit deel beperkt zich tot die inbouwconstructies en afwerkingen die meestal in de bouw worden meegenomen en waar bouwkundige voorzieningen voor getroffen dienen te worden.en inbouwsystemen logisch en overzichtelijk op elkaar afgestemd te worden. Onder de bouwkundige inbouw valt dus voornamelijk het aanbrengen van de ruimtebepalende elementen waardoor de functionaliteit van het gebouw mede wordt bepaald. behoren de afbouw. Omdat de gebruiker bij het betreden van een gebouw direct geconfronteerd wordt met de materialen en systemen die zijn toegepast in de overgangssituatie tussen ruwbouw en de ruimte waarin hij zich bevindt. De auteurs mei 2005 06950467_voorwerk. Bouwkundigen moeten deze materie zodanig beheersen dat zij voor het toepassen van deze systemen bouwtechnisch en esthetisch verantwoorde plannen kunnen maken.indd 6 09-02-2006 15:46:56 . Beide fasen bevinden zich in het overgangsgebied tussen het daadwerkelijk bouwen en het inrichten door de interieurarchitect. Tevens moeten ze elkaar aanvullen opdat een functionele en harmonieuze ruimtebegrenzing ontstaat. 5 Kozijn voor schuifdeuren 51 2.2.6 Deuren 53 2.INHOUD VII Inhoud Scheidingswanden 1 Inleiding 2 1.1.2 Systeemplafonds 78 3.1 Deuren: stomp of opdek 53 2.8.3 Ondergronden van gebakken materialen 100 4.4 Materiaalkeuze 44 2.8 Hang.3 Inmetselkozijn 48 2.en sluitwerk 64 2.2 Hechting van stukadoorswerk aan de ondergrond 99 4.6.5.2 Montagekozijn 47 2.2.1.1.2 Staal 44 2.7 Vormveranderingen 76 3.1.1.1 Prestatie-eisen 40 2.2.5.1.9 Beglazing 67 2.10 Uiterlijk aanzien en vlakheid 76 3.1.1.1.1.6 Speciale deuren 61 2.2.5 Inbraakwerende deuren 60 2.2 Systeemwanden 14 1.3 Kozijntypen 43 2.6 Gedrag van de aansluitingen met de draagconstructie 76 3.1.7 Toegankelijkheid 62 2.2 Gezondheid 10 1.3 Energiezuinigheid 12 1.1.5 Toepassing van schadelijke materialen 76 3.1.6.1 Eisen vanuit het Bouwbesluit 40 2.1.1 Veiligheid 8 1.12 Duurzaamheid en prijs 77 3.1.1 Keuze montage.4 Bijzondere deuren 57 2.1.13 Montage 78 3.2 Normen ten aanzien van tekenwerk 43 2.1 In het werk af te werken systeemwanden 14 1.2 Sluitwerk 65 2.3 Eisen/wensen vanuit de uitvoering 42 2.1 Ondergronden als basis voor stukadoorswerk 99 4.5 Baffleplafond 92 3.1 Sterkte van de constructie 71 3.4 Vochtwering 74 3.1 Prestaties 4 1.1 Water 106 09-02-2006 15:46:56 .1.5.1.6.4.2.2 Materialen 106 4.en/of kalkgebonden materialen 100 4.11 Voorzieningen voor afbouw en afwerking 77 3.8.2 Strokenplafond en lamellenplafond 88 3.8 Thermische isolatie 76 3.3 Geluidwering 73 3.1.5 Pleisterdragers 103 4.4 Aanvullende eisen 12 1.2 Soorten deuren 54 2.6.4.1.2 Eisen/wensen door gebruiker en/of architect 42 2.3 Deursluitmechanismen 65 2.8.3.3.2.indd 7 2.2.1 Hangwerk 64 06950467_voorwerk.1.2 Gelijmde niet-dragende binnenwanden 28 1.5.3 Brandwerende deuren 56 2.5.9 Beperking van luchtdoorlatendheid 76 3.1 Hout 44 2.4 Kozijn voor gipsmontagewanden 51 2.1 Prestaties en toepassingsmogelijkheden 71 3.6.14 Arbo-risico’s 78 3.1.1 Ondergronden en hun materiaal-eigenschappen 99 4.3 Roosterplafond 91 3.of inmetselkozijn 46 2.1.2.4 Rasterplafond 92 3.1.4 In het werk getimmerde plafonds 95 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 96 4 Stukadoorswerk 97 Inleiding 98 4.4 Ondergronden van cement.3.1 Gemetselde niet-dragende binnenwanden 25 1.1 Panelenplafond 78 3.5 Aansluitingen 46 2.2 Vooraf afgewerkte systeemwanden 22 1.3 Niet-dragende binnenwanden 25 1.1.6.2 Brandveiligheid 72 3.3 Verdiepingshoge niet-dragende binnenwanden van wandpanelen 34 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 37 1 2 Binnenkozijnen 39 Inleiding 40 2.10 Dorpels 68 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 68 3 Plafondconstructies 69 Inleiding 70 3.1.3 Klimaatplafonds 94 3. 5.10 Keramische vloerbedekking 184 5.3 Brandwering 124 4.6 Houtverduurzamingsmiddelen 217 7.3 Buitenwerk 119 4.1.5 Hulpconstructies 121 4.5.2 Bescherming van metalen tegen corrosie 221 7.5.2 Glazen tegels 202 6.1 Natuursteentegels 202 6.1 Conservering en schilderwerk van hout 212 7.4.2 Thermische isolatie 123 4.7 Keuzebepaling vloersysteem 194 5.2.4 Dekvloeren 139 5.4 Uitvoeren van stukadoorswerk 109 4.1 Vochtisolatie 122 4.1.6.2.12 Kunststeen (composiet) 192 5.2.1.4 Keramische tegels 203 6.1 Stukadoren van plafonds 112 4.5.5.2 Dekvloer 132 5.3.1.1 Materialen 202 6.4.3 Metalen tegels 203 6.1 In het werk vervaardigde betonvloeren 134 5.4.6 Stalen draagvloeren 139 5.6.3.5.5 Vloerbedekkingen 167 5.7 Droge dekvloeren 164 5.6 Houten dekvloeren 164 5.4.5.6.1.7 Elastische vloerbedekking 180 5.2.2 Vulstoffen 106 4.3 Isolerende vulstoffen 107 4.9 Houten vloerbedekking 182 5.VIII 4.7.2 Conservering en schilderwerk van metalen 220 7.2 Functies van (componenten van) een vloersysteem 131 5.3 Draagvloeren 133 5.4.8 Verhoogde dekvloeren en holtevloeren 165 5.1 Keuzecriteria 195 5.2 Uitvoering van tegelwerk 206 6.1 Terminologie 128 5.1.4 Kwaliteitsbewaking 132 5.4.2 Calciumsulfaat vloerbedekking 170 5.3 Aanpassingsmogelijkheden 197 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 197 6 Afwerking van binnenwanden met tegels 201 Inleiding 202 6. plantaardige vezels enzovoort 181 5.3 Vloerbedekking 132 5.1 Cementgebonden vloerbedekking 168 5.indd 8 5.3 Voegen.3.7. krimpen en zwellen 214 7.5 Keuze verduurzamen en/of schilderen van hout 216 7. dilataties en beëindigingen 207 6.4 Bindmiddelen 107 4.3 Toepassing van onbehandelde houtsoorten 214 7.3.5 Kunstharsgebonden vloerbedekking 173 5.5.3 Stukadoormortel-samenstellingen 109 4.1.6 Vloerverven 193 5.3 Bitumineuze vloerbedekking 170 5.2 Bekistingsplaatvloeren 134 5.3.2.2.1 Oorzaken van aantasting van hout 212 7.2.1.2.3 Elementenvloeren 135 5.3 Bitumineuze dekvloeren 159 5.4 Staalplaatbetonvloer 138 5.1.5.2.5 Magnesiagebonden dekvloeren 162 5.3 Bescherming van staal tegen corrosie 223 09-02-2006 15:46:56 .4 Kwaliteitseisen en -normen 209 7 Conservering en schilderwerk 211 Inleiding 212 7.4 Magnesiagebonden vloerbedekking 171 06950467_voorwerk.4 Combinatiedekvloeren 161 5.2 Beperkingen keuzevrijheid 196 5.3.1 Cementgebonden dekvloeren 140 5.2 Duurzaamheidseigenschappen van hout 212 7.2 Calciumsulfaatgebonden dekvloeren 150 5.1.1 Corrosie 220 7.2 Stukadoren van wanden 116 4.1 Draagvloer 131 5.5.2.7 Verfsystemen op hout 217 7.1.4.5.5.1.5.6 Zachte vloerbedekking 177 5.4.5 Houten draagvloeren 138 5.7.4.en plaktechnieken) 125 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 126 5 Dekvloeren en vloerbedekkingen 127 Inleiding 128 5.en buitenschilderwerk 218 7.1.8 Kurk.11 Natuursteen 188 5.4 Bescherming van hout tegen vocht.12 Metalen vloerbedekking 192 5.4 Bijzondere vormen van stukadoorswerk (trek.4.4.6.1 Integrale benadering 128 5.6 Bijzondere functies van stukadoorswerk 122 4.8 Verfproducten voor binnen. 4.4.2.4 Vergelijking met andere materiaalgroepen 243 7.2 Soorten kunststoffen 242 7.1 Bescherming van de verfverwerker 250 7.3 Toeslagstoffen 243 7.7 Schadelijkheid van verven 249 7.2.5 Verfsystemen 245 7.indd 9 09-02-2006 15:46:57 .10 Emailleren 233 7.INHOUD IX 7.2.3.3. walshuid en verontreinigingen 223 7.5 Impregneren van steenachtige materialen met waterafstotende preparaten 239 7.6 Toepassing van kleuren 247 7.3 Chemische en biologische aantasting van steenachtige materialen 236 7.1 Fysische aantasting van steenachtige materialen 234 7.1 Grondverven 245 7.1 Fabricage van kunststoffen 242 7.8 Duplexsystemen 231 7.3.4 Conservering en schilderwerk van kunststoffen 242 7.4 Verwijdering van roest.3 Onderhoud van verfsystemen 246 7.9 Detaillering en conservering van staalconstructies 232 7.4 Voorkomen van aantasting van steenachtige materialen 238 7.4.5 Bescherming van staal door verflagen 226 7.3 Conservering en schilderwerk van steenachtige materialen 233 7.3.2 Schematische verfsystemen 246 7.5 Schilderen van kunststoffen 244 7.2.5.3.2.6 Schilderen van steenachtige materialen 239 7.5.2.3.6 Verfsystemen met hun eigenschappen 227 7.7.7.2 Etikettering van verfproducten 251 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 254 Register 255 06950467_voorwerk.2.7 Verzinkt staal 228 7.2.4.11 Bescherming van aluminium 233 7.4.2 Fysisch-chemische aantasting van steenachtige materialen 234 7.5. Voor scheidingswanden en plafonds dienen daarom zoveel mogelijk de standaardelementen te worden toegepast. zodat geen kostbare reparaties nodig zijn. Het primaire proces is echter aan veranderingen onderhevig. dienen de ruimtebepalende elementen verplaatsbaar en ook uitwisselbaar te zijn. Bij de keuze van de elementen en de aansluitende details moet hier terdege rekening mee worden gehouden. receptiebalies. Deze zijn na demontage weer te gebruiken. Om een gebouw functioneel te kunnen aanpassen. Lichtere vouwbare wandconstructies ten behoeve van wegschuifbare separaties voor vergaderzalen. uitgiftebalies. Onder de inbouw wordt verstaan het aanbrengen van de: • ruimtebepalende elementen (scheidingswanden en plafonds). stukadoorswerk en wandbetegelingen. vitrines. keukeninrichtingen. Met als uiterste dat bij de verandering van de bestemming van een gebouw (hergebruik) ook de indeling volledig moet kunnen worden aangepast. Voor deze sanitaire scheidingswanden wordt meestal een stelpost in het bestek opgenomen of worden deze wanden rechtstreeks door de opdrachtgever bij de leverancier besteld. harmonicawanden. wandbetimmeringen en lambriseringen en dergelijke vallen weer op het terrein van de interieurarchitect. halfhoge scheidingswanden ten behoeve van koffie. laboratoriuminrichtingen. • vaste inventaris.en besprekingshoeken en vaak ook de 06950467_voorwerk. Wij zullen in dit deel 5 alleen die inbouwconstructies en afwerkingen bespreken die over het algemeen in de bouw worden meegenomen en derhalve in de betreffende bestekken worden omschreven. hiermee wordt kostbaar pasmaken en onnodig bouwafval voorkomen. Deze gespecialiseerde leveranciers verzorgen zelf het uittekenen en de montage van de wanden. Voor de bespreking en documentatie van vouwwanden. De onderlinge aansluitingen en ook de aansluitingen op de draagstructuur en omhulling moeten met eenvoudig gereedschap te demonteren zijn. Van de scheidingswanden bespreken we in dit deel alleen de verdiepingshoge scheidingswanden met de in deze scheidingswanden op te nemen deurkozijnen en puikozijnen. doucheruimten en dito wanden voor kleedruimten met bijbehorende bergkastjes worden pas aangebracht nadat de betreffende ruimte bouwkundig is afgewerkt. Van de afwerking bespreken we in dit deel alleen de afwerkingen die bij de bouw worden aangebracht zoals vloerafwerkingen.X Inleiding Na het gereedkomen van de draagstructuur en de omhulling (de dakconstructies en de gevels met gevelopeningen) volgt de inbouw en de afwerking.indd 10 bewegwijzering in het gebouw. maar ook in woonhuizen bepalen dermate de sfeer van het interieur dat de keuze en de montage meestal door de interieurinrichting wordt verzorgd. Voor de toe te passen materialen moeten zoveel mogelijk materialen worden gekozen die weinig milieubelastend zijn en na sloop opnieuw te gebruiken of eenvoudig recyclebaar zijn. blaasbalgwanden en paneelwanden verwijzen we daarom naar de Nederlandse Bouw-Documentatie (NBD). Onder de bouwkundige inbouw valt dus voornamelijk het aanbrengen van de ruimtebepalende elementen (de scheidingswanden en de plafonds). horecabedrijven. maar hierbij wordt ook vaak de huisstijl van de gebruiker gevolgd. Onder vaste inventaris vallen onder meer kastwanden. lesruimten. Niet alleen de sfeer van het interieur wordt uitdrukkelijk door de vaste inventaris bepaald. Inbouw en afwerking vormen het overgangsgebied tussen het bouwen en de interieurarchitectuur. Wandafwerkingen met behang of textiel. Deze vaste inventaris is bij uitstek het terrein van de interieurarchitect en wordt door deze uitgewerkt en opgedragen. Hiermee worden de voor het primaire proces gewenste ruimten ingedeeld. 09-02-2006 15:46:57 . Sanitaire scheidingswanden ten behoeve van de indeling van toiletgroepen. Hoofdstuk 5 bespreekt de dekvloeren. Plafondconstructies (hoofdstuk 3) zijn eveneens belangrijk voor de ruimtelijke indeling van een gebouw. Milieubelastende materialen (verdunningsmiddelen) moeten daarbij zoveel mogelijk worden vermeden. maar meestal zal worden gekozen voor een systeemplafond. Bovendien zijn de vloerbedekkingen en vloerafwerkingen modeonderhevig en sterk bepalend voor de sfeer van het betreffende vertrek. en kleur van de panelen en het patroon van de ingebouwde verlichtingsarmaturen en roosters van de klimaatinstallatie kunnen zeer bepalend zijn voor de sfeer van de betreffende ruimte. De keuze uit de vele soorten vloerbedekkingen en vloerafwerkingen met keramische tegels. In de seriematige woningbouw worden plafonds en gietbouw.indd 11 09-02-2006 15:46:57 . worden gegeven aan de mogelijke brandoverslag en het omloopgeluid. Dit kan zijn een eenvoudig plafond van vlakke platen op een draagsysteem of een van de vele typen plafonds van akoestische panelen in een al of niet zichtbaar draagsysteem. Plafonds kunnen ter plaatse ambachtelijk worden vervaardigd. Met stukadoorswerk op een zogenoemde pleisterdrager is de brandwerendheid van houten vloerconstructies (bijvoorbeeld in de renovatie) en van staalconstructies aanmerkelijk te verbeteren. Bij de keuze daarvan speelt naast het gebruik (ook door ouderen en mindervaliden) vooral de brandwerendheid en de rookdichtheid een belangrijke rol. Speciale aandacht moet hierbij. Hierbij speelt ook de brandwerendheid en de wering van geluidoverdracht een belangrijke rol.en blokkenwanden met spuittechnieken afgewerkt. Naast de meer gebruikelijke typen dekvloeren zoals de cementdekvloer en de gietvloer worden ook de verhoogde vloeren en holtevloeren behandeld. draagvloer.XI In hoofdstuk 1 worden de lichte afscheidingswanden voor zowel de woningbouw als de utiliteitsbouw besproken. structuur. natuursteen en dergelijke is afhankelijk van het gebruik van de betreffende ruimte en het onderhoud. Deze drie componenten beïnvloeden elkaar dusdanig dat het eindresultaat een zorgvuldige afweging moet zijn van de drie samenstellende onderdelen. De producenten hebben de laatste jaren goed ingespeeld op deze problematiek. evenals als bij de verlaagde plafonds. staal en steenachtig materiaal besproken. lichtreflecterende afwerking van ruw gemetselde muren en vloeren. Draagconstructies en onderdelen van installaties kunnen ermee worden weggewerkt. niet alleen toegepast in het interieur maar ook voor buitenwerk. Conservering en schilderwerk (hoofdstuk 7) staan de laatste jaren enorm ter discussie. Dit laatste geldt ook voor de in hoofdstuk 6 besproken wandafwerking met tegels. De keuze van afmetingen. Stukadoorswerk (hoofdstuk 4) van wanden en plafonds is oorspronkelijk bedoeld als vlakkere. Een vloersysteem bestaat uit de componenten 06950467_voorwerk. vloerbedekkingen en verhoogde vloersystemen. maar ook van de gebruikers. dekvloer en vloerbedekking. Na de ruimtebepalende elementen wordt in dit deel de afwerking besproken. Het stukadoorswerk heeft zich door de hedendaagse toevoegingen en aanbrengtechnieken ontwikkeld tot een afwerktechniek met vele esthetische mogelijkheden. Ook de lichte scheidingswanden van steenachtig materiaal komen hierbij aan de orde. In dit deel wordt de conservering van hout. De diverse draagvloerconstructies zijn reeds behandeld in deel 3 Draagstructuur. Dit niet alleen voor de veiligheid en gezondheid van degenen die deze materialen moeten verwerken. Aansluitend worden in hoofdstuk 2 de in deze scheidingswanden aan te brengen binnendeurkozijnen en puikozijnen besproken. materiaal. XII 06950467_voorwerk.indd 12 09-02-2006 15:46:57 . A.P. ir. alleen een scheidende. te weten constructieve wanden en scheidingswanden. In tegenstelling tot de constructieve wanden hebben de scheidingswanden.Scheidingswanden 1 L. die in dit hoofdstuk worden behandeld. nietdragende functie. ter Laan.indd 1 12-04-2005 11:59:49 .W. 06950467_H01.G. Cobussen In een bouwwerk kunnen twee soorten wanden worden onderscheiden. In artikel 7. • niet-dragende inwendige scheidingsconstructies. in m h0 = de rekenhoogte.2 van NEN 6702 wordt aangegeven dat voor: • niet-dragende binnenwanden in verblijfsgebieden met een gewicht per lengte groter dan 3.2 kN/m2 h0 voor qeg. te weten: • dragende inwendige scheidingsconstructies. De vaste niet-dragende binnenwanden kunnen worden onderverdeeld in ver- 06950467_H01. steenachtige elementen.rep kleiner of gelijk aan 1 kN/m peg. waarbij in de vloerconstructie extra voorzieningen dienen te worden getroffen. in kN/m2 qeg. 2 niet-dragende binnenwanden van metselwerk. omschreven in hoofdstuk 44 van de bestekssystematiek: PLAFOND. die in dit hoofdstuk worden behandeld.rep = waarin: peg.rep = het gedurende de referentieperiode gegarandeerde maximale gewicht per lengte van de toegepaste niet-dragende binnenwand.en Utiliteitsbouw). STABU verdeelt de niet-dragende binnenwanden in twee groepen. 1 Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen zogenoemde gewone en lichte nietdragende binnenwanden. die allemaal gelijk en uitwisselbaar zijn en die in het werk worden opgebouwd tot een wandconstructie.EN WANDSYSTEMEN. niet-dragende binnenwanden die voldoen aan de bovengenoemde randvoorwaarden kunnen. omschreven in hoofdstuk 22: METSELWERK.5 kN/m2 h0 voor qeg.rep kleiner of gelijk aan 2 kN/m peg. Een systeemwand is opgebouwd uit verschillende. tot één systeem behorende elementen.2 Inleiding In een bouwwerk kunnen twee soorten verticale scheidingsconstructies worden onderscheiden. namelijk: 1 niet-dragende systeemwanden.3.rep kleiner of gelijk aan 3 kN/m peg. en vervormingen. Voor de indeling van de niet-dragende binnenwanden wordt de systematiek gehanteerd zoals die is ontwikkeld door STABU (Stichting Standaardbestek Burger. als de vloerconstructie is berekend op de voorgeschreven extra gelijkmatig verdeelde belasting. waarbij de grens is beschreven in NEN 6702: TGB 1990 Belastingen 2 Een ander onderscheid dat kan worden gemaakt is of de niet-dragende binnenwand vast of beweegbaar is. h0 = 2.0 kN/m dienen in rekening te worden gebracht als lijnlast. waardoor deze wanden meer plaatsgebonden zijn. In dit hoofdstuk zullen deze niet-dragende scheidingsconstructies worden benoemd als ‘nietdragende binnenwanden’. • niet-dragende binnenwanden met een massa kleiner of gelijk aan 300 kg per strekkende meter dient een gelijkmatig verdeelde belasting in rekening worden gebracht van: h ∙ 0. alleen een scheidende.1.rep = de voor niet-dragende binnenwanden in rekening gebrachte gelijkmatig verdeelde belasting. In tegenstelling tot de dragende scheidingsconstructies hebben de niet-dragende scheidingsconstructies. niet-dragende functie. Het voornaamste onderscheid tussen deze typen binnenwanden is gelegen in het feit dat een nietdragende binnenwand van metselwerk bestaat uit losse. De flexibiliteit van de indeling is hierdoor groter dan bij de gewone scheidingswanden.rep = h ∙ 0.rep = h ∙ 1. in kN/m h = de vrije hoogte binnen het verblijfsgebied.indd 2 12-04-2005 11:59:50 . In het algemeen kan worden gesteld dat steenachtige niet-dragende binnenwanden een meer traditionele opbouw vertonen dan de systeemwanden. onafhankelijk van voorzieningen in de bouwkundige constructie worden geplaatst.8 kN/m2 h0 voor qeg.5 m Andere mogelijkheden om niet-dragende binnenwanden onder te verdelen kunnen onder meer op basis van de drie volgende criteria: Lichte. 1 • Betonsteen. Beplating op houten skelet.1 Vooraf afgewerkte systeemwanden • Panelen systeem• wand. tot een systeem behorende. die in het werk worden opgebouwd. aaneengeschakelde. eventueel met losse stijlen. nadat deze is aangebracht. op basis van de opbouw van de wand.2.1 geeft een overzicht van de genoemde soorten van niet-dragende binnenwanden. Deze beplating kan weer bestaan uit gipskarton. • een ander type systeemwand is opgebouwd uit een skelet van metalen of houten profielen. Figuur 1. niet-dragende binnenwanden kunnen worden onderverdeeld in horizontaal of verticaal te rollen of te schuiven wanden. 1 Systeemwanden vooraf vervaardigde elementen. • Prefabbetonnen • systeemwand. die in het werk worden opgebouwd. 2 vooraf afgewerkte systeemwand. Hierna wordt de in figuur 1. tot een systeem behorende. De wand bestaat uit. • Cellenbeton- • Cellenbeton• panelen. Binnen de in het werk af te werken systeemwanden kan. • Kalkzandsteen. Gemetselde nietdragende binnenwanden paragraaf 1.3. 3 Er kan onderscheid worden gemaakt tussen verdiepingshoge en half-hoge niet-dragende binnenwanden. 3 Gelijmde nietdragende binnenwanden paragraaf 1. waartegen op de bouwplaats aan één of beide zijden een beplating wordt aangebracht. Systeemwanden Systeemwanden kunnen we onderscheiden in: 1 in het werk af te werken systeemwand. De wand zelf bestaat uit. samen met uitwisselbare elementen. in het werk wordt voorzien van een afwerking.2 Beplating op metalen skelet. vooraf vervaardigde elementen. Figuur 1. 1 In het werk af te werken systeemwand Onder een in het werk af te werken systeemwand wordt verstaan een lichte wand die.• Baksteen. • wand. eventueel met losse stijlen en uitwisselbare elementen. 2 Steenachtige niet-dragende binnenwanden In het werk af te werken systeemwanden paragraaf 1. • • • • Beplating op metalen skelet.of gipsvezelplaat of spaanplaat.1 Indeling niet-dragende binnenwanden 06950467_H01. douchecabines en kleedruimten behoren tot de inrichting van een gebouw en worden in dit hoofdstuk dus niet besproken.indd 3 12-04-2005 11:59:50 .3. • Gipsblokken. • Kalkzandsteen • lijmblokken.2 Verdiepingshoge niet-dragende binnenwandpanelen paragraaf 1. De beweegbare.3 • Panelen systeem. een verdere onderverdeling worden gemaakt: • de systeemwand kan zijn opgebouwd uit panelen die in de productieplaats worden samengesteld uit beklede gipskartonplaat of spaanplaat. Halfhoge scheidingswanden en sanitaire scheidingswanden voor toiletgroepen. Ook de vooraf afgewerkte systeemwanden kunnen op basis van de opbouw van de wand verder worden onderverdeeld in panelen systeemwanden en systeemwanden met een beplating op een metalen of houten frame. • Glazen • bouwsteen.3. aaneengeschakelde. paragraaf 1.2. • • • • • blokken. Beplating op houten skelet.1 SCHEIDINGSWANDEN plaatsbare en niet-verplaatsbare niet-dragende binnenwanden.1 genoemde verdeling van typen niet-dragende binnenwanden nader toegelicht. 2 Vooraf afgewerkte systeemwand Onder een vooraf afgewerkte systeemwand wordt verstaan een lichte wand waarvan de onderdelen vooraf zijn afgewerkt. bevestigd aan één of beide zijden van een kern. • Gipselementen. • de wijze waarop voorwerpen aan de wand kunnen worden bevestigd. onderverdeeld naar de toegepaste materialen.1 t/m 4. • de geluidsisolatie van de wand.2 Eigenschappen in relatie met het Bouwbesluit 06950467_H01.1 t/m 3. De producten die hiervoor worden toegepast zijn er onder andere op basis van baksteen.18 Figuur 1. Voorafgaand aan de gedetailleerde bespreking zullen eerst de prestaties en de toepassingsmogelijkheden van de wanden in het algemeen worden besproken.16. • de opbouw van de wand. Gemetselde niet-dragende binnenwanden Dit type binnenwand wordt opgebouwd uit kleine handzame stenen of blokken die door middel van een metselmortel met elkaar worden verbonden.7 afdeling 3.2.15 Energiezuinigheid Beperking warmteverlies afdeling 5. de zogenoemde direct aangewezen normen. • de elementen.11 t/m 2.4 Steenachtige niet-dragende binnenwanden De steenachtige niet-dragende binnenwanden worden. Voor de bepalingsmethoden wordt in het Bouwbesluit verwezen naar NEN-normen. betonsteen. waarin de wand wordt toegepast. • de brandwerendheid van de wand. waaruit de wand is samengesteld. Deze mortel kan zijn op basis van gemodificeerde zand-cementmortel.indd 4 12-04-2005 11:59:50 . • de eventuele afwerking van de wand. De verschillende typen niet-dragende binnenwanden zullen hierna worden behandeld.1 afdeling 2. • de in combinatie met de wand toe te passen kozijnen. vocht) Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke materialen afdeling 3. glazen bouwstenen en andere steenachtige producten. In figuur 1. doch ook op gipsbasis. op basis van de wijze van de onderlinge verbindingen.3 Bruikbaarheid afdeling 4. kalkzandsteen. De hiervoor te gebruiken bouwproducten zijn onder andere gipsblokken.19 Gezondheid Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke invloeden (geluid. • de detaillering van de aansluiting van de wand op de bouwkundige constructie.2 is een overzicht gegeven van de Beschouwde eigenschap Relatie met het Bouwbesluit Veiligheid Constructieve veiligheid Brandveiligheid afdeling 2. • de montage van de wand. Verdiepingshoge niet-dragende binnenwanden Verdiepingshoge niet-dragende binnenwanden van een steenachtig materiaal worden gevormd door verdiepingshoge bouwelementen (panelen) van lichtgewichtbeton. 2. Gelijmde niet-dragende binnenwanden Gelijmde niet-dragende binnenwanden worden samengesteld uit steenachtige producten die zodanig maatvast en vlak zijn dat de koppeling met een dunne lijmmortel kan plaatsvinden.1 Prestaties In het Bouwbesluit worden prestatie-eisen gesteld. waarbij de volgende facetten van de wand aan de orde zullen komen: • de sector van de bouw. cellenbeton of gips.1 t/m 5. 1. 2. cellenbetonblokken en kalkzandsteen lijmblokken. indd 5 Attesteringsonderzoek Het voldoen aan voornoemde eisen dient te worden aangetoond door middel van berekeningen conform NEN 6710 en NEN 6770 (metaal).6. NEN 6760 (houtachtig). conform NEN 6702 met uitzondering van de combinaties met brand. 200307-28. De nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-Attest (met-productcertificaat) voor nietdragende binnenwanden wordt in bouwbestek- 06950467_H01.1 SCHEIDINGSWANDEN beschouwde eigenschappen met verwijzing naar het desbetreffende artikel uit het Bouwbesluit.of attesteringsinstelling op het gebied van de bouw. balustrades. onafhankelijke instituten zijn de instituten die door de Stichting Raad voor de Certificatie zijn erkend als certificerings. • IKOB BKB BV Houten.V. teitsverklaringen uitgebreid besproken Beoordelingsrichtlijn De hiervoor genoemde kwaliteitsverklaring is een kwaliteitsverklaring in de zin van de Woningwet en is een schriftelijk bewijs dat is voorzien van een – door de minister van VROM aangewezen – merkteken en wordt afgegeven door een deskundig. Certificatie en Keuringen te Rijswijk.6 met betrekking tot het bestand zijn tegen windbelastingen.1 Voorschriften uit oogpunt van veiligheid.1. De hiervoor bedoelde – door de minister aangewezen – deskundige. NEN 2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702.d.4 en 9. een gelijkmatig verdeelde belasting. en dergelijke.6. SKH te Huizen. Voor nietdragende binnenwanden hebben de navolgende certificatie-instellingen gezamenlijk een nationale beoordelingsrichtlijn (BRL) opgesteld. Nota bene: Uit NEN 6702 zijn voor nietdragende wanden tevens van belang. Aan de hand van de genoemde beoordelingsrichtlijn zullen de te stellen prestatie-eisen aan niet-dragende binnenwanden worden behandeld.6 van het Bouwbesluit is de mogelijkheid geschapen dat. onafhankelijk instituut dat eveneens door de minister is aangewezen. Algemene sterkte van de bouwconstructie Prestatie-eisen Conform het Bouwbesluit.. d. indien een door de Minister erkende kwaliteitsverklaring is afgegeven en de toepassing is overeenkomstig die kwaliteitsverklaring.1 mag de uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet worden overschreden onder invloed van fundamentele en bijzondere belastingcombinaties. • Stichting Keuringsbureau Hout.2.2. Indien niet conform de in de prestatie-eis omschreven bepalingsmethode kan worden aangetoond dat aan genoemde eisen kan worden voldaan dient een en ander te worden aangetoond met inachtneming van NEN 6700.4. artikel 2.6. • KIWA N. Voorts geeft het Bouwbesluit de mogelijkheid dat niet elke keer aangetoond hoeft te worden dat de te leveren niet-dragende binnenwand voldoet aan de gestelde prestatie-eis. In artikel 1. artikel 8. Nationale Beoordelingsrichtlijn 1003 4.2. mag worden gesteld dat aan de desbetreffende prestatie-eis is voldaan. relingen. 12-04-2005 11:59:51 . 8. Met betrekking tot de windbelasting kan ook de proef zoals hierna omschreven worden uitgevoerd. ▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek worden in hoofdstuk 2 het Bouwbesluit en aansluitend de kwali- 5 ken omschreven als de ‘BRL 1003’. 8. NEN 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal). volgens de in het Bouwbesluit gehanteerde volgorde. Deze nationale beoordelingsrichtlijn is aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de stichting Bouwkwaliteit. een geconcentreerde belasting en een stootbelasting van wanden grenzend aan vides. 5. Bepalingsmethoden Het voldoen aan voornoemde eisen kan worden aangetoond door middel van berekeningen conform NEN 6710 en NEN 6770 (metaal). Indien de wand niet of moeilijk tot breuk kan worden belast. NEN 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal). kan de weerstand tegen windbelasting vaak onvoldoende geacht worden.o. Vervolgens kan de druk worden verhoogd tot breuk optreedt. • de risico’s die de bewoner of gebruiker loopt in geval van breuk. NEN 6760 (houtachtig) en NEN 2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702 of door middel van navolgende proef. Niettemin kan in het attest(-metproductcertificaat) de gelijkmatig verdeelde belasting worden opgegeven. 0.h. indien de wand weerstand biedt aan de schokbelasting van 240 Nm (zie 5. die de wand in praktijkomstandigheden tot breuk brengt.0 m. NEN 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal). Met behulp van een in de spouw gehangen luchtzak wordt vijf maal een druk (prep) van 230 N/m2 op de wand aangebracht. door verstevigingen in de vorm van stijlen en door een relatief gering oppervlaktepercentage van te openen delen in de gevels.indd 6 Interpretatie/Toelichting Aangezien de invloed van de wind veelal verminderd wordt door gunstige verdeling van de binnenwanden in een woning (of gebouw).50 m die elk twee bevestigingen hebben in verticale richting h. De grootte van de belasting is afkomstig uit NEN 6702 Belastingen en vervormingen. De proef wordt uitgevoerd op één paneel of wandgedeelte met een breedte van circa 1. Attesteringsonderzoek Het voldoen aan voornoemde eisen kan worden aangetoond door middel van berekeningen conform NEN 6710 en NEN 6770 (metaal).2). en dergelijke).6 Sterkte van de bouwconstructie tegen windbelasting Prestatie-eisen De scheidingswand moet in praktijkomstandigheden met een redelijke veiligheidscoëfficiënt weerstand bieden aan de op de scheidingswand inwerkende windbelastingen zoals deze zijn aangegeven in NEN 6702. • het praktijkresultaat van de verwerking (bijvoorbeeld aansluitingen met de ruwbouw).30 m van zijn oppervlak en gesteund door twee consoles h. dat evenwijdig aan een stijve wand wordt opgesteld.h. De hoogte van de te beproeven wand moet overeenkomen met de maximale hoogte zoals in het attest(-met-productcertificaat) wordt opgenomen met een minimum van 2. kan het hoogste belastingsniveau wat tijdens de beproeving is bereikt in het attest(-met-productcertificaat) worden vermeld. evenwijdig aan de scheidingsconstructie. 06950467_H01.3.o. uitgevoerd zoals in de praktijk gebruikelijk. NEN 6760 (houtachtig) en NEN 2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702 of door middel van navolgende proef. sanitair. 0. h = 11 m) en een windvormfactor (c) van 0. op 0. verwarmingsapparatuur. De scheidingsconstructie en de bevestiging van dergelijke voorwerpen moet een belasting van 1000 N kunnen dragen. gebied 1. De spouw tussen de proefwand en de stijve wand dient 50 tot 70 mm te bedragen. evenals de aard van de breuk.1 Sterkte van de bouwconstructie onder invloed van excentrische verticale belastingen Prestatie-eisen De scheidingsconstructies met inbegrip van hun aansluitingen mogen niet tot breuk worden gebracht of op een voor de gebruiker gevaarlijke wijze beschadigen onder invloed van een excentrische verticale belasting ten gevolge van het ophangen van zware voorwerpen (bijvoorbeeld wandmeubels.15 m en 12-04-2005 11:59:51 . rekening houdend met: • de aard van de samenstellende materialen en hun wijze van samenvoeging.40 m. waarbij is uitgegaan van een stuwdruk (pw) van 760 N/m2 (bebouwd. Tevens mag na 24 uur geen breuk of een voor de gebruiker gevaarlijke wijze van beschadigen van de wand of aansluitingen van de wand optreden.en regelwerk voorzien van een beplating. Opbouw proefwand De proeven worden uitgevoerd op scheidingsconstructies die zijn samengesteld in overeenstemming met de uitvoering in de praktijk. ���� �� �� ������ � ��� ���� ��������������� ���� ����������� ������ Figuur 1. NEN 6760 (houtachtig) en NEN 2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702 of door middel van navolgende proeven. Attesteringsonderzoek Het voldoen aan voornoemde eisen kan worden aangetoond door middel van berekeningen conform NEN 6710 en NEN 6770 (metaal).3. Tevens kan.60 m in verticale richting. worden nagegaan of de scheidingsconstructie (al dan niet voorzien van verstevigingen) aan dezelfde eis voldoet met een belasting van 4000 N op een h.50 m bedragen zonder stijve verticale ondersteuningen of 4. figuur 1. De proeven worden uitgevoerd op scheidingsconstructies zoals in voorgaand hoofdstuk omschreven (Opbouw proefwand).1 SCHEIDINGSWANDEN waarvan de onderste bevestiging een contact met de scheidingsconstructie heeft in de vorm van een cirkel met een diameter van 25 mm.2 Sterkte van de bouwconstructie tegen schokken Prestatie-eisen De scheidingsconstructies met inbegrip van hun aansluitingen mogen niet worden doorboord of op een voor de gebruiker gevaarlijke wijze beschadigen onder invloed van een schok met een zacht lichaam van 240 Nm en onder invloed van een schok met een hard lichaam van 10 Nm. indien gewenst.00 m met stijve verticale ondersteuningen op voorwaarde dat dergelijke ondersteuningen ook in de praktijk aanwezig zijn. mogen de consoles worden bevestigd aan de stijlen (op de daarbij behorende hart-op-hartafstand) dan wel aan speciale ophangconstructies in de wand zoals in de praktijk gebruikelijk. De aansluitingen tijdens de beproeving dienen overeen te komen met de aansluitingen zoals vermeld in het attest (-met-productcertificaat).indd 7 7 moet ten minste 1. figuur 1. De klimatologische omstandigheden dienen in overeenstemming te zijn met de gebruiksfase en het toepassingsgebied. Eventuele vervormingen en beschadigingen moeten worden opgenomen en vastgelegd in een verslag. Interpretatie/Toelichting Na 24 uur mag geen bezwijken optreden van de bevestigingsmiddelen en mag de console niet losraken.o. Een en ander zal in het attest (-met-productcertificaat) worden vermeld. 12-04-2005 11:59:52 . De resultaten van de laatste proef kunnen in het attest (-met-productcertificaat) worden vermeld. NEN 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal).3 Schematische weergave consoleproef Interpretatie/Toelichting Bij wanden opgebouwd uit stijl. van 1. 5.00 m tussen de bevestigingen in horizontale richting en 0. De klimatologische omstandigheden dienen overeen te stemmen met de gebruiksfase en het toepassingsgebied: • de schokbelasting van 240 Nm. De te beproeven constructie moet overeenkomen met de maximale hoogte zoals in het attest (-met-productcertificaat) wordt opgenomen met een minimum hoogte van 2.4.40 m.h. In daarvoor in aanmerking komende gevallen dient de te beproeven constructie ten minste drie wandelementen te bevatten evenals hoekstukken en aansluitende elementen (bijvoorbeeld kozijnen) indien deze een onderdeel van het attest (-met-productcertificaat) vormen. De breedte van de wand 06950467_H01. Men laat de kogel zonder aanvangssnelheid en van een hoogte van 1.5 Schematische weergave schok 10 Nm Interpretatie/Toelichting Bij een wand opgebouwd uit stijl.8 ������ � ������� ��� � ������������ ������� wordt uitgevoerd met een zak van textielweefsel met een diameter van 0.1 Veiligheid Onder veiligheid wordt in het Bouwbesluit het navolgende onderscheid gemaakt: 1 constructieve veiligheid.15 m voor het oppervlak van de wand wordt gehangen met het raakvlak op halve hoogte van de wand met een maximum van 1. figuur 1.5.50 m (‘zandzak-proef’). Ook de bevestiging aan de vloer.1. 1. ������ � ������� ��� � ������������ ������� Figuur 1. 2 brandveiligheid.25 m gevuld met droog zand tot een massa van 30 kg welke op 0.en regelwerk mag het plaatmateriaal aan de ontvangstzijde (de direct aan de belasting bloot- 06950467_H01.9 m.1. NEN 6720 (Betonconstructies) en NEN 6790 (Steenconstructies).2 dat de uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet mag worden overschreden onder invloed van fundamentele belastingcombinaties.50 m.00 m met een slingerbeweging op verschillende plaatsen in de breedterichting van de wand tegen de wand vallen. Bij afspraak worden de resultaten van deze proef geacht hetzelfde te zijn als die van een zelfde proef met een lederen bal van 25 kg en een valhoogte van 0.a Constructieve veiligheid Het Bouwbesluit stelt in afdeling 2. Bij een wand opgebouwd uit panelen dienen de proeven zowel ter plaatse van de onderlinge aansluiting als in het midden van het paneel te worden uitgevoerd. Figuur 1. Men laat de zak zonder aanvangssnelheid en van een hoogte van 0. Eventuele beschadigingen worden opgenomen en vastgelegd in een verslag. De volgende belastingcombinaties zijn van invloed op de sterkte van een niet-dragende scheidingswand: • eigengewicht en windbelasting.80 m met een slingerbeweging driemaal op dezelfde plaats tegen de wand vallen. wordt uitgevoerd met een stalen kogel met een massa van 1 kg welke op 0.indd 8 De sterkte van de scheidingswand zelf wordt bepaald door de opbouw en de toegepaste materialen. 1. • de schokbelasting van 10 Nm.en regelwerk dienen de proeven zowel op de stijlen als tussen de stijlen te worden uitgevoerd.15 m voor het oppervlak van de wand wordt gehangen met het raakvlak op halve hoogte van de wand met een maximum van 1.en plafondconstructie is mede bepalend voor de sterkte. artikel 2. • eigengewicht en excentrische verticale belastingen. met uitzondering van de combinaties met brand.1. Het voldoen aan de voornoemde eisen dient te worden aangetoond door middel van berekeningen conform NEN 6710 (Aluminiumconstructies) en NEN 6770 (Staalconstructies). of door middel van proeven. 12-04-2005 11:59:52 .1. Bij een wand opgebouwd uit stijl. conform NEN 6702 Belastingen en Vervormingen TGB 1990. NEN 6760 (Houtconstructies) en NEN 2608 (Glas) met in achtneming van NEN 6702.4 Schematische weergave schok 240 Nm gestelde zijde van de wand) wel een deuk of scheur vertonen doch niet volledig worden doorboord. De aansluitingen van de scheidingswand met de draagconstructie moeten zodanig worden uitgevoerd dat. geen breuk of gevaarlijke beschadigingen ontstaan. De maximale toelaatbare wandhoogte wordt bepaald met behulp van een aantal proeven: de windbelastingsproef.b Brandveiligheid In NEN 6062 worden de eisen vastgelegd ten aanzien van de brandveiligheid van gebouwen. De aspecten van brandveiligheid kunnen worden onderverdeeld in: ���� ���� ���� � �������� ���� ��� ��� ��� ��� ��� ���� ���� ���� ��� ��� ��� 9 ��� ��� ��� ��� ��� ��� ��� � � �� �� �� �� �� ��� ��� ��� ��� ������� Figuur 1. de vlamdichtheid van de wand betrokken 1. onder invloed van normaal te verwachten vormveranderingen van de draagconstructie. waarbij de scheidingswand aan gestandaardiseerde brandomstandigheden wordt blootgesteld.1. beschadiging en diameter van de deuk. Ten aanzien van de toegepaste materialen en materiaalcombinaties geschiedt de bepaling van de onbrandbaarheid volgens NEN 6064.1. d. die voornamelijk worden beïnvloed door de eigenschappen van de toegepaste materialen. De brandwerendheid wordt gemeten in een testsituatie.6: de standaardbrandkromme die het temperatuurverloop in de tijd aangeeft van de gestandaardiseerde brandomstandigheden. de zandzakslingerproef.indd 9 12-04-2005 11:59:53 .d. waarbij normen zijn gesteld voor de toegestane doorbuiging. 2003-07-28 zijn de uit te voeren proeven uitvoering beschreven. Uiteraard worden deze laatste verschijnselen weer medebepaald door het materiaalgedrag. die van toepassing zijn op constructieonderdelen. • verschijnselen. Een meetpunt voor de brandveiligheid is de brandwerendheid van de scheidingswand. verschijnselen. In de Nationale Beoordelingsrichtlijn 1003. waarmee uitbreiding van de brand en verspreiding van rook kan worden voorkomen of voldoende lang kan worden uitgesteld.1 SCHEIDINGSWANDEN • De sterkte is te meten aan de bestandheid tegen mechanische beschadigingen. die bepaald wordt volgens NEN 6068. de bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting volgens NEN 6065 en de bepaling van de rookproductie bij brand volgens NEN 6066.6 De standaardbrandkromme 06950467_H01. Ten aanzien van de belasting door leuningen. de bestandheid tegen schokken. Bij de test wordt gekeken naar de thermische isolatie van de scheidingswand betrokken op de temperatuur en op warmtestraling. de windbelasting en de stootbelasting ter plaatse van niveauverschillen worden in NEN 6702 eisen gesteld aan de sterkte van de scheidingswand. de kogelslingerproef en de consoleproef. figuur 1. de geschiktheid voor het ophangen van voorwerpen aan de scheidingswand en de toegestane wandhoogte. ofwel de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO). tussen een brandcompartiment en een liftschacht en tussen een schacht en een ruimte met een vluchtweg of een liftschacht dient de weerstand tegen rookdoorgang minimaal 30 minuten te bedragen. Hierbij is de golflengte in de lucht dezelfde als in de constructie. figuur 1. 06950467_H01. Naast de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag is ook de weerstand tegen rookdoorgang van belang voor scheidingswanden. Het verschijnsel. laag. wanneer de invloed van andere transmissiewegen wordt meegerekend. afhankelijk van de functies van de ruimten aan weerszijden van de wand.indd 10 R’w-waarde is de in de praktijk gemeten waarde (met flankerende overdrachtswegen). Deze wordt bepaald volgens NEN 6075. Hoe hoger de massa.8. De luchtgeluidsisolatie is een eigenschap van de scheidingswand en wordt uitgedrukt in dB als Rw-waarde of als R’wwaarde. en heeft als zodanig dus betrekking op de isolatie tussen ruimten. Indien de isolatieindex voor luchtgeluid wordt herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van de ontvangstruimte dan wordt gesproken van de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu. verwezen naar het Bouwbesluit.a Geluidwering Ten aanzien van de geluidwering dient er onderscheid te worden gemaakt tussen geluidsisolatie en geluidabsorptie. De geluidsisolatie van een wand wordt in eerste instantie bepaald door de massa van de wand. Hierin wordt het verband aangegeven tussen de massa van de wand in kg/m2 en de theoretische geluidsisolatie van de wand in dB. waarbij dit coïncidentie-effect optreedt. die zijn opgebouwd uit twee spouwbladen met een luchtspouw ertussen. De isolatie-index voor luchtgeluid is een maat voor het verschil in geluidsdrukniveau. figuur 1. of waarbij de waarde een vastgestelde eis overschrijdt. Geluidsisolatie geeft een waarde aan een scheiding tussen twee ruimten. gerelateerd aan een genormeerde.1. De geluidisolatie wordt echter negatief beïnvloed door het coïncidentie-effect.2. Geluidsisolatie is meestal een combinatie van luchtgeluidsisolatie en contactgeluidsisolatie. Bij normale vertrekafmetingen wordt veelal Rw = Ilu + 52 dB gehanteerd. bij lichtere wanden ligt deze frequentie hoog. is hoger dan verwacht mag worden vanuit de theoretische massawet. De luchtgeluidsisolatie geeft het verschil in geluidsdrukniveau aan van de ontvangstkamer ten opzicht van de zendkamer.7 De praktische massawet van de geluidsisolatie 12-04-2005 11:59:54 . Tussen ruimten met een vluchtweg. De geluidsisolatie van lichte scheidingswanden. Wanneer een luchtgeluidsgolf onder een hoek op de scheidingswand valt kunnen bij bepaalde frequenties buigingsgolven in de scheidingswand optreden. waardoor het geluid gemakkelijk wordt doorgelaten. �� �� �� �� �� �� �� � �� �� �� �� �� �� �� ��� ��� ��� ��� ��� �������������� Figuur 1. geluidabsorptie geeft een waarde aan de ruimte zelf. Binnen een woning worden geen brandcompartimenteringen voorgeschreven en tussen gebouwen geldt altijd een WBDBO van 60 minuten.10 Voor brandcompartimenteringswanden wordt in het Bouwbesluit een WBDBO geëist van 60 minuten.7. bepaalt de brandwerendheid van de scheidingswand.1. 1. tussen een brandcompartiment en een vluchttrappenhuis.k). dat zich het eerste voordoet. des te hoger de geluidsisolatie. Hierin wordt de invloed aangegeven van het coïncidentie-effect op de theoretische geluidsisolatie overeenkomstig de massawet. Door het buigslappe karakter van de beplating ���������� op de afdichting en op de ontvlambaarheid en het moment van bezwijken van de constructie. frequentie-afhankelijke waarde.2 Gezondheid 1. Met andere woorden: Rw-waarde is een in het laboratorium gemeten waarde. Bij wanden met hoge massa ligt de grensfrequentie. Voor de overige scheidingswanden wordt. – geluidstransmissie via leidingen en kanalen.of badruimte worden eisen gesteld aan het tegengaan van het binnendringen van vocht van binnen en het ophopen van vocht door condensatie om schimmelvorming te voorkomen. 1. Naast de opbouw van de scheidingswand is de luchtgeluidsisolatie ook afhankelijk van de volgende factoren: • te beïnvloeden factoren: – aansluitingen tegen bouwkundige constructies. zijn constructies met hoge geluidabsorptiewaarden. – doorvoeringen van leidingen en kanalen.2. gevels en dergelijke.10 wordt de invloed aangegeven van geluidlekken op de geluidsisolatie van de scheidingswand.of inductie-unit-omkastingen en dergelijke.b Vochtwering Voor scheidingswanden van een verblijfsruimte.indd 11 12-04-2005 11:59:55 . waardoor de geluidsisolatie negatief wordt beïnvloed. figuur 1. Ook dit type scheidingswand heeft echter een frequentie. toilet. – inbouw van technische voorzieningen. – omloopgeluid via deuren. In figuur 1. Van contactgeluidsisolatie is alleen sprake indien geluid rechtstreeks door middel van aanstoten tot de scheidingswand doordringt. Hiervoor is de 06950467_H01. opgebouwd uit twee spouwbladen met een luchtspouw en van een enkelvoudige constructie met hetzelfde gewicht. waardoor een hoge geluidsisolatie wordt bereikt. convector.1 SCHEIDINGSWANDEN 11 • niet te beïnvloeden factoren: flankerende transmissie via aansluitende vloeren. maar op te nemen in het materiaal of constructie. waarbij de gehele constructie in trilling kan worden gebracht. de zogenoemde resonantiefrequentie. De scheidingswand met het geluidlek wordt beschouwd als een samengestelde constructie. Scheidingswanden van poreuze materialen of scheidingswanden. niet zijnde een scheiding met een andere verblijfsruimte. – geluidstransmissie via koven. gangen.9 De geluidsisolatie van een spouwconstructie en een enkelvoudige wand In figuur 1.of stromingsweerstand van het materiaal. – dilataties. Geluidabsorptie is de eigenschap van een materiaal of constructie om (een deel van) geluidsgolven niet terug te kaatsen. waarbij de waarde f de verhouding aangeeft van de oppervlakte van het slechtst isolerende deel ten opzichte van de totale oppervlakte.11 worden enkele geluidsisolatie-eisen volgens het Bouwbesluit gegeven.1. – geluidstransmissie via het plenum boven een verlaagd plafond. Hierin wordt de theoretische geluidsisolatie in dB aangegeven van een scheidingswand. toilet. met een sterk poreus oppervlak. plafonds. Dit aspect wordt verder buiten beschouwing gelaten. Dit wordt bepaald door de lucht.9. ������������������������ – � �� ��� �� �������������� ������������ �� ����������������� Figuur 1. de vermindering van de geluidsisolatie van de wand (R1 – R in dB) wordt aangegeven ten opzichte van het verschil in geluidsisolatie van de wand en het slechtst isolerende deel (R1 – R2 in dB).of badruimte. gevels en dergelijke. Deze eigenschap is van belang voor de beperking van galm.8 De invloed van het coïncidentie-effect op de ������������������������ geluidsisolatie ���������������������� ����������� ������ ����������������� ��������������������������������� ��������������������� �������������������� �� ����������������� Figuur 1. en het ontbreken van rechtstreekse geluidstransmissie van het ene spouwblad naar het andere ontstaat een massa-veersysteem. bepaalt mede het aanzicht van het uiteindelijke afwerksysteem.4.3 Energiezuinigheid 1. Deze factor mag voor de bovengenoemde scheidingswanden niet lager zijn dan 0. 1.5 m2K/W. toiletof badruimte met niet verwarmde ruimten. van belang in het geval van toepassing van MDF. voor zover niet de scheiding met een andere verblijfsruimte. spaanplaat of triplex in de scheidingswandconstructie. moet een waarde hebben van 2. die gesteld wordt aan de maximale formaldehydeconcentratie. garage. schuur. 1.4 Aanvullende eisen 1.200 m niet hoger dan 0.of badruimte en een andere besloten ruimte.1. en tot een hoogte van 1. die wordt berekend volgens NEN 2778. zoals een serre.12 �� ��� ��� ������������ �� ���� �� ���� ����� �� ����� ������ � �� �� �� �� ������ ������������ Figuur 1.1.a Thermische isolatie De thermische isolatie wordt bepaald door de warmteweerstand van de scheidingswand.1. en die de verhouding aangeeft tussen het verschil tussen de binnenoppervlaktetemperatuur en de buitenluchttemperatuur met het verschil tussen de binnenluchttemperatuur en de buitenluchttemperatuur. die bepaald wordt volgens NEN 1068.3.indd 12 De warmteweerstand dient berekend te worden. 1.1. Deze wateropname mag op geen enkele plaats hoger zijn dan 0.65 of 0.1.c Toepassing van schadelijke materialen Ten aanzien van niet-dragende binnenwanden is voornamelijk de eis. waarbij bij samengestelde scheidingswanden de warmteweerstanden van de onderdelen bij elkaar opgeteld dienen te worden om de warmteweerstand van de totale constructie te bepalen. 1.10 De invloed van een geluidlek op de geluidsisolatie van een wand binnenoppervlaktetemperatuurfactor (f) opgesteld.50 afhankelijk van de toepassing. besloten galerij en dergelijke. eventueel na het afdichten van naden en schroefgaten.of badruimte.2 kg/(m2s1/2).3. toilet. 06950467_H01. Aangezien de hier besproken scheidingswanden slechts zelden voor dit doel worden gebruikt. wordt dit aspect verder niet behandeld. De vlakheid van de scheidingswand. Ook worden er eisen gesteld aan de wateropname van scheidingswanden tussen toilet.01 kg/(m2s1/2).2. Dit geldt voor een uitwendige scheidingsconstructie. De warmteweerstand van een scheidingswand van een verblijfsruimte.a Uiterlijk aanzien en vlakheid Bij een aantal typen niet-dragende binnenwanden zal na de montage van de wand nog een afwerksysteem worden aangebracht.1.b Beperking van luchtdoorlatendheid De beperking van luchtdoorlatendheid stelt eisen aan de luchtvolumestroom door een scheidingswand van een verblijfsruimte. 12-04-2005 11:59:56 . met het oog op de montage. Ten aanzien van de meeste hierboven omschreven aspecten is het duidelijk dat niet alleen het type en de opbouw van de niet-dragende binnenwand van belang zijn voor de te leveren prestaties. niet alleen bepaald door het feit dat de wand door middel van droge of natte montage kan worden samengesteld. al dan niet versterkt door hulpmiddelen.19 Bouwbesluit 1. aangrenzende gebruiksfunctie (luchtgeluid) 0 dB Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen. 1 Figuur 1. aangrenzende woonfunctie (contactgeluid) +5 dB Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen.c Duurzaamheid en prijs De aspecten van duurzaamheid en prijs zijn beslissingsfactoren op basis van budget en zullen als zodanig hier niet verder worden behandeld. aangrenzende gebruiksfunctie (contactgeluid) +5 dB Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied. aangrenzende woonfunctie (contactgeluid) 0 dB Dit geldt niet indien de verblijfsruimten op dezelfde bouwlaag zijn gelegen en met elkaar in open verbinding staan.11 Artikelen 3.4.4.b Voorzieningen voor afbouw en afwerking De niet-dragende binnenwand moet.d Montage De keuze van de toe te passen niet-dragende binnenwand wordt.4.1 SCHEIDINGSWANDEN Karakteristieke isolatie-index 13 Ten minste Van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie (lucht-en contactgeluid)1 –20 dB Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen. of indien de ene ruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening. van een op een ander perceel gelegen. van een op een ander perceel gelegen.1.12. voor het ophangen van lichte en zware voorwerpen en voor het aanbrengen van leidingen. aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid) –5 dB Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied. 1.1.indd 13 12-04-2005 11:59:56 . 3. die het transport van de onderdelen. aangrenzende woonfunctie (contactgeluid) 0 dB Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen.18 en 3. maar ook door de eisen.1. of door gebruik te maken van speciale bevestigingsmiddelen. maar zeker ook de detaillering van de aansluitingen van de scheidingswand tegen 06950467_H01. 1. stelt aan het gewicht en de afmetingen van de onderdelen. geschikt zijn voor het aanbrengen van gebruikelijke afwerkingen. aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid) –5 dB Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen. aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid) 0 dB Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen. Door de dikte van de vlasschevenplaat. aan te passen kunnen panelen van verschillende dikten worden gemaakt.a Panelensysteemwand De in het werk af te werken panelensysteemwand is geschikt voor toepassing als niet-dragende binnenwand of als niet-dragende woningscheidende wand of woningbegrenzende wand in de woningbouw.2.1 In het werk af te werken systeemwanden Bij in het werk af te werken systeemwanden kunnen we onderscheiden: • wanden opgebouwd met panelen. ��������������� ���������� ����������������� � ��������������� � ��������� � � ������������� � ������������� � ������ � ��������������� � ������ �� �� �� �� � � ������ �� �� �� �� �� �� ����������������� �������������� �������������� Figuur 1. bestaande uit een massieve vlasschevenplaat. 1. waarop aan weerszijden gipskartonplaten met dikte 9.5 mm zijn gelijmd. Ook worden deze paneelsysteemwanden als scheidingswanden onder andere in kantoren en scholen toegepast. met een volumieke massa van ca 380 kg/m3.12 In het werk af te werken panelensysteemwand (horizontale details) 06950467_H01.2.indd 14 12-04-2005 11:59:57 . 54 mm en �� 1.1.2 Systeemwanden De wanden worden opgebouwd uit verdiepingshoge panelen met een breedte van 600 mm. namelijk 35 mm. 1. • wanden met beplating op een houten skelet.14 de bouwkundige constructies en de typen en de detaillering van de aansluitingen van in de scheidingswand toe te passen kozijnen en elektrotechnische en werktuigkundige installaties. • wanden met beplating op een metalen skelet. lopen door tot in een groef. �� De panelen worden door middel van groeven en losse veren van spaanplaat in elkaar geschoven. die zijn samengesteld uit twee panelen wordt tegen de bouwconstructie verticaal in de spouw een houten regel ter breedte van de spouw gemonteerd. waar de panelen op worden geplaatst. waarbij de naden tussen de panelen verspringen. waarbij de panelen ten minste 10 mm vrij gehouden dienen te worden van de houten regels om een eventuele doorbuiging van de plafondconstructie te kunnen opvangen. De panelen van een wand met dikte 148 mm of 200 mm worden gekoppeld met losse veren. figuur 1. PURschuim of met één of twee stroken schuimband met gesloten celstructuur. en door twee panelen met dikte 54 mm te combineren met een spouw van 40 mm of 92 mm. Door twee panelen met dikte 35 mm te combineren met een spouw van 30 mm. figuur 1.13-1.indd 15 15 toegepast tot een hoogte van 3600 mm. figuur 1. figuur 1. gevuld met 40 mm dik isolatiemateriaal. De wanden met dikte 148 mm en 200 mm kunnen worden � � ���������������� ��������� ����������� � ������������������������� ���������������� ������������ � ���������������� ���������������� ������������ Figuur 1. Bij wanden. datasystemen enzovoort. Deze wanden kunnen zonder extra voorzieningen worden toegepast tot een hoogte van 3600 mm. afgewerkt met een voegenvuller. schroeven of montagekit tegen de constructie bevestigd. ontstaat een wand van respectievelijk 148 mm en 200 mm. die de onderlinge aansluiting van de panelen vormen. Dezelfde houten regels en vuren sloffen worden ook gebruikt bij de plafondaansluiting.12-1. Ook hierbij worden de panelen ten minste 10 mm vrij gehouden van de bovenkant van het U-profiel. De panelen worden ter plaatse van de vloer op een houten regel ter breedte van de wand geplaatst.12-5b en 1. waarover het paneel wordt geschoven. De veren. waarin een strook vilt of schuimband met gesloten celstructuur wordt aangebracht . De gelijmde naden van de scheidingswanden worden.13 In het werk af te werken panelensysteemwand (verticale details) 06950467_H01. De panelen van een wand met dikte 100 mm worden onderling gekoppeld met behulp van een metalen I-vormig profiel. figuur 1.13-2a. figuur 1. waartegen de panelen worden geplaatst. Op de vloeren worden vuren sloffen met een aanslag voor de panelen toegepast.12-2.12-5a. die samengesteld zijn uit twee panelen wordt of een houten regel ter plaatse van de spouw tegen de constructie bevestigd.13-2b.12-5c. Ten behoeve van de verticale aansluiting aan de bouwconstructies (draagmuren of kolommen) wordt een halve houten veer met behulp van nagels. die gevuld wordt met isolatiemateriaal. Een andere mogelijkheid voor de aansluiting tegen het plafond is de toepassing van een kunststof U-profiel. ontstaat een wand van 100 mm. figuur 1. De panelen met dikte 54 mm en 70 mm zijn voorzien van leidingschachten voor het aanbrengen van leidingen voor elektriciteitsvoorzieningen.1 SCHEIDINGSWANDEN 70 mm. Kamerscheidende wanden bestaan uit enkelvoudige panelen met dikte 54 mm of 70 mm. Deze ruimte wordt opgevuld met minerale wol. De spouwbladen worden afzonderlijk van elkaar gemonteerd. evenals lichte beschadigingen en sparingen ten behoeve van leidingen. Bij wanden. waar beide panelen met pu-constructielijm aan bevestigd worden of wordt een paneel met een behulp van een halve 12-04-2005 11:59:57 . die in de houten vloerregel is aangebracht. Ook bij een paneel van 70 mm dik kan met een extra plaat een Ilu. de samengestelde wanden hebben een brandwerendheid van 60 minuten. Lichte voorwerpen kunnen met nagels en schroeven aan de wand worden bevestigd. of met behulp van een houten hoekstijl. figuur 1. Voor zware voorwerpen moeten houtdraadbouten worden toegepast.k +3 en Ilu. De samengestelde wanden met breedte 100 mm kunnen een Ilu. Door het aanbrengen �������������� ���������� � ��������������� van gipskartonplaten met schroeven of nieten aan één of twee zijden van de wand wordt de geluidsisolatie verbeterd tot Ilu. Hoekaansluitingen worden gemaakt door de panelen te koppelen met spaanplaatschroeven. De wand.k + 6 dB.indd 16 12-04-2005 11:59:58 .k van –18 dB. opgebouwd uit panelen met dikte 54 mm. De wanden met breedte 54 mm en 70 mm hebben een brandwerendheid van 45 minuten. met behulp van een veer.14 In het werk af te werken systeemwand met een eenlaagse beplating op een metalen skelet (horizontale details) 06950467_H01.16 houten veer bevestigd en het andere paneel met behulp van nagels.k -24 dB.12-3. schroeven of pu-constructielijm koud tegen de constructie bevestigd.k behalen van -8 dB en met breedte 148 mm en 200 mm respectievelijk Ilu. met pu-constructielijm.k van -18 dB worden behaald. ������������� � ������������ ���������������� � ��������������� �������������� �������������� ������������� � ��������������� � ������������� ���������� ���������� � ����������������� �������������� � � ��������������� ������������ ����������������� Figuur 1. kan een isolatie-index voor luchtgeluid behalen van Ilu. 15. waartussen verticale C-vormige profielen met dezelfde breedte worden geplaatst. Deze opbouw van de wanden kan hoge waarden voor geluidsisolatie en brandwerendheid opleveren. 1. Bij toepassing in natte cellen dienen de panelen onderling met pu-constructielijm verlijmd te worden.2.15 In het werk af te werken systeemwand met een eenlaagse beplating op een metalen skelet (verticale details) 06950467_H01.b Beplating op metalen skelet De in het werk af te werken systeemwand met beplating op een metalen skelet is zowel in de woningbouw als in de renovatie en in de utiliteitsbouw toe te passen. waarbij de meeste onderdelen ook gelden voor systeemwanden met andere typen beplating. waarbij de beplating bestaat 17 uit gipskartonplaten. Deze gipskartonplaten worden met zelftappende snelbouwschroeven aan het frame bevestigd.14 en 1. met een dikte van 0. gipsvezelplaten of glasvlies versterkte gipsplaten). tegen de bouwkundige constructie.5 mm of 15 mm. De mogelijkheid om diverse leidingen in de spouw van de wand weg te werken maakt dit wandtype uitermate geschikt voor toepassing in projecten in de gezondheidszorg.indd 17 12-04-2005 11:59:59 . en eventueel voorzien van een isolatielaag van minerale wol in de spouw. zijn de wanden toepasbaar in natte ruimten. figuur 1. met een dikte van 12. opgebouwd uit horizontale stalen U-vormige profielen.1 SCHEIDINGSWANDEN Mits de gebruikelijke voorzieningen bij de aansluitingen worden getroffen. Dit frame wordt één. Dit type systeemwand zal hierna verder worden behandeld. De maximaal toelaatbare wandhoogte van de gipsmontagewanden wordt bepaald door de opbouw van de wand. De wand is opgebouwd uit een metalen skelet. Het skelet van de gipsmontagewand kan bestaan uit een enkel of dubbel skelet. bekleed met gipsplaten (gipskartonplaten. De meest bekende vorm van de in het werk af te werken systeemwanden is de zogenoemde gipsmontagewand.1.6 mm en een breedte van 40 mm tot en met 125 mm. Gipsmontagewanden zijn zonder speciale voorzieningen toepasbaar tot een wandhoogte van ���������������� ������������� � ������������������ ����� ���������������� � ���������������� ������ ����� ������������ Figuur 1.of tweezijdig beplaat met een enkele dubbele laag of zelfs drie lagen gipskartonplaten. waarbij vooral de breedte van de C-profielen van doorslaggevende invloed zijn. indien de wand in vochtige omstandigheden wordt gemonteerd. In de woningbouw en de renovatiebouw worden veel nastelkozijnen toegepast. Op de plaats van de uitwendige hoeken wordt de voegenvuller versterkt met een papiertape met metalen strip. Zwaardere voorwerpen kunnen worden bevestigd met behulp van hollewandpluggen of schroefankers. papier of zelfklevend gaas. Op de afgevoegde gipsmontagewanden kunnen verschillende afwerksystemen worden aangebracht. behoeven geen bijzondere voorzieningen in de wanden worden opgenomen. Voor deze kozijnen. Zware sanitaire voorwerpen en voorwerpen. Afhankelijk van de toegepaste wand. Hierbij wordt de voegenvuller ter plaatse van de afgevoegde naden versterkt met een wapeningsstrook van glasvlies. In combinatie met de gipsmontagewanden kunnen twee typen kozijnen worden toegepast.16. Tussen het frame en de bouwkundige constructie wordt. bestaande uit een nylon plug met kraag. De vlakheid van de afgevoegde wanden bepaalt mede het aanzicht van het uiteindelijke afwerksysteem. Deze platen zijn herkenbaar aan een groen karton. worden aan de gipsmontagewanden bevestigd met behulp van ophangverstevigingen achter de gipskartonplaat in de spouw van de wand. Dit band dient om kieren tussen de profielen en de bouwkundige constructie.14-7. In de utiliteitsbouw worden voornamelijk meestelkozijnen toegepast. figuur 1. 1. figuur 1.15-2. figuur 1. schimmelvorming plaatsvindt op het oppervlak van de plaat. Ten behoeve van wanden van vochtige ruimten kunnen de gipsmontagewanden worden uitgevoerd met vochtwerend geïmpregneerde gipskartonplaten. 12-04-2005 11:59:59 .14-7 en 1. Bij de beoordeling van het eindresultaat van afgevoegde gipsmontagewanden zijn de begrippen vlak en glad subjectief en mede afhankelijk van de situatie en de glansgraad van het afwerksysteem. Omdat verschillende afwerksystemen verschillende vlakheden van de ondergrond vereisen is een aantal vlakheidsklassen opgesteld. figuur 1. De schroefgaten en de naden tussen de gipskartonplaten van de buitenste laag worden dichtgezet met een voegenvuller. Deze kozijnen worden meegemonterd in het frame van de gipsmontagewand. voorzien van een verzinkte schroefnagel. af te dichten. Daarom zijn door de Stichting STABU. Door speciale toevoegingen nemen deze platen minder vocht op dan de normale gipskartonplaten. dat voorkomt dat er. de NBVG en vertegenwoordigers uit de branche 06950467_H01. waarbij door extra werkzaamheden bij het afvoegen van de gipsmontagewanden een toenemende mate van vlakheid wordt bereikt. spijkers of schilderijhaken kunnen lichte voorwerpen aan de gipsmontagewanden worden bevestigd. figuur 1. aan de bouwkundige constructie bevestigd. de deurbreedte en het deurgewicht dienen in de gipsmontagewand bijzondere voorzieningen getroffen te worden om deze kozijnen op te nemen in de wand.18 6500 mm. Hierdoor is het noodzakelijk beplating en C-profielen toe te passen.14-8. zodat ze één geheel vormen met de wand. afhankelijk van de breedte van het frame enkel of dubbel afdichtingsband toegepast. Met behulp van speciale schroeven. die geheel in de voegenvuller wordt verwerkt. die iets korter zijn dan de verdiepingshoogte.15-1 en 1. in samenwerking met het Bedrijfsschap voor de Afbouw. die in de gipsmontagewanden gehouden zijn. bestaande uit multiplex stroken met een dikte van 18 mm. De U-profielen en de C-profielen ter plaatse van de verticale aansluitingen aan de bouwkundige constructie worden met slagpluggen.15-1 en 1. onderscheiden naar verschillende vlakheidsklassen. Gipsmontagewanden mogen niet door de constructie worden belast. veroorzaakt door eventuele oneffenheden van de constructie. de wandhoogte.14-3. Daarnaast is het papier van de vochtwerende plaat geïmpregneerd met een schimmeldodend middel. vlakheidstoleranties en profilering vastgelegd. die dynamisch worden belast.15-2. die achteraf geplaatst worden in sparingen. Ten slotte worden de naden en schroefgaten uitgevlakt met een finish-materiaal.indd 18 (zowel producenten als leveranciers) objectief meetbare waarden voor oneffenheden. Niet bewerkt oppervlak.4 m van hoek bij een onderlinge afstand tussen de meetpunten van: Voorbeelden van eindafwerking Meerkleurenverf zonder strijklicht. Betimmering.t n.v.t.t. Dun (vinyl)behang en glasvezelvlies met fijne structuur. relgrootte > 3 mm. Muurverfproducten en conventionele verfproducten. De kans op aftekenen van voegen en het doorschijnen van bevestigingsmiddelen is door de aangebrachte filmlaag geminimaliseerd.v. Geschikt voor gematteerd verfmateriaal of dunne en lichtgekleurde afwerkingen. Oppervlak uitsluitend geschikt voor functionele toepassing.t n. normale visuele eisen. n. geschikt voor zware wandbekleding of middelgrof gestructueerde afwerking.indd 19 Glad oppervlak.4 m bij een onderlinge 1 m afstand tussen de 2 m meetpunten van: Vlakheidstoleranties 0. Egaal oppervlak.v. Spuitpleister met korrelgrootte ≤ 3 mm. Oneffenheden zijn acceptabel.v.5 mm 2 mm 2 mm Meerkleurenverf en muurverf in hoogglans en zijdeglans Dun (vinyl)behang.t n. E Glasvezelvlies met Spuitpleister met kor. Stucwerk. C Tegelwerk. Toepassing Oppervlaktevereisten Vlakheidstoleranties 0. Muurverf en structuurverf zonder strijklicht.v.v.v.n.t. Het oppervlak moet glad en vrij zijn van bewerkingsgroeven en oneffenheden en volledig afgewerkt zijn met een dunne filmlaag.v. geschikt voor tegels.v. F Figuur 1. Geschikt voor hoogglanzend of zijdeglanzend dekverfsysteem.v. Egaal oppervlak. Stucwerk op stucplaat n. Glad oppervlak. n.06950467_H01. zoals behangpapier. geschikt voor grof gestructueerde afwerking.16 Afwerkingsniveaus van in het werk af te werken gipskarton. grove structuur.t. B 4 mm < 3 mm 5 mm 6 mm Kleine oneffenheden en bewerkingsgroeven ≤ 2 mm zijn acceptabel. A Niveau1 1 SCHEIDINGSWANDEN 19 15-04-2005 13:44:58 . n. Schuimvinylbehang.en gipsvezelplaten op systeemwanden en -plafonds 1 Toelichting: niveau A is de hoogste kwaliteit en daarbij de meest effectieve methode voor een gelijkmatig oppervlak. 4 mm < 2 mm 4 mm 4 mm Kleine oneffenheden en bewerkingsgroeven ≤ 1 mm zijn acceptabel. textiel of fijn gestructureerde afwerking. < 1 mm 1. Let op: oneffenheden kleiner dan 1 mm zijn niet te vermijden en zijn bij strijklicht zichtbaar. stucwerk betimmeringen of indien er geen eindafwerking vaststaat én bij tijdelijke constructies. 3 mm < 1mm 2 mm 3 mm Het oppervlak moet vrij zijn van bewerkingsgroeven en oneffenheden.t n. Geen esthetische eisen. D n.t.t. hoge visuele eisen. indd 20 12-04-2005 12:00:00 . De uiteindelijke te bereiken luchtgeluidsisolatiewaarde van de gipsmontagewand kan nog worden verhoogd door de aansluitingen tegen de bouwkundige constructies af te dichten. Doorslaggevend voor de brandwerendheid van de gipsmontagewand is de dikte van de beplating.20 Door het doorschroeven van de gipskartonplaten op het multiplex wordt de belasting van het voorwerp verdeeld over een groter oppervlakte van de beplating. Afhankelijk van deze factoren kan met gipsmontagewanden een geluidsisolatie bereikt worden van circa 34 dB tot 66 dB. Ondanks de geringe massa van 22 tot 65 kg/m2 wordt met gipsmontagewanden een hoge luchtgeluidsisolatiewaarde gerealiseerd. Dit wordt veroorzaakt door het buigslappe karakter van de beplating en het nagenoeg ontbreken van rechtstreekse geluidsoverdracht van het ene spouwblad naar het andere. de spouwbreedte (afhankelijk van het toegepaste profiel). twee of drie lagen plaatdikte 12. de spouwvulling en het toepassen van een enkel skelet of een dubbel skelet. Een gipsmontagewand met aan weerszijden een ���������������� �������������� � ��������������� ������������� � ������������ �������������� ������������� � ��������������� ������������ ������������� � � �������������� ���������� � ������������������������ ��������������� ������������� � ������������������������� Figuur 1. of te ontkoppelen bijvoorbeeld met een kitvoeg.5 mm of 15 mm). De geluidsisolatie van gipsmontagewanden is afhankelijk van de massa van de beplating (een.17 In het werk af te werken systeemwand met een tweelaagse beplating op een metalen skelet (horizontale details) 06950467_H01. 1 SCHEIDINGSWANDEN 21 ���������������� ������������� � ������������������ ����� ���������������� � ���������������� ������ ����� ������������ Figuur 1. In de eigenlijke zin van het woord is dit type wand geen systeemwand.c Beplating op houten skelet De systeemwand met beplating op een houten skelet wordt voornamelijk toegepast in de woningbouw.18. Door bijzondere voorzieningen te treffen op de plaats van de bovenaansluiting van de gipsmontagewand kan de wand zelfs worden toegepast als brandcompartimenteringswand. de afwerking van de beplating en de detaillering van de aansluitingen van de wand komen overeen met die van de systeemwand met beplating op een metalen skelet. 12-04-2005 12:00:01 .en regelwerk. figuren 1. De spouw van de wand kan desgewenst worden gevuld met minerale wol ter verhoging van de geluidsisolatie. waarop de beplating wordt bevestigd. en wel in een bijzondere type woningbouw. de houtskeletbouw. De beplating van de wand kan bestaan uit gipsplaten: de gipskartonplaat. Uitvoeren – techniek. Daarnaast wordt deze scheidingswand ook toegepast in de renovatie. In houtskeletbouw maakt het houten skelet deel uit van de draagconstructie van de woning. Het monteren van het skelet is dan ook meer een activiteit van een timmerman dan van een wandenmonteur en zal als zodanig hier niet verder worden behandeld. Ook de toepassing van kozijnen en het bevestigen van voorwerpen aan de wand zijn overeenkomstig de systeemwand met beplating op een metalen skelet.indd 21 Het skelet van de wand bestaat uit een houten stijl. De onderdelen. De verdere opbouw. de gipsvezelplaat of de glasvliesversterkte gipsplaat.1. waaruit de wand wordt opgebouwd behoren namelijk niet tot het systeem. wordt een brandwerendheid bereikt van minimaal 60 minuten. 06950467_H01. Met aan weerszijden een tweelaagse beplating.18 In het werk af te werken systeemwand met een tweelaagse beplating op een metalen skelet (verticale details) éénlaagse beplating heeft een brandwerendheid van minimaal 30 minuten. ▶▶ Het monteren van gipsmontagewanden wordt uitgebreid besproken in deel 12a.17 en 1.2. hoofdstuk 9 Uitvoeren van de afbouw 1. De panelen zijn opgebouwd uit 1 mm dik plaatstaal.19 Vooraf afgewerkte panelensysteemwand met een metalen beplating (horizontale details) 06950467_H01. die kunnen zijn opgebouwd met beplating van metaal. tegen het ������ ����������� � ����������������� � � ��������������� ������������ ��������� � ��������������� Figuur 1. Als voorbeeld van dit wandtype wordt hier de wand met metalen beplating behandeld. die samenhangt met de exclusieve uitvoering van deze systeemwand. komt de brandwerendheid van de wand met een houten skelet overeen met die van een systeemwand met een metalen skelet en hetzelfde type beplating met dezelfde dikte. glaspanelen met enkel of dubbel glas en verende paspanelen. Aangezien de brandwerendheid van een systeemwand voornamelijk wordt bepaald door het type en de dikte van de beplating en het skelet hier bijna geen invloed heeft.2. deurunits compleet met deur en bovenpaneel. afhankelijk van de te behalen geluidsisolatie.2. Deze systeemwand bestaat uit geprefabriceerde dubbelwandige panelen.2.20-3. Ter plaatse van de plafondaansluiting wordt een geprofileerd stalen U-profiel. koppelstijlen. kunststof of gipsplaat. waarbij de opdrachtgever doorgaans zelf de keuze van het fabrikaat van de systeemwand bepaalt.000 mm. waarbij alle kleuren mogelijk zijn.a Panelensysteemwand Tot de meer exclusieve typen scheidingswanden behoort de vooraf afgewerkte panelensysteemwand.2 Vooraf afgewerkte systeemwanden 1. 1. gevuld met elastisch kunststofschuim. rechte en ronde hoekpanelen. die op de vloerbedekking wordt bevestigd. waartussen als isolatiemateriaal steenwol of glaswol wordt toegepast. Deze panelen worden in kleur gemoffeld aangeleverd. De systeemwand kan worden opgebouwd uit wandpanelen. 60 mm en 90 mm. figuur 1. De panelen worden geleverd in twee dikten.indd 22 12-04-2005 12:00:01 . De standaardbreedte van de panelen is 600 mm en de panelen zijn verdiepingshoog tot een hoogte 4. ������ ��������� ���������� �� ���������� De panelen worden geplaatst op een stalen profiel. en de mogelijkheid tot verplaatsen van de wand bepaalt mede dat dit wandtype slechts wordt toegepast in kantorenbouw.22 Doordat het houten skelet een meer starre verbinding vormt tussen de beide zijden van de beplating zal de geluidsisolatiewaarde van de wand lager zijn dan bij de systeemwand met beplating op een metalen skelet. hout. De hoge prijs. kunnen een geluidsisolatiewaarde behalen van 51 dB. zie hoofdstuk 3. Dichte wandstukken. kapstokken en stopcontacten.b Beplating op metalen skelet De vooraf afgewerkte systeemwand wordt toegepast als verplaatsbare scheidingswand. moeten bij dit type systeemwand uiteraard maatregelen boven het verlaagde plafond worden getroffen. waar de panelen in worden geschoven. in de 90 mm dikke uitvoering 60 minuten. zoals verhoogde plinten. waarbij beschadigingen tot een minimum beperkt blijven en hergebruik van de elementen mogelijk is. De brandwerendheid van de 60 mm dikke systeemwand bedraagt 30 minuten.19-2. figuur 1. Deze montagemethode maakt het eenvoudig de systeemwand te demonteren.19-3. uitgevoerd met panelen met dikte 90 mm. Bij de wand kunnen diverse accessoires worden geleverd. Met de verende paspanelen wordt de horizontale aansluiting tegen de bouwkundige constructie gerealiseerd.20 Vooraf afgewerkte panelensysteemwand met een metalen beplating (verticale details) 06950467_H01. magneethaken.2. 1.2. De geluidsisolatiewaarde van de systeemwand. deurkrukken.20-1 en 1. Onderling worden de panelen gekoppeld door middel van rubberen koppelstrippen.indd 23 12-04-2005 12:00:02 . met panelen met dikte 60 mm. Ook kunnen ter plaatse van de mogelijke aansluitingen van deze systeemwanden bandrasterprofielen in de systeemplafonds worden aangebracht (zie hoofdstuk 3). figuur 1. De systeemwand wordt opgebouwd uit een groot aantal gestandaardiseerde elementen. varieert van ge- 23 sloten wandstukken van 47 dB tot wandstukken met een deurunit van 34 dB.1 SCHEIDINGSWANDEN systeemplafond bevestigd.20-2. Door de vaste maatvoering zijn de elementen onderling uitwisselbaar en is het aantal variaties vrijwel ������������ ������������������ � � ���������������� ��������������� ������������������� ���������������� ��������������� �������������� ����� ������ ������ ����������� � ���������������� ��������������� ������������������� � ���������������� ��������������� �������������� ������������ Figuur 1. Maar ook toegevoegde elementen zoals balies en kastenwanden kunnen in hetzelfde systeem worden geleverd. figuur 1. Mede bepaald door deze eigenschap is het toepassingsgebied van dit type systeemwand de utiliteitsbouw en in het bijzonder de kantorenbouw. Om deze waarden te realiseren. worden fabrieksmatig aangeleverd met diverse bekledingsmaterialen en de deuren kunnen toegepast worden in verschillende afwerkingen. • vrijstaande wandelementen. in kleur gemoffelde en in het zicht blijvende plafondprofielen. waaruit de scheidingswand opgebouwd kan worden. die eventueel horizontaal worden gekoppeld en worden geplaatst in stalen U-profielen op de vloer en stalen. in kleur gemoffeld en in het zicht blijvend wandprofiel toegepast. Bij de tweede uitvoering wordt het stalen U-vormig vloerprofiel vervangen door een stalen. ����������� ����������������������� � ��������� ���������� ����������� ���������� � ��������������� � ����������������� ������������ Figuur 1.21-2. onbeperkt. die door middel van stalen. metaal.21-1 t/m 1. De elementen. De eerste uitvoering bestaat uit verticale stalen C-profielen. die kunnen bestaan uit gipsplaat.22-1. De verschillende in het zicht blijvende profielen en inlegbiezen worden fabrieksmatig in diverse kleuren aangeleverd.000 mm.5 mm. plafonden verticale wandaansluitingsprofielen worden gemonteerd met toevoeging van kunststof afdichtingsband. met dikte 12.21-1. figuur 1. zijn: • gesloten wandelementen. dubbele of doordraaiende deuren. Als voorbeeld wordt hierna de vooraf afgewerkte systeemwand met beplating van gipsplaat behandeld. • deurelementen voor enkele. • kastelementen. Ter plaatse van de verticale wandaansluitingen wordt een stalen. Ter plaatse kunnen de elementen zonodig passend worden gemaakt. 3. hout of kunststof. eventueel in kleur gemoffelde klemlijsten worden bevestigd. De vloer-. in kleur gemoffeld en in het zicht blijvend vloerprofiel met terugvallende plint.indd 24 12-04-2005 12:00:03 .21 Vooraf afgewerkte systeemwand met beplating op een metalen skelet (horizontale details) 06950467_H01. 2. Dit frame wordt bekleed met fabrieksmatig beklede gipskartonplaten. De bekledingspanelen. • beglaasde wandelelementen. figuur 1.24 Het frame van de systeemwand wordt geleverd in twee verschillende uitvoeringen. figuur ���� � ��������������� �������������������������� �� �� �������� ���� Zonder bijzondere voorzieningen kan dit type scheidingswand worden toegepast tot een wandhoogte van 3. figuur 1. Door de producenten van deze scheidingswanden worden diverse accessoires geleverd. met het oog op de geluidsisolatie.22 Vooraf afgewerkte systeemwand met beplating op een metalen skelet (verticale details) De vooraf afgewerkte systeemwand wordt onder het systeemplafond en in veel gevallen op de vloerafwerking gemonteerd en kan na verloop van tijd. TGB 1990. De raamkozijnen worden compleet beglaasd. veel zorg worden besteed aan de uitvoering van de aansluitingen. Voor het monteren van 90-gradenhoeken en 135-gradenhoeken en van wandbeëindigingen worden speciale in kleur gemoffelde profielen geleverd. op het werk aangevoerd. Wanneer een vloeraansluiting met U-profielen wordt uitgevoerd. De luchtgeluidsisolatie van de gesloten wandelementen bedraagt circa 42 dB. Het systeemplafond zal moeten worden geïsoleerd. 12-04-2005 12:00:03 . zal de geluidsisolatie via het plenum extra aandacht vragen. plafond en verticale wandaansluitingsprofielen worden geleverd. moet. In deze klemlijsten worden kunststof inlegbiezen toegepast of ze worden afgedekt door kunststof afdekprofielen. variërend van elektragoten en schilderijhaakjes tot wandpanelen. voorzien van spiegeldraadglas.1 SCHEIDINGSWANDEN 1. waardoor elektrotechnische en werktuigkundige installaties kunnen worden geleid. figuur 1. De luchtgeluidsisolatie van beglaasde elementen is uiteraard veel lager. Er worden deurhoge deurkozijnen 06950467_H01. kalkzandsteen of betonsteen. dat toegepast wordt als verplaatsbare systeemwand. �������� ������� ��������������������� � �������������������� ��������������� ��������������� � �������������������� ��������������� ���������� ������ ������� ��� ������� � ���������������� ������ ��������� ������������ Figuur 1. of worden vervaardigd van glazen bouwstenen.21-4. voorzien van verdiepingshoge deuren of van deuren met een bovenpaneel.3 Niet-dragende binnenwanden 1. In de wandconstructie zijn ruime perforaties aanwezig.1 Gemetselde niet-dragende binnenwanden Niet-dragende binnenwanden kunnen.21-2. Omdat de scheidingswand onder het systeemplafond wordt geplaatst. worden kunststof plintprofielen op de beplating aangebracht. waarvoor speciale vloer-. worden gemetseld met baksteen. worden gedemonteerd en desgewenst elders weer worden opgebouwd. als de dragende vloerconstructie voldoet aan de in de ‘Inleiding’ genoemde eisen uit NEN-6702. Door toepassing van gesloten wandelementen met dubbele beplating wordt een hogere brandwerendheid bereikt. voorzien van enkel of dubbel glas. ook uitgevoerd met raamkozijnen.3. In de spouwruimte wordt minerale wol toegepast. die beschrijfbaar zijn of als projectiescherm kunnen dienen. of er zal in het plenum boven de scheidingswand een geluidsbarrière moeten worden toegepast. Deze luchtgeluidsisolatie is te verhogen tot circa 48 dB door de toepassing van dubbele beplating.22-3. 1. figuur 1.indd 25 25 toegepast of verdiepingshoge kozijnen. is ruim 30 minuten. De brandwerendheid van de scheidingswand. als nieuwe eisen aan de indeling van de ruimten worden gesteld zonder veel blijvende beschadigingen. Vooral bij dit type scheidingswand. Schoonmetselwerk kan ook worden uitgevoerd met gevelsteen. Voor binnenwanden worden betonstenen en betonblokken met lichte toeslagmaterialen geleverd met verschillende oppervlaktestructuren. De brandwerendheid is vergelijkbaar met de hiervoor genoemde gemetselde binnenwanden. een hoogte van 100 mm en dikteafmetingen van 50. Het betreffende gedeelte van het gebouw waarin de sloop plaatsvindt. De toepassing van in schoonwerk uitgevoerde scheidingswanden van gebakken isolatiesteen kan aantrekkelijk zijn vanwege de goede geluidabsorptie.a). Het hogere gewicht kan een rol spelen bij dikte vloerconstructies en de soort fundering. Ook het ‘uit het zicht’ aanbrengen van leidingen vraagt. Deze isolatiestenen zijn als vuilwerksteen en als schoonwerksteen met een gestructureerd zichtvlak of een breukvlak verkrijgbaar.300 kg/m3. Vooral bij renovatie projecten zal een lichtere bouwmethode. hoofdstuk 3 Dragende elementen in steen Lichtere scheidingswanden zijn te metselen van gebakken isolatiesteen zoals Poriso en Poriton met een volumieke massa van circa 1. Bij een eventuele herindeling van de betreffende plattegronden ontstaan de problemen. 06950467_H01. worden gekozen. de nodige zorg. Uitkomend puin en ander materiaal moet gescheiden worden afgevoerd en aangeboden. In tweezijdig schoonwerk is het wegwerken van leidingen nauwelijks mogelijk. De draagvloer kan ter plaatse van de scheidingswand worden uitgevlakt en voorzien van een strook kunststoffolie (zie ook paragraaf 1. vooral in de wat dunnere wanden (dikte 50. Een wand met een dikte van 100 mm bezit een brandwerendheid van 90 minuten.26 1. aansluitende draagstructuur en plafondconstructie worden aangesloten.en cementstof kan funest zijn voor de aanwezige elektronische apparatuur (computers). gekliste kalkzandsteen en betonsplitblokken. 90 en 100.indd 26 Bij de uitvoering van gemetselde niet-dragende binnenwanden moet worden gelet op het goed ‘vol en zat’ metselen en het niet gebruiken van gebarsten stenen en dergelijke. waar doorbuiging van de vloer kan worden verwacht. moeten de gemetselde niet-dragende binnenwanden flexibel aan de vloer.3. Bij grotere vloeroverspanningen. die (meestal nat) moe- 12-04-2005 12:00:03 . De kosten van een gemetselde niet-dragende binnenwand zijn bij aanschaf concurrerend ten opzichte van de hiervoor besproken systeemwanden. Deze isolatiestenen hebben een lengte van 215 mm.2.3. Dit verzwakt de wand op deze kwetsbare plaats aanzienlijk en vermindert de geluidsisolatie en brandwerendheid. Na het slopen van de scheidingswanden blijven hier dan sleuven en beschadigingen achter. Fijn steen. 70 en 90 mm). kalkzandsteen en betonsteen Niet-dragende binnenwanden kunnen zoals de dragende binnenwanden worden gemetseld met gebakken binnenmuursteen. Ook de aansluitingen aan de omringende bouwkundige constructie moet zorgvuldig worden uitgevoerd. 70. De gemetselde wanden kunnen eenzijdig of tweezijdig worden afgewerkt met stukadoorswerk of tegelwerk. kalkzandsteen en betonsteen. zoals hiervoor beschreven.1. ▶▶ Voor de uitgebreide bespreking van deze gemetselde wanden verwijzen we naar deel 3 Dragen.150 tot 1. Het infrezen van zakleidingen voor elektra vindt meestal naast de deurkozijnen plaats en dan nog vaak voor een leidingbundel vanwege de aansluitingen op meerdere groepen.a Niet-dragende binnenwanden van baksteen. Kleine beschadigingen en openingen kunnen de geluidsisolatie en de brandwerendheid aanmerkelijk verminderen. Bij zeer maatvaste steen is zelfs tweezijdig schoonwerk mogelijk. De luchtgeluidsisolatie van deze uit lichte steen opgebouwde wanden is minder dan die van de wanden opgemetseld met de hiervoor genoemde metselstenen. Het sloopwerk en de afvoer van de uitkomende materialen geven door het lawaai en de stofontwikkeling de nodige overlast aan de gebruikers van het gebouw en soms zelfs aan de omgeving (stortkokers en afvoer in containers). De gemetselde niet-dragende binnenwanden worden op de draagvloerconstructie geplaatste en meestal gelijk met de draagstructuur en plafonds afgewerkt. moet zorgvuldig met stofschotten met daarin de benodigde stofdichte deuren van de rest van het gebouw worden afgescheiden. figuur 1. De horizontale voegen worden maximaal om de 650 mm voorzien van een wapening van verzinkt of roestvaststaal ∅ 6 mm.b Niet-dragende binnenwanden van glazen bouwstenen Zeer decoratieve en lichtdoorlatende scheidingswanden en wandgedeelten zijn te maken met glazen bouwstenen. De randen zijn in verband met het vermetselen uitgevoerd als een kloostersponning. In verband met de thermische lengteverandering en eventuele doorbuiging van de constructievloeren moeten de scheidingswanden van glazen bouwsteen flexibel op de omringende bouwkun- dige constructie aansluiten in een sponning van ten minste 40 mm. vierkant en rechthoekig in verschillende dikten en diverse kleuren en oppervlaktestructuren verkrijgbaar. Radiatoren mogen op geen kleinere ���������� � �������������������������� � 27 ���������� ���������� ���������� �������������������������������� ����������� ����������� ������� ����������� ������������������������ ���������� ������� ������������ ���������� ���������� ��������� ��������� � ��������������� ����������������������� �� �������������������������� � ���������������� �������������� Figuur 1. De bouwstenen worden met een tussenruimte van 10 tot 30 mm vermetseld met een mortel met cement/zandverhouding van 1:3. Deze holle bouwstenen zijn in diverse vormen zoals rond. figuur 1. welke fabrieksmatig is voorzien van een witte verflaag ten behoeve van de verstrooiing van het doorvallende licht.23-3 en 4.3.24. Ook deze panelen worden flexibel in een omranding van U-profielen aangebracht. De scheidingswanden van glazen bouwstenen zijn gevoelig voor bestraling door hoge temperaturen.1 SCHEIDINGSWANDEN ten worden aangeheeld en zorgvuldig worden afgewerkt.23 en 1. Deze panelen hebben een gewapend betonomranding met een afmeting ten minste gelijk aan de dikte van de bouwstenen. figuren 1. Hopelijk is dan het bijpassende afwerkingsmateriaal (zoals tegels.1.23-3. Ook is het mogelijk de glazen bouwstenen fabrieksmatig op een triltafel tot panelen te verwerken. 1.indd 27 12-04-2005 12:00:07 . vloerbedekking en dergelijke) nog voorradig.23 Glazen bouwstenen 06950467_H01. Het beste kan hiervoor een U-profiel worden aangebracht. De voegen worden direct na het metselen met dezelfde specie afgevoegd. Met deze uitgewelde lijm worden de naden gladgestreken. wordt de gipsblokkenwand opgebouwd uit gipsblokken. De brandwerendheid van een wand opgebouwd uit holle blokken.28 Afmeting 190 240 240 300 × × × × 190 115 240 300 × × × × 80 80 80 100 Gewicht bouwsteen in kg Gewicht constructie in kN/m2 Geluidsisolatie in dB Warmteisolatie in W/(m2 · K) Lichtdoorlatendheid in % ca.25 Figuur 1.en onderdruk (windvormfactor Cpi = 0.4. ook wel gipsblokkenwand genoemd (in tegenstelling tot de gipsmontagewand).0 1. 40–49 40–49 40–49 40–49 3. alleen leverbaar in dikte 70 mm. hoofdstuk 3 Dragende elementen in steen 1.0 3. Zoals is vermeld. ca.3.3. 4 het type R: blok met de vorm van een kwart cirkel met een inwendige straal van 230 mm en een uitwendige straal van 300 mm. 3 het type Z: blok met een hogere volumieke massa (1200 kg/m3 in plaats van 800 kg/m3).0 m). De gipsblokken kunnen zowel op de lange als op de korte zijde horizontaal worden verwerkt. waarbij elk blok specifieke eigenschappen bezit.3. dat bij het aanschuiven nog een hoeveelheid pasta aan beide zijden van de wand uit de naden welt. ▶▶ Voor het verlijmen van kalkzandsteen lijmblokken verwijzen we naar deel 3 Dragen. ca.1 kg kg kg kg 1.20 3.2 Gelijmde niet-dragende binnenwanden Bij gelijmde niet-dragende binnenwanden kunnen we onderscheiden: • wanden van gipsblokken.0 1. waardoor het aan de scheidingswand bepaalde kwaliteiten toevoegt: 1 het type S: standaardblok.6 2. bleek bij beproeving 60 minuten te bedragen.20 3.20 70–75 70–75 70–75 70–75 2.9 7.indd 28 het wandoppervlak niet groter is dan 18 m² (bijvoorbeeld 3.4 van NEN 6702): • wanden met een dikte van 70 mm waarvan 06950467_H01. 501 × 450 en een dikte van 70 mm of 100 mm. ca. 2 het type H: door toevoeging van een hydrophoberingsmiddel waterafstotend gemaakt. afmeting 190 × 190 × 80 mm. Omdat de warmtestraling bij brand echter niet voldoende wordt geweerd is toepassing van glazen bouwstenen in brandwerende wanden zeer beperkt.24 Gegevens van niet-dragende binnenwanden opgebouwd uit glazen bouwstenen afstand dan 250 mm van de wand worden geplaatst. De blokken worden gelijmd met een vertanding van ten minste de dikte van het blok.25 m × 7.75 m). uitgevoerd in witte kleur. figuur 1. • wanden van kalkzandsteen lijmblokken. Bij hoeken en ontmoetingen worden de blokken ingetand 12-04-2005 12:00:07 .24. ca. leverbaar in dikte 70 mm en 100 mm. alleen leverbaar in dikte 70 mm. • wanden van cellenbetonblokken. De luchtgeluidsisolatie van scheidingswanden opgebouwd uit glazen bouwstenen is vergelijkbaar met overeenkomstige gemetselde wanden. uitgevoerd in groene of lichtblauwe kleur.2. Deze blokken hebben afmetingen van 501 mm bij 640 mm.6. • wanden met een dikte van 100 mm waarvan het wandoppervlak niet groter is dan 30 m² (bijvoorbeeld 4. ca.80 m × 4.a Niet-dragende binnenwand van gipsblokken Een van de meest toegepaste niet-dragende binnenwanden in de woningbouw is de scheidingswand van gipsblokken. Gipsblokken wanden mogen worden toegepast in windsnelheidsgebied 1 (zoals bedoeld in bijlage A van NEN 6702) tot 100 m boven het omringende maaiveld uitgaande van een over. ca. Er worden vier typen gipsblokken onderscheiden. 1.0 1.20 3. De blokken worden onderling verlijmd met zoveel kleefpasta. zie artikel 8. leverbaar in dikte 70 mm en 100 mm. ca. Indien er verder geen eisen aan de geluidsisolatie van de wand worden gesteld.26-4.o. Bij onafgewerkte steenachtige vloeren wordt eerst een laagje schrale mortel op de vloer aangebracht en afgedekt met een 0. waarna het folie tegen de blokken omhoog wordt vastgezet om te voorkomen dat de gipsblokken vocht opzuigen van de later aan te brengen afwerkvloer.1 SCHEIDINGSWANDEN eveneens met een vertanding van ten minste de dikte van het blok. zijn er (afhankelijk van de grootte van de doorbuiging) twee alternatieven voor de bovenaansluiting: 1 een doorbuiging tot 5 mm kan worden opgenomen door een bovenaansluiting met behulp van veerankers en elastisch voegmateriaal. figuur 1. is het in beide situaties ook mogelijk de blokken te plaatsen op een strook houtwolcementplaat. Bij wanden op afgewerkte vloeren. figuur 1. Indien in verband met een te verwachten doorbuiging van de bovenliggende vloer. figuur 1.26-1.h.26-5. figuur 1. De veerankers worden maximaal h. De naad wordt aan de bovenzijde ingesneden.indd 29 29 ����������� ������������ ���������� � ������������������������������ ��������� ������������������ ����������� � ��������������������������������������������� ����������� ������������ � ������������������������������� ����������� � ����������������� ������������ Figuur 1. waarbij eisen aan de geluidsisolatie van de wanden gesteld worden. bestaande uit een mengsel van kleefpasta en gips. dik circa 20 mm.26-3. De bovenzijde van de bovenste rij blokken wordt voorgelijmd of voorzien van een primer. Hierop wordt de eerste rij blokken zuiver horizontaal geplaatst. waarna de naad dichtgezet wordt met voegmateriaal.25 Scheidingswand van gipsblokken (horizontale details) 12-04-2005 12:00:08 . 1.1 mm dikke strook kunststoffolie met breedte van 350 mm.50 m aangebracht bij wandstukken langer dan 3 meter en aan een zijde gefixeerd. De gipsblokkenwanden kunnen zowel op de onafgewerkte als op de afgewerkte vloer worden geplaatst. kan een elastisch blijvende kitvoeg onder de plint worden aangebracht. Bij afgewerkte steenachtige vloeren worden de blokken koud op de vloer geplaatst. Deze bovenaansluiting wordt vaak toegepast in combinatie met de vloeraansluiting op een strook houtwolcementplaat. er gevraagd wordt om een flexibele bovenaansluiting. Ten behoeve van een vaste bovenaansluiting tegen steenachtige plafonds worden de blokken opgetrokken tot 10 à 20 mm onder het plafond. Ten behoeve van de veerankers wordt een V-vormige sparing 06950467_H01. figuur 1. De vaste aansluiting door middel van verlijming met behulp van voegmateriaal. figuur 1. Ook vrije wandbeëindigingen en wandaansluitingen bij nastelkozijnen worden voorzien van ankers op circa 250 mm van het wandeinde. wordt met lijm of met pluggen bevestigd aan het bovenliggende plafond. Ten behoeve van de geluidsisolatie wordt in het 06950467_H01. gelijmd of met pluggen bevestigd en voorzien van een strook vilt. een half-gesloten cellenband of een elastisch blijvende kit tussen profiel en constructie en voorzien van schuimband in het profiel.25-3. figuur 1. of met behulp van het kunststof U-profiel. In de andere gevallen kan de verticale aansluiting gemaakt worden met behulp van veerankers (minimaal twee per verdiepingshoogte) en elastisch schuimband. Dezelfde aansluitingen als bij de bovenaansluiting zijn in principe ook toepasbaar bij de verticale wandaansluiting. De naad wordt vervolgens dichtgezet kurk-pasta.26 Scheidingswand van gipsblokken (verticale details) in het blok gemaakt.25-2. Dit profiel. figuur 1.indd 30 profiel minerale wol of een schuimband aangebracht. dat voorzien is van een strook vilt. wordt de bovenaansluiting uitgevoerd met behulp van een kunststof U-profiel. een halfgesloten cellenband of een elastisch blijvende kit. is slechts toepasbaar bij kleine vloeroverspanningen of relatief stijve vloerconstructies. bestaande uit een mengsel van kleefpasta en gips. PUR-schuim of een speciale voegpasta. De blokken worden opgetrokken tot 15 mm onder het plafond. waarbij de bovenzijde van de bovenste blokken weer wordt voorgelijmd of voorzien wordt van een primer.26-2. 12-04-2005 12:00:08 .25-1.25-1. De bovenste blokken worden met een speling van 10 mm tussen blok en lijf van het U-profiel zonder verlijming in het profiel geschoven. figuur 1. dat wordt ingedrukt. 2 indien een doorbuiging tot 10 mm wordt verwacht.30 ���������� �������� ����� ����� ��������� ����������� ������������� �������� ���������� ��������� ������������ ��������� ��������� �������� � � ���������������� �������������� ������������ ������������ �������� ���������������� ����������������������������� � ���������������� �������������� ������������� �������� ���������� ����� ������� ������ �������������������������� �������������� � ���������������� ��������������� ���������������������� � ���������������� ��������������� �������������������� ������������ Figuur 1. b Niet-dragende binnenwand van cellenbetonblokken Naast niet-dragende binnenwanden. figuur 1.2.k) van –20 dB worden behaald. 250 en 400 mm.25-4.3. De voegdikte rondom het blok moet bij verlijming circa 2 mm bedragen en bij vermetseling 10 mm. die in een gietvorm worden gestort. schuurwerk of spuitwerk moeten dunne voorzetlagen of afwerklagen worden aangebracht. 12-04-2005 12:00:09 .a) een niet-dragende woningscheidende wand of een woningbegrenzende wand worden verkregen. Na het stellen van de blokken worden de naden met de resterende lijm gevuld. hoogtes: 200. daarna in de gewenste formaten worden gesneden en onder hogedrukstoom worden verhard. De blokken van cellenbeton. schroeven of pluggen kunnen lichte voorwerpen aan de gipsblokkenwand worden bevestigd. die onderling verschillen in druksterkte en volumieke massa. figuur 1.29-4. Voor nastelkozijnen worden sparingen in de wanden gehouden. Er zijn vele soorten en maten. Daarnaast worden de stijlen van de kozijnen bij de wanden. 70. woningscheidende wanden en woningbegrenzende wanden. zie de tabel van figuur 1. in kantoorgebouwen en logiesgebouwen als niet-dragende scheidingswanden. die afhankelijk is van de vloeroverspanning. worden geproduceerd in drie 06950467_H01. die wordt opgebouwd uit enkelvoudige blokken kan overeenkomstig dezelfde opbouw als bij cellenbetonpanelen (zie paragraaf 1. De uitvoering van de plafondaansluiting en de wandaansluiting tegen de bouwkundige constructie wordt bepaald door de doorbuiging van de vloerconstructie.indd 31 31 typen.3. diktes: 50.1 SCHEIDINGSWANDEN Gipsblokkenwanden kunnen worden geplaatst in combinatie met zowel meestelkozijnen. 200. met hoekankers aan de vloer vastgezet.27 Cellenbetonblokken De blokken kunnen behalve verlijmd ook worden vermetseld. eventueel in combinatie met een voorzetwand. Tevens worden de sparingen van de veerankers en de gaten en sleuven van leidingen opgevuld. Tegels kunnen rechtstreeks met een elastische tegellijm op de blokken worden aangebracht. Meestelkozijnen worden bij een haakse aansluiting met behulp van ankers vastgezet. waarbij in plaats van panelen uiteraard blokken worden toegepast. De blokken kunnen met behulp van een vloerprofiel op de ruwe vloer of op de afwerkvloer worden gesteld.500 en 600 mm. Reparaties en het aanwerken van elektriciteitssleuven en -dozen met het bijgeleverde vul. 1. die op de afdekvloer worden geplaatst.3.en vlakmiddel zijn noodzakelijk om een vlakke wand te verkrijgen. 240 en 300 mm. Houten of stalen meestelkozijnen worden met ankers vastgezet aan de wanden. Ten behoeve van een haakse aansluiting van een nastelkozijn op de wand moeten neusjes met een dikte van 20 mm op de wand gelijmd worden. Daarna wordt de wand afgesmeerd.0 N/mm2 4. Zwaardere voorwerpen moeten met behulp van speciale pluggen of doorgaande bouten worden bevestigd.0 N/mm2 5. wanden en plafonds kan met de wand een isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu. 100. Om de cellenbetonwand geschikt te maken voor behang. als met nastelkozijnen (montagekozijnen). Wanneer de gipsblokkenwand aan drie zijden aansluit tegen steenachtige vloeren. De afmetingen van de blokken zijn: lengtes: 400. Naast de niet-dragende scheidingswand. 150. Met behulp van nagels.29-3 en 1.27. Type G2/400 G4/600 G5/800 Kubusdruksterkte Volumieke massa 2. De blokken worden vol en zat gelijmd met een overlapping van ten minste 100 mm.0 N/mm2 301 – 400 kg/m3 501 – 600 kg/m3 701 – 800 kg/m3 Figuur 1. opgebouwd uit gipsblokken kunnen ook wanden van cellenbetonblokken worden toegepast in de woningbouw. waarbij de wand aan weerszijden van de sparing aan de vloer wordt verankerd met lijm over een lengte van 500 mm. die tegen de bouwkundige constructie worden bevestigd. die voorkomt bij een vloeroverspanning tot 7. die wordt gevuld met elastisch voegmateriaal.28-2. die een doorbuiging van maximaal circa 5 mm veroorzaakt. Hoekaansluitingen worden uitgevoerd met twee veerankers en een voeg met breedte van 5 tot 10 mm. 1. die wordt gevuld met elastisch materiaal.28-1 en 1. Hierin worden de blokken koud geplaatst. De wandaansluitingen worden uitgevoerd met ten minste twee veerankers en een voeg van 5 tot 10 mm.en wandaansluitingen uitgevoerd met behulp van opvangprofielen.29-1.500 m. wordt de plafondaansluiting uitgevoerd met veerankers en elastisch voegmateriaal. Alleen bij de aansluiting van een wandstuk korter dan 750 mm kan de hoekaansluiting worden uitgevoerd door middel van vertanding of verlijming. 06950467_H01. In combinatie met scheidingswanden van gelijmde cellenbetonblokken kunnen zowel vooraf gestelde kozijnen als nastelkozijnen of montagekozijnen worden toegepast.32 ��������� � ��������������� ��������������������������� ������������� � ��������������� ��������������������� ������������������� ��� �������� � ��������������� � ����������������� ������������ Figuur 1. waarin drie stuks dilatatieankers zijn aangebracht en die wordt gevuld met elastisch voegmateriaal. figuur 1. Bij wandstukken langer dan 4. In plaats van voegmateriaal kan ook PUR-schuim worden toegepast (bij overspanningen tot 6.28-4. 12-04-2005 12:00:09 .000 m moet een dilatatie worden aangebracht door middel van een voeg van 5 tot 10 mm.000 m). Nastelkozijnen kunnen alleen worden toegepast in de verdiepingshoge uitvoering.29-2. worden de plafond.indd 32 In verband met geluidsisolatie en brandwerendheid kunnen speciale voorzieningen moeten worden getroffen. Wandaansluitingen van wandstukken korter dan 750 mm kunnen zonder veerankers worden gelijmd.o.28-3.500 mm aangebracht.500 m worden de veerankers h. Bij wandstukken langer dan 2. figuur 1. figuur 1. figuur 1.h.28 Scheidingswand van cellenbetonblokken (horizontale details) Bij een overspanning tot 5.000 m. Bij een doorbuiging tot circa 10 mm. waarbij bij de plafondaansluiting circa 10 mm ruimte wordt vrijgehouden. figuur 1. Indien de aansluitingen voorzien zijn van brandwerende PUR-schuim bedraagt de brandwerendheid van wanden met een dikte van 70 mm ten minste 60 minuten. Ten aanzien van de weerstand tegen 12-04-2005 12:00:10 .k) van –20 dB of hoger. Hierbij moet worden gezorgd voor een oppervlaktemassa van minimaal 75 kg/m2. Zonder de gipsmontagevoorzetwand bereikt de eerste constructie een waarde van –5 dB. bereiken een isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu. of uit twee 06950467_H01. De onafgewerkte scheidingswand van cellenbetonblokken heeft bij uitvoering met standaard detaillering een brandwerendheid van ten minste 20 minuten. De totale oppervlaktemassa van de eerste constructie dient tussen 90 en 170 kg/m2 te bedragen. vloeren en plafonds. De woningscheidende en woningbegrenzende wanden. opgebouwd uit twee spouwbladen van cellenbetonblokken van het type G4/600 of G5/800 met een dikte van 70 mm een spouw van 50 mm en een gipsmontagevoorzetwand tegen een van de spouwbladen.1 SCHEIDINGSWANDEN ��������� ����� ��������� � ���������������� ��������������������� 33 ����� ����� � ���������������� ��������������������������� ������� ��������� ������ ������� ������ ������� � ���������������� ��������������� �������������������� � ���������������� ��������������� ���������������������� ������������ Figuur 1. waarbij wordt uitgegaan van een driezijdige aansluiting op steenachtige wanden. Voor zware voorwerpen zijn speciale bevestigingsmiddelen ontwikkeld of worden doorgaande bouten toegepast. bij een dikte van 100 mm ten minste 90 minuten en bij een dikte van 150 mm minimaal 120 minuten.indd 33 spouwbladen van blokken van dezelfde typen met dikte 100 en 150 mm en een spouw van 50 mm.29 Scheidingswand van cellenbetonblokken (verticale details) Lichte voorwerpen kunnen met behulp van lijm.k) van 0 dB. die van de tweede constructie ten minste 170 kg/m2. Afhankelijk van de wanddikte en de volumieke massa (100 mm G5/800) bereikt de scheidingswand van cellenbeton een isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu. nagels of spaanplaatschroeven worden bevestigd. worden geproduceerd in vier typen. bij een dikte van 100 mm 135 minuten en bij een dikte van 150 mm 180 minuten. Type 1.indd 34 12-04-2005 12:00:11 . dikte van 70 of 100 mm en hoogte van 2. woningscheidende wanden en woningbegrenzende wanden.31 Scheidingswand van cellenbetonpanelen (horizontale details) 06950467_H01. dik 70 mm. waarin ten behoeve van het transport langswapening is opgenomen.400 mm.30.30 Cellenbetonpanelen De afmetingen van de panelen zijn: breedte 500/600. Door middel van het toepassen van twee spouwbladen van panelen. die onderling verschillen in druksterkte en volumieke massa. van het type G4/600 met een spouw van ten minste 50 mm ������������� ������������������� � ��������������� ��������������������������� � ��������������� ��������������������� ��� �������� � ��������������� � ����������������� ������������ Figuur 1. maar ook in kantoorgebouwen en logiesgebouwen worden toegepast als niet-dragende binnenwanden.400 mm tot en met 3. opgebouwd uit onderling gelijmde. zie de tabel van figuur 1.0 N/mm2 5.a Niet-dragende binnenwanden van cellenbetonpanelen Scheidingswanden. eventueel in combinatie met een voorzetwand.3 Verdiepingshoge niet-dragende binnenwanden van wandpanelen G4/600 G5/800 1.3.3. Deze panelen van cellenbeton. verdiepingshoge massieve panelen van cellenbeton kunnen zowel in de woningbouw.34 rookdoorslag behaald de standaardwand ten minste 30 minuten en de wanden met aansluitingen met brandwerende PUR-schuim bij een dikte van 70 mm 90 minuten. ����������������������� Kubusdruksterkte Volumieke massa 4.3.0 N/mm2 501 – 600 kg/m3 701 – 800 kg/m3 Figuur 1. wordt opgenomen met behulp van rubber blokjes dik 13 mm.en vlakmiddel.indd 35 12-04-2005 12:00:11 . De panelen worden vol en zat gelijmd met een 35 voegdikte van circa 2 mm.en kopwiggen te lood gesteld. De uitvoering van de plafondaansluiting is afhankelijk van de grootte van de doorbuiging.32-3 en 1.32 Scheidingswand van cellenbetonpanelen (verticale details) 06950467_H01.32-4. figuur 1. De panelen worden met de een hydrolische panelenstelwagen geplaatst. waarbij het eerste en het ������ ������ ��������� ����������� ������ � ���������������� ��������������������� � ���������������� ��������������������������� ������� ����������� ����� ������ ������� � ���������������� ��������������� �������������������� � ���������������� ��������������� ���������������������� ������������ Figuur 1. De panelen kunnen zowel op de onafgewerkte vloer als op de afgewerkte vloer worden aangebracht. waarna de zijwiggen worden verwijderd en de stelruimte wordt volgekouwd met specie. die opgenomen moet kunnen worden. die voorkomt bij vloeroverspanningen tot circa 5 m. Een doorbuiging tot 5 mm. Bij deze plafondaansluiting moet om het andere paneel een veeranker worden aangebracht. Achteraf worden de naden bijgewerkt met een vul. figuur 1. De wanden zijn dan behangklaar. Bij kamerscheidende wanden is het zelfs mogelijk om de panelen direct op de afgewerkte vloer te plaatsen.1 SCHEIDINGSWANDEN breedte. De panelen worden met behulp van een koevoet en houten zij.32-2. die aan de bovenzijde van het paneel worden genageld. Deze grootte van de doorbuiging wordt bepaald door de overspanning van de vloer. Bij het opwiggen van het paneel wordt het rubber blokje tot 10 mm samengedrukt. in combinatie met een voorzetwand van gipskartonplaat op Z-profielen tegen één van de twee spouwbladen kan een nietdragende woningscheidende en woningbegrenzende wand worden verkregen. vloeren en plafonds. met maximale breedte van 10 mm.31-2.b Wandpanelen van lichtbeton Vergelijkbaar met de wandpanelen van cellenbeton zijn verdiepingshoge wandpanelen van lichtbeton verkrijgbaar (Alvon LB). dik 13 mm. dat mechanisch wordt bevestigd of gelijmd tegen het plafond. waar het paneel koud ingeschoven wordt. aangebracht. Zonder de voorzetwand van gipskartonplaat op Z-profielen bij de eerste constructie wordt een isolatie-index voor luchtgeluid van –5 dB behaald. dat de oppervlaktemassa meer dan 75 kg/m2 bedraagt. Ter plaatse van de verticale wandaansluiting wordt een naad van 5 tot 15 mm breed aangehouden. wandontmoetingen en wanden langer dan 4. die voorkomt bij vloeroverspanningen tot circa 7.000 kg/m3.000 mm en een maximale hoogte van 3. verdiepingshoge massieve panelen van cellenbeton kunnen alleen worden toegepast in combinatie met verdiepingshoge kozijnen. van het type G4/600 met een spouw van ten minste 50 mm breedte. Een grotere doorbuiging. Alleen bij wanddelen met lengte van één paneelbreedte wordt de aansluiting verlijmd en met drie draadnagels vastgezet. dik 70 mm. De volumieke massa van de lichtbetonwanden is 1. figuur 1. Met betrekking tot de rookdoorgang gelden voor deze twee uitvoeringen respectievelijk 30 en 90 minuten. nagels of spaanplaatschroeven worden bevestigd. Wandafwerking De wanden van het type G5/800 zijn na het afwerken met een vul.32-1. Indien de scheidingswand van panelen van cellenbeton uitgevoerd wordt met een zodanige wanddikte (100 mm dikke G5/800). In het profiel wordt over de volle breedte een strook polystyreenschuim.400 mm.3. Bij een wandlengte van niet meer dan één paneelbreedte mag de wandaansluiting met lijm worden uitgevoerd. Ook bij hoeken. wordt de ruimte tussen de bovenzijde van het paneel en het plafond afgedicht met polyurethaanschuim (PUR-schuim). 1. 12-04-2005 12:00:11 . wordt deze aansluiting uitgevoerd met behulp van een metalen of kunststof opvangprofiel. Met betrekking tot de scheidende functie is de brandwerendheid van onafgewerkte cellenbetonwanden en de standaard detaillering ten minste 20 minuten.36 voorlaatste paneel van een wandvlak altijd van een veeranker voorzien worden. -dozen en naden behangklaar. Indien de wand en plafondaansluitingen worden uitgevoerd met een voeg. tot 10 mm. figuur 1.750 en 2. Deze wandpanelen van lichtbeton worden toegepast voor zowel dragende als niet-dragende binnenwanden.31-3.3.k) van –20 dB of hoger.5 m. Deze wandpanelen worden vervaardigd naar tekening met een dikte van 70 tot en met 200 mm. Indien de doorbuiging van de vloer groter is dan 5 mm. in combinatie met een voorzetwand van gipskartonplaat op Z-profielen tegen één van de twee spouwbladen heeft een isolatieindex voor luchtgeluid van 0 dB. die later met elastisch voegmateriaal wordt afgedicht. wordt opgenomen met behulp van een metalen of kunststof opvangprofiel. figuur 1. bereikt de wand een isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu. waarbij wordt uitgegaan van een driezijdige aansluiting op steenachtige wanden. Scheidingswanden van onderling verlijmde.000 mm wordt een voeg van 5 tot 15 mm breed aangehouden. Veerankers hoeven bij deze uitvoering niet te worden toegepast. in combinatie met brandwerende PUR-schuim. De scheidingswand. Indien de panelen bij kamerscheidende wanden direct op de afgewerkte vloer worden geplaatst. Voor zware voorwerpen zijn speciale bevestigingsmiddelen ontwikkeld of worden doorgaande bouten toegepast. 06950467_H01. De 10 mm brede voeg wordt gevuld met polyurethaanschuim.of vlakmiddel behangklaar. De wanden van de overige panelen zijn na reparaties en het aanwerken van elektriciteitssleuven. die later wordt afgedicht met elastisch voegmateriaal.indd 36 Lichte voorwerpen kunnen met behulp van lijm.31-1. figuur 1. bedraagt de brandwerendheid zelfs 60 minuten. opgebouwd uit twee spouwbladen van panelen. De wandpanelen worden voorzien van transportwapening en ingestorte bevestigingsmiddelen. breedte maximaal 12. Vianen 3 Technische documentatie van YTONG NEDERLAND BV.indd 37 09-02-2006 15:50:17 . eigengewicht – Eisen en bepalingsmethode NEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalingsmethoden NEN 6062 Bepaling van de brandveiligheid van rookafvoervoorzieningen NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal (combinaties) NEN 6066 Bepaling van de rookproduktie bij brand van bouwmateriaal (combinaties) NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten NEN 6075 Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten NEN 6700 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Algemene basiseisen NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Belastingen en vervormingen NEN 6710 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Aluminiumconstructies – Basiseisen en eenvoudige basisrekenregels voor overwegend statisch belaste constructies NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 – Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995) NEN 6760 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Houtconstructies – Basiseisen – Eisen en bepalingsmethoden NEN 6770 TGB 1990 – Staalconstructies – Basiseisen en basisrekenregels voor overwegend statisch belaste constructies 06950467_H01. sneeuw.1 SCHEIDINGSWANDEN Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 37 NEN 6790 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Steenconstructies – Basiseisen en bepalingsmethoden 1 Technische documentatie van LAFARGE GIPS BV. Leusden Normen NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen – Rekenmethoden NEN 2608(-2) Vlakglas voor gebouwen – Deel 2: Niet-verticaal geplaatst glas – Weerstand tegen windbelasting. Delfzijl 2 Technische documentatie van FAAY VIANEN BV. Vuren 4 Technische documentatie van BOUWMAG BV. 38 06950467_H01.indd 38 12-04-2005 12:00:12 . Dit is vooral belangrijk als de deur onderdeel vormt van een vluchtweg. bijvoorbeeld geluidsisolatie en brandwerendheid. M. Salden Om ruimten fysiek of visueel met elkaar te verbinden worden in de scheidingswanden binnenkozijnen aangebracht. Omdat hierdoor de wanden worden onderbroken moet ervoor worden gezorgd dat deze kozijnen zo goed mogelijk voldoen aan de prestatie-eisen zoals deze aan de scheidingswanden zijn gesteld.R. 06950467_H02. maar moeten buiten de bedrijfstijd en soms ook gedurende deze tijd. De deuren geven toegang tot de vertrekken.W.Binnenkozijnen 2 ing. De bediening van de deuren moet eenvoudig en met zo gering mogelijke weerstand geschieden in verband met het medegebruik door gehandicapten en ouderen. Deze kozijnen worden voorzien van deuren en/of glasvlakken. het betreden van de vertrekken door ongewenste personen verhinderen.indd 39 12-04-2005 11:28:21 . waarin een deur of raam wordt aangebracht’. maar ze als één geheel te beschouwen. vertrek. Een deur moet ook vaak ongewenste zaken binnen of buiten houden.3 m (woonfunctie) en 2.3 Vrije doorgang. Dit geldt uitsluitend voor: verblijfsgebied.indd 40 ������������ � �������������� ������� � �������������� � ������������ Figuur 2. kozijnen en wanden niet meer als losse elementen te zien. Beide omschrijvingen zijn tegenwoordig achterhaald. 06950467_H02. die verder gaan dan de primaire functie van het toegankelijk maken van een gebouw of een vertrek.1 Eisen vanuit het Bouwbesluit Het Bouwbesluit heeft invloed op de uitvoering van binnenkozijnen. Het begrip kozijn wordt omschreven als een ‘in een muur gemetseld houten raamwerk. gemeenschappelijke opslagruimte en een ruimte voor het bereiken van een lift.1 Vrije doorgang en vrije hoogte Het Bouwbesluit stelt kort samengevat in artikel 4.1. anders dan alleen maar de toegang tot een gebouw of vertrek. Dit zijn: • eisen vanuit het Bouwbesluit. ▶▶ Genoemde begrippen worden besproken in deel 7 Bouwmethodiek. kogels en straling. geluid. De volgende eisen uit het Bouwbesluit zijn van invloed op de opbouw van een binnenkozijn en de plaatsing daarvan in een wand. hoofdstuk 2 Bouwregelgeving 12-04-2005 11:28:22 . Vrije doorgang: de afstand in horizontale richting tussen de tegenover elkaar gelegen bouwdelen van een opening of doorgang.1.a Vrije doorgang De vrije doorgang staat in het Bouwbesluit genoemd in Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid. verblijfsruimte. In de NEN 2580 (Oppervlakten en inhouden van gebouwen – Termen.11 de volgende eisen aan de vrije doorgang en vrije hoogte: een toegang van een ruimte (niet zijnde een toegang tot een lift) heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0.40 Het woordenboek omschrijft het begrip deur als een ‘beweegbare afsluiting die toegang geeft tot een gebouw. daarboven gelegen constructiedeel. 2. zoals bijvoorbeeld personen. Een deur heeft extra functies gekregen. figuur 2. • eisen/wensen van de gebruiker en/of de architect.1 Prestatie-eisen Er worden door verschillende partijen nadere eisen aan deuren en kozijnen gesteld. 2. badruimte. bestaande uit twee stijlen met een boven. Afdeling 4.1.85 m en een hoogte van ten minste 2. Naast hout zijn er andere materialen waaruit kozijnen kunnen worden samengesteld. Door de gestelde eisen in het Bouwbesluit wordt men gedwongen om deuren.1 m (overige functies).en onderdorpel. • eisen vanuit de uitvoering (montage-eisen). Vrije hoogte: de verticale afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het maaiveld en de onderkant van het laagste. definities en bepalingsmethoden) worden de begrippen vrije doorgang en vrije hoogte gedefinieerd. kast enzovoort’.1. ���� Inleiding ���� �������������� ������� �������� 2. toiletruimte. Let op: vrije doorgang is niet hetzelfde als dagmaat. brand. 300 m te bereiken. Het steeds langer worden van de mensen speelt ook een rol bij deze keuze. gemeten op 1 m afstand. Standaardhoogten voor deuren zijn 2115 mm en 2315 mm.5 ( = een vuistregel).b Brandwerendheid Het Bouwbesluit (Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid) spreekt over de WBDBO en WRD van een scheidingsconstructie: de Weerstand tegen BrandDoorslag (binnendoor) en BrandOverslag (buitenlucht).1. figuur 2. te vermenigvuldigen met 1. 2. Naast de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de geluidwering. Het is namelijk fraaier om in het gehele huis dezelfde hoogte aan deuren toe te passen. ������������� ������������� ������������� Figuur 2. De WBDBO van een binnenkozijn in een wand moet door een onafhankelijk keuringsinstituut in testrapporten worden aangetoond.2 Branddoorslag en brandoverslag De WRD van een binnenkozijn in een wand wordt bepaald door het aantal minuten dat de pui het criterium vlamdichtheid betrokken op de afdichting haalt. Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid wordt de geluidwering besproken. moet een deur van 2.115 mm of 2. Aan binnenkozijnen kunnen eisen worden gesteld van een WBDBO van 30 of 60 minuten.315 mm worden toegepast. Door voornoemde eis uit het Bouwbesluit worden ook binnen de woning steeds meer deuren van 2.c Geluidwering In het Bouwbesluit. kan ook de opdrachtgever ������������� ���� ���������� ���������� ������������ ������ ������ ��������� ������ � ��������� � ���������������������� � ��������������������������������� Figuur 2. Afhankelijk van de situering in een gebouw moeten binnenkozijnen samen met de wand waarin ze zijn opgenomen aan een bepaalde geluidwering voldoen.3 Geluidwering 06950467_H02. Bepaling van de WBDBO en de WRD Voor de bepaling van de WBDBO van deuren. luiken en ramen gelden de volgende criteria: • vlamdichtheid betrokken op de afdichting (er mogen geen ontoelaatbare openingen ontstaan of vlammen aan de niet direct verhitte zijde). mag niet groter zijn dan 15 kW/m2).2 en de Weerstand tegen RookDoorslag. Voor een WRD van 30 minuten is dus een WBDBO van 20 minuten voldoende (WBDBO 20 x 1. • thermische isolatie betrokken op de warmtestraling (de stralingsintensiteit.1.5 = WRD 30).1.1.2 BINNENKOZIJNEN 41 Een te bouwen bouwwerk dient voldoende toegankelijk te zijn voor rolstoelgebruikers (zie Bouwbesluit Afdeling 4.315 mm toegepast.indd 41 12-04-2005 11:28:23 .100 m of 2. 2. Om ter plaatse van een kozijn een vrije hoogte van 2. Dit is afhankelijk van de situering van het kozijn in het gebouw.2 Toegankelijkheidssector nieuwbouw). Geluid moet meestal buiten een ruimte worden gehouden maar soms ook juist binnen een ruimte. • het gemakkelijk kunnen wegwerken van beschadigingen. • het zoveel mogelijk uniform toepassen van dezelfde deuren en kozijnen (door bijvoorbeeld een woningbouwvereniging met een groot woningbestand).indd 42 12-04-2005 11:28:23 .1.42 nog extra eisen stellen. 2.4. • het weerstand kunnen bieden aan diverse invloeden. 2. om te voorkomen dat ze open blijven staan en zo tijdens brand hun brandwerende functie niet vervullen. Een aannemer past soms bij voorkeur een bepaald type kozijn en deur toe omdat hij goede leveringsvoorwaarden met de fabrikant heeft afgesproken.12) vloeien hier ook eisen voor de kozijnen uit voort. moet de draairichting de looplijn tijdens de vlucht volgen. • eisen voortvloeiende uit het gebruik van de deur en het kozijn (denk bijvoorbeeld aan bediening van een deur door mensen in een rolstoel). • de kosten van aanschaf en plaatsing. figuur 2. Voor de aannemer is bij de keuze ook van belang dat de kans op beschadiging van de binnenkozijnen tijdens de bouw zo gering mogelijk is.1.3. • het onderhoud van kozijn en deur (bijvoorbeeld veel of weinig schilderwerk).2 Eisen/wensen door gebruiker en/of architect Bij de keuze van een type kozijn en deur kunnen voor een gebruiker en/of architect verschillende overwegingen een rol spelen.e Veiligheid Om te voorkomen dat mensen tijdens het vluchten uit een gebouw zich klemlopen tegen deuren. Hiertoe moet onder de deur een spleet van voldoende doorgang worden gehouden. Met dit systeem wordt continu lucht uit een ruimte afgezogen. 2. figuur 2.3 Eisen/wensen vanuit de uitvoering Een aannemer zal niet alleen op de kosten voor aanschaffen letten maar ook op de montagetijd (tijd = geld).1. Uit het oogpunt van veiligheid moeten brandwerende en rookwerende deuren van een deursluitmechanisme worden voorzien. Dit.1. • esthetische aspecten.5 Draairichting en vluchtrichting 06950467_H02. figuur 2.1.d Ventilatie Door de strengere eisen aan ventilatie in het Bouwbesluit (afdeling 3.1. Dit houdt in dat er ook lucht moet worden toegevoerd.5. maar ook binnendeuren hebben vaak een inbraakwerende functie (bijvoorbeeld voordeuren van woningen in flats met een afgesloten galerij). �������� ���� ������ ���������� ������ Figuur 2. • inbraakveiligheid. Bij dit begrip wordt meestal alleen gedacht aan buitendeuren. zoals: • duurzaamheid (levensduur). In nieuwe woningen bijvoorbeeld moeten de toiletten aangesloten worden op een mechanisch ventilatiesysteem.4 Ventilatie 2. �������������� Figuur 2.10 en 3. 7. figuur 2. glas) in een kozijn geplaatst. Elektronisch bediende deuren worden aangegeven met een cirkel in de aangegeven draairichting. 43 ������� � ��������������� ����������������� �������������������� ��������������� ���������� � ������������ � � �� � ������� � � ����������������� � ��������� ���������������������������� ����������� �� � ��������������������� �������������� Figuur 2.2 BINNENKOZIJNEN 2.6-2.8-3.8. worden onderscheiden in binnendeuren binnenlichtkozijnen. • NEN 1413 Symbolen voor brandveiligheidsvoorzieningen op tekeningen en schema’s tweede ontwerp: deze norm is van toepassing op symbolen voor brandveiligheidsvoorzieningen op onder andere bouwkundige tekeningen. De plaatsing van tussendorpel en tussenstijl volgt vaak uit een esthetisch 12-04-2005 11:28:24 . De kozijnen zijn opgebouwd uit stijlen en dorpels.6-1.3 Kozijntypen ����������� � ������������������������ ���������� ���������� ������������� ������������� ����������������� � ��������������������� ����������� ���������������� ������������������������������������� Figuur 2. figuur 2. De draairichting kan ook door een kwartcirkel worden aangegeven.3 Kozijntypen). Een pui is een kozijn met elementen dat een gehele wand of een groot gedeelte daarvan beslaat.en sluitzijde van deuren. figuur 2. Bij een horizontaal of verticaal doorgaande pui gaat het kozijn langs naast elkaar of boven elkaar gelegen ruimten door. ramen en luiken: deze norm geeft de wijze aan van aanduiden van de draairichting en van de openings. bij een samengesteld kozijn meerdere elementen.6 Draairichting deuren 06950467_H02.7 Symbolen brandveiligheidsvoorzieningen deuren en kozijnen �� �� 2. figuur 2. figuur 2. Bij een enkelvoudig kozijn wordt één element (deur. • NEN 270 Draairichting van deuren.2 Normen ten aanzien van tekenwerk Naast de in het Bouwbesluit vermelde NENnormen zijn er nog andere normen die betrekking hebben op kozijnen. Bij samengestelde kozijnen worden ook tussenstijlen en tussendorpels (ook wel kalf genoemd) toegepast. Deze normen geven richtlijnen voor de aanduiding van kozijnen bij tekenwerk: • NEN 114 Aanduidingen van onderdelen en inrichting van bouwwerken op tekeningen 1:50 en 1:100: de in deze NEN behandelde aanduidingen zijn gebruikt in het overzicht met kozijntypen (paragraaf 2. ramen en luiken. raam.indd 43 De kozijnen die in binnenmuren worden geplaatst. figuur 2. De keuze voor de uitvoering van de latei is mede afhankelijk van de opbouw van de wand.9. Zie enkele voorbeelden in figuur 2. moet.10. 12-04-2005 11:28:25 .8 Voorbeelden enkelvoudig en samengesteld kozijn beeld dat de architect wil bereiken of uit de (standaard) afmetingen van een deur. ������������ ����� 2.4 Materiaalkeuze Als materiaal voor binnenkozijnen wordt meestal hout of staal toegepast. In beide materialen is er een grote keuze in uitvoering van de kozijnen. afmetingen.4.12. ����������������� Figuur 2.10 Latei boven wandopening 06950467_H02. Figuur 2.44 � ������������������ � ������������������� � ��������������������� �������������� Figuur 2. certificering en kosten is het raadzaam om te kiezen uit de serie standaardprofielen en -afmetingen die ontwikkeld zijn. hoofdstuk 3 Draagelementen van steen � In figuur 2. figuur 2. � 2.9 Scheurvorming boven wandopening ▶▶ Lateiconstructies worden besproken in deel 3 Dragen. 2 plaatstalen kozijnen.2 Staal Stalen kozijnen zijn in twee uitvoeringen leverbaar: 1 kozijnen van koud gevormde stalen profielen. garanties. Voor beide materialen geldt dat de brandwerendheid van kozijn en deur door middel van testen moet worden aangetoond. ter voorkoming van druk op de bovenkant van het kozijn en ter voorkoming van scheurvorming in het metselwerk. Er zijn uiteraard veel meer kozijnindelingen mogelijk. Bij kozijnen die niet verdiepinghoog zijn.1 Hout Vanwege beschikbare handelsmaten.11 wordt een overzicht van kozijntypen aangegeven met hun weergave op tekening.indd 44 2. bij grotere openingen in steenachtige wanden een latei worden aangebracht.4. Beide uitvoeringen kunnen op diverse manieren worden afgewerkt.4. 1. Ze zijn er in montage.indd 45 De brandwerendheid van de kozijnen verschilt per uitvoering. Er zijn verschillende bovendorpels mogelijk. plafondregel. 06950467_H02. In de stijlen worden dan schuifstukjes aangebracht voor het opvangen van maattoleranties in de hoogtemaat van het gebouw c.en inmetseluitvoering.a Kozijnen van koud gevormde stalen profielen De kokervormige profielen worden uit 2 mm dik bandstaal gewalst of getrokken.16: • een volledige bovendorpel waarbij de profilering van de stijl wordt doorgezet. voor het opvangen van de doorbuiging van de bovenliggende draagvloer. Met de profielen kunnen complete puien. 2.2 BINNENKOZIJNEN � �������� � ���������������� � � ����������� ���������� � ����������������� �������������� �������������������� � ����������������� ���������� � � ���������������������� ������������� ��������������������� �������������������� 45 Figuur 2. Sommige fabrikanten leveren accessoires als bijvoorbeeld een stofdorpel. De profielen worden gelast of gekoppeld en zijn voorzien van flenzen ten behoeve van glasopeningen en van omgezette flenzen ten behoeve van aanslagen. De kozijnen zijn in verschillende staaldikten (1. 2. Afgeslankte dorpels worden veel in de woningbouw toegepast. • een afgeslankte bovendorpel. figuur 2.14 en 2.2.q. bovenlichtpaneel. Er zijn zeer vele profielvormen en -afmetingen mogelijk.b Plaatstalen kozijnen Deze geprofileerde kozijnen worden gemaakt van sendzimir verzinkt bandstaal.5 en 2 mm) leverbaar voor diverse wanddikten. sluitplaat en verstevigingsstrip voor 12-04-2005 11:28:26 .15.2. De profielen worden geleverd in een stalen of roestvast stalen uitvoering. worden samengesteld.11 Overzicht kozijntypen 2. figuren 2. Als afwerking kan worden gekozen uit een voorbehandeld kozijn (waarna het kozijn op de bouw nog moet worden afgelakt). een afgelakt kozijn of een kozijn voorzien van een kunststof coating. inclusief deuren.13.4. 12-04-2005 11:28:27 . Bij een inmetselkozijn wordt de wand opgebouwd rondom het vooraf gestelde kozijn.17-1 en 2.18-2. tegenwoordig worden er steeds vaker montagekozijnen gebruikt. figuur 2.indd 46 2.1 Keuze montage. 06950467_H02. figuur 2.46 ������ ����� ����� ����� ����� �� ������ ������� �� �������� �� ����������� �� �� �������� ����������� ����������� �������������� ������ ��������� ������������ ����� �� ����������� �� ���� ��������� �� ����������� �� ���� � � � � � � �� ����������� �� �������� ����������� Figuur 2.5.of inmetselkozijn Werden vroeger bijna alleen maar inmetselkozijnen toegepast. 2 inmetselen. figuur 2. 2.5 Aansluitingen Kozijnen kunnen op twee manieren worden geplaatst: 1 montage. Bij een montagekozijn wordt het kozijn gemonteerd in een reeds opgebouwde wand waarin een uitsparing is aangebracht. De kozijnen kunnen met minerale wol worden gevuld om te voorkomen dat ze als klankkast gaan werken.17-2.12 Houtprofilering een deurdranger en diverse afdekplaten (waardoor lastig stukadoorswerk wordt voorkomen). In de sponning worden rubberen dopjes aangebracht voor geluiddemping van de dichtslaande deur of er wordt in de sponning van het kozijn een extra plooi aangebracht met een rondom doorlopend aanslagprofiel (ook wel snoer genoemd) ten behoeve van een betere kierdichting en geluiddemping.18-1. figuur 2.17-3. 2 BINNENKOZIJNEN �� �� ���� � � � �� �� �� �� �� �� �� � �� �� � �� � �� � �� ���� � ���� �� �� � � � �� �� �� �� � � �� �� �� �� �� � � �� �� �� �� �� �� ���� � �� �� � �� � �� ���� �� � �� � ���� �� �� � �� � ���� 47 �� �� ��� �������������� Figuur 2. Omdat bij een inmetselkozijn de wand rondom het reeds gestelde kozijn wordt opgebouwd. Voorwaarde is dan wel dat wand en wandopening glad en strak zijn en dat de maat van kozijn en wandopening op elkaar zijn afgestemd. Het houten 12-04-2005 11:28:28 . 2. is de kans op beschadigingen tijdens de bouw veel groter dan bij een montagekozijn.en nadelen. Omdat een inmetselkozijn al in een vroeg stadium in de bouw aanwezig is. In principe kost het aanbrengen van een mon- 06950467_H02. Dit is wel het geval bij een montagekozijn.5.a Houten montagekozijn Een houten montagekozijn kan niet muuromvattend worden uitgevoerd.2. dat pas in de afbouwfase in het werk wordt aangebracht.2 Montagekozijn In deze paragraaf wordt het plaatsen van houten en stalen montagekozijnen besproken.13 Koudgevormde stalen kozijnprofielen Beide systemen hebben voor.5. is er geen nauwkeurige maatvoering van te houden sparingen nodig.indd 47 tagekozijn weinig tijd. 2. Per fabrikant wisselen de sparingsmaten die moeten worden gehouden in de wand.indd 48 Het stalen kozijn wordt op de bouw samengesteld en kan op verschillende manieren worden aangebracht: door middel van muurbeugels of in de stijlen gelaste borgklauwen. Omdat het kozijn later in een opening wordt geplaatst. De keuze wordt bepaald door de muurdikte en de gewenste materiaaldikte van het kozijn. In figuur 2. 2.21 is als voorbeeld een overzicht gegeven van te houden sparingen van een bepaald type kozijn.5. 12-04-2005 11:28:29 . Het kozijn kan over de wandafwerking worden aangebracht of de wandafwerking stopt tegen het kozijn. heeft het een goede aanslag nodig (bijvoorbeeld een lat of stelkozijn). figuur 2. 2.5.14 Koudgevormde stalen kozijnprofielen kozijn wordt reeds samengesteld vanaf de fabriek geleverd.2.�� �� �� �� �� �� ��� �� �� �� �� �� �� �� ��� ��� �� �� �� �� �� �� �� �� ��� �� ��� �� �� �� 48 �� �� ��� �� �� �� ��� �� �� �� ��������������������������������� �� ��� �� �������������� Figuur 2.3 Inmetselkozijn In deze paragraaf wordt het plaatsen van houten en stalen inmetselkozijnen besproken. De kozijnen zijn leverbaar voor verschillende wanddikten.b Stalen montagekozijn Een stalen montagekozijn kan wel muuromvattend worden uitgevoerd.19. figuur 2. 06950467_H02.20-1. Hiermee moet al bij de bestelling van de kozijnen rekening worden gehouden. indd 49 Tevens wordt zo het verschuiven van het kozijn tegengegaan.2 BINNENKOZIJNEN 49 � � � � � ���������������������������������������� ����� � ������������������� ����� � ������������ ��������������������� Figuur 2. De kalk.15 Pui van koudgevormde stalen kozijnprofielen 2. zie ook figuur 2. 12-04-2005 11:28:30 .12.3.of speciesponning dient verder om het kozijn over de gehele lengte een bevestiging te geven. Het kozijn wordt met in te metselen ankers vastgezet aan de muur.of speciesponning om kieren tussen muur en kozijn te voorkomen.5. 06950467_H02.a Houten inmetselkozijn Het houten inmetselkozijn heeft een kalk. 18 Inmetsel. figuur 2.22. Door middel van in te metselen ankers worden de kozijnen met de wand verankerd.indd 50 12-04-2005 11:28:31 . Indien in verband met aantasting door optrekkend vocht een dorpel of neut (stenen onderstuk van een stijl) onder het kozijn moet komen. ��� ������������������������������ � ���������������������������� Figuur 2.5. Tijdens het metselen moet worden voorkomen dat er te ver in het kozijn wordt doorgemetseld en dat de kozijnen gaan schranken (de gemetselde muur drukt hierbij het kozijn in).b Stalen inmetselkozijn Stalen inmetselkozijnen worden voorgemonteerd op de bouwplaats geleverd.50 ��������������� ������������ �������������� ����������������� ������������ �������������� �������� ������ ������ ������ ������ ����� ����� �������� � �������� � ���������������� ������ ������������������ ������ Figuur 2. wordt het kozijn gesteld door middel van een speciale onderstelregel die het kozijn los houdt van de vloer.23.17 Afdekplaten en snoer � �������������� � ������������� Figuur 2.en montagekozijn 06950467_H02. figuur 2. De kozijnen worden voordat de wanden worden opgetrokken met behulp van schoorlatten gesteld.24.3.16 Diverse bovendorpels en schuifstuk ���������� � ��� ������������������������������ ���������� � 2. figuur 2. • kosten: deze zijn sterk afhankelijk van uitvoering. één.28. zie ook hoofdstuk 1. figuur 2. 2.2 Systeemwanden. figuur 2. • situering van een kozijn: er moet voldoende ruimte zijn om de deur voor of in de wand te laten schuiven.4 Kozijn voor gipsmontagewanden Een gipsmontagewand is een binnenwand die is opgebouwd uit verzinkte. Tussen de platen kan isolatie worden aangebracht. Er kan ook gekozen worden voor het toepassen van montagekozijnen. laat beide muurzijden bruikbaar om er iets tegenaan te zetten of aan op te hangen. die haaks op de gangwand staat.20 Stalen montagekozijn met muurbeugel en borgklauw Fabrikanten kunnen de kozijnen in een afgelakte uitvoering leveren. • bruikbaarheid: een deur die in de wand schuift. De keuze hierbij wordt bepaald door: • de opbouw van de wand: het is moeilijk in een massieve wand een deur te laten schuiven.of tweezijdig bekleed met enkele of dubbele platen. is deze holle ruimte moeilijk schoon te houden.25. Een kozijn ten behoeve van een gipsmontagewand wordt compleet gemonteerd op de bouw geleverd en gelijktijdig met de wand gesteld en bevestigd.5. Het kozijn wordt dan voorzien van een kunststof beschermfolie. die na het stellen van de wanden worden aangebracht. De schuifdeur heeft zo nooit extra ruimte nodig.19 Houten montagekozijn � ��������� � ���������� Figuur 2. kwaliteit en bedieningsgemak van de schuifdeur. zodat de metselspecie de laklaag niet aantast. 12-04-2005 11:28:32 . 06950467_H02. Daarom wordt bij een gangpui.5 Kozijn voor schuifdeuren Schuifdeuren kunnen in of vóór de wand schuiven. De folie is later eenvoudig met de hand te verwijderen. figuur 2. • eisen aan hygiëne: bij een deur die in een wand schuift. het kozijn zodanig ontworpen dat de deur voor het kozijn kan schuiven.27. of voor het kozijn waarin ze worden geplaatst.5.indd 51 2. paragraaf 1. dunwandige staalprofielen.26 en 2. Ook mogelijke beschadigingen gedurende de verdere bouwtijd kunnen zo worden voorkomen.2 BINNENKOZIJNEN � ����������� �������������������� ������ ����������� �������������������� ������ �������������� �������������� ����������� ������������������ ������� ����������� ������������������ ���������������� � ����������� 51 �������������������� Figuur 2. 22 Stalen inmetselkozijn 06950467_H02.indd 52 12-04-2005 11:28:33 .21 Sparing.en deurmaten stalen montagekozijnen �� ���������� �������� �� �� ��� ��� �� �� ��� ��� ��� �� ��� �� �� ��� ��� �� �� �� �� �� �� �� � ����������������������� �� �� � �� ��������������������� Figuur 2.52 �� �� �� �� �������������������������� ������� �� ������� ���������������������������� ��������� �� ��������������������������� �� ��������������������������������� ������� �� ������� �� �� ���� ���� ����������������������� �� ������� �� �� �� �������������������������������� �� �� ���� �� ���� ������������������������������������ ��������������������������������� ��������������������������� �� �� �� ������� �� �� �� �� ������� ���� �� ���� �������������������������������������������������������� Figuur 2. 24 Onderstelregel ������������ �������� ��������� ������������ ��������������������������������� � ��������������� � ������������������������� �������������� Figuur 2. Deze tijdsbesparing levert geldwinst op. Doordat er geen naden te zien zijn. Dit is één van de redenen waarom opdekdeuren steeds vaker in de woningbouw worden toegepast. Figuur 2. ���������� ����� �������������� � ������������� ���������� � ������������ ���������� � ��������������� Figuur 2. figuur 2. In de utiliteitsbouw worden voornamelijk stompe deuren toegepast omdat het assortiment en de keuzemogelijkheden veel groter zijn en er minder kans is op beschadiging van de deur.1 Deuren: stomp of opdek Deuren kunnen in een stompe uitvoering of in een opdekuitvoering worden geleverd. • er minder kans op tocht is.2 BINNENKOZIJNEN 53 Opdekdeuren hebben als voordeel dat: • er geen naden zijn te zien. • er minder kozijnhout weggeschaafd hoeft te worden (kleinere sponning). �� ��� �� �� �� �� �� 2.25 Gipsmontagewand en kozijn in gipsmontagewand 06950467_H02. kan de opdekdeur sneller worden afgehangen.29. De opdekdeuren zijn wel kwetsbaarder omdat ze buiten het kozijn uitsteken.6.indd 53 12-04-2005 11:28:35 . bij een stompe deur geheel. De sponning bij een stompe deur wordt 2 tot 4 mm breder gehouden dan de dikte van de deur.6 Deuren In deze paragraaf wordt aandacht geschonken aan de diverse soorten deuren en aan het verschil tussen een stompe of een opdekdeur. Bij een opdekdeur valt de deur slechts gedeeltelijk in de sponning.23 Schranken van een kozijn 2. Bij kromtrekken zal de deur hierdoor niet zo snel buiten de sponning uitsteken. Aan de onderzijde wordt de deur soms met een vochtwerende sealer als afsluiting afgewerkt.indd 54 ����������������������� ������������������ �������������� � �������������� Figuur 2. triplex. hardkunststof afwerking.26 Schuifdeur. kanaalspaanplaat. Dit 06950467_H02. figuur 2. Deze laatste afwerking komt veel voor bij opdekdeuren. spaanplaat. • randafwerking. De rand kan ook worden afgewerkt met een melaminefolie of een kunststof profiel. • uitvoering: stomp of opdek. multiplex. massieve vlasvezelplaat. houtfineer. tube spaanplaatvulling. PVC folie. kunststof. • vulling: bijvoorbeeld honingraat. triplex. • afwerking: bijvoorbeeld onafgewerkt.54 � ���������������� �������������� ������������� �������������� �� ����������������������������������������� � �������������������������� �� �� � �� � �������������������������� � ���������������� Figuur 2. kunststof. in de wand schuivend 2. • beplating: bijvoorbeeld hardboard.27 Schuifdeur.6. vóór de wand schuivend 12-04-2005 11:28:36 . staal. voorbewerkt in de fabriek. De deuren verschillen onderling van elkaar op de volgende punten: • materiaal: hout.2 Soorten deuren Deuren zijn er in vele uitvoeringen.30: als randafwerking kunnen deuren een houten kantstrook hebben. � �������� � ��������������������� Figuur 2. Afhankelijk van toepassing en type deur. Aan de onderzijde is voor de schuifdeur een geleideprofiel nodig (bijvoorbeeld een op de vloer gemonteerde nok. Leveranciers van deuren werken vaak met standaard glasopeningen.28 Schuifdeur voor kozijn is vooral raadzaam bij toepassing in vochtige ruimten.2. 2. Dit is glas dat eerst wordt opgewarmd tot circa 620 °C en vervolgens zeer regelmatig afgekoeld (hardingsproces). Gaten en sparingen moeten voor het hardingsproces zijn aangebracht. Van de dubbele deuren kan één deur worden vastgezet met kantschuiven en de andere deur als loopdeur worden gebruikt.6. bommerscharnieren en dergelijke.2.d Schuifdeuren Schuifdeuren worden toegepast daar waar het draaien van een deur problemen oplevert in verband met het ruimtebeslag. figuur 2.115 of 2. De standaarddeurbreedte loopt vanaf 530 mm met intervallen van 50 mm op tot wel 1. In veel gevallen kan hiervan worden afgeweken (meestal wel tegen een meerprijs).32.2. De deuren worden in de stompe uitvoering toegepast.6.c Dubbele deuren Dubbele deuren worden toegepast daar waar een grote vrije doorgang benodigd is.2.5. Dit wordt gedaan in verband met het bekneld raken van vingers (van vooral kinderen).2 BINNENKOZIJNEN 55 2. vaak wel tegen een meerprijs. Deze afwerking is afhankelijk van de draairichting van de deuren ten opzichte van elkaar en de mogelijk vereiste brandwerendheid. semi-automatisch (drukknop) of automatisch (elektronisch oog). Voor een permanente doorgang worden beide deuren gebruikt en dan zelfsluitend uitgevoerd met vloerpotten. met de hand bediend.230 mm.31. zoals bijvoorbeeld in een douche of badkamer.indd 55 2. De sterkte van het glas neemt toe doordat er drukspanningen aan het oppervlak en trekspanningen in het hart ontstaan. wel of niet brandwerend en voor of in de wand schuivend. figuur 2. Zie ook paragraaf 2. Extra aandacht wordt besteed aan de afwerking van de naad tussen de deuren en tussen de deuren en het kozijn.27). Afhankelijk van het type glas.a Glasdeuren Bijna alle hier besproken deuren kunnen worden uitgevoerd met een glasopening.315 mm.6.5 Kozijnen voor schuifdeuren. De draairichting van dubbele deuren wordt meestal afgestemd op de te verwachten verkeersstroom. nadien is dit niet meer mogelijk. Voor glazen deuren is speciaal hangen sluitwerk in de handel. Ze zijn er in allerlei soorten en maten. Er is een grote keuze aan profielen voor de afdichting van de naad. Afwijkende deurmaten zijn meestal verkrijgbaar.6. de afmetingen van de glasopening en de uitvoering en functie van de deur wordt het glas vastgezet in de deur. Dubbele deuren kunnen worden samengesteld uit bijna alle hier omschreven typen deuren. geluidwering en kierdichting. wordt een bijpassende beglazing gekozen. 2. 06950467_H02. Standaarddeurhoogten zijn 2. figuur 2. 12-04-2005 11:28:37 .b Glazen deuren Geheel glazen deuren zijn gemaakt van hardglas. De afmetingen van de kozijnen worden aangepast. afhankelijk van de situering. Brandwerende puien kunnen een sponningsdiepte van 15. figuur 2.indd 56 tingen van deuren.34. figuur 2. Ook worden er eisen gesteld aan de rookwerendheid van kozijnen. Het verschil werkt ook door in de bovendorpel: bij gelijke deurhoogte treedt er verschil op in kozijnhoogte.6.33.29 Kozijn met stompe en opdekdeur 2.33. 20 of 25 mm hebben. bij gelijke afme- 06950467_H02. figuur 2. de vrije doorgang van brandwerende puien kleiner is. Bij kozijnen is onderscheid te maken tussen 30 en 60 minuten brandwerende constructies. In de randafwerking of tussen randafwerking en vulling van de deur kan een strip worden aangebracht. Dit kan worden voorkomen door de bovendorpel gelijk te houden.56 ������� � ���������������� ������� � ��������������������� � � �� ����������� ������������� �������� �������� �������������� ���������������� ��������������������� ���������������� �������� �������������������� ������������������������������� � ������� ��������������� ���������������� ���������� ��������� ����������� � ��������������� � �������������� �������� �������������������� ������������������� ��������������� ��������������� ������� ������� ���������������� �������������� �� ��������������������������������� ������������������� ��������������� ������������ �������� ��������������������� ������������ �� �� �� ���������� �������� ���������� ��������� ����������� �� ���������� ������������� ����� ���� ������������ ���������� ������������������ �������������������� �� ������������������������������� �� ����������������������������� Figuur 2. die bij verhitting opschuimt en zo de 12-04-2005 11:28:37 . kozijn en wand. De deur wordt samengesteld uit minder brandbaar materiaal. De afmetingen van standaarddeuren wijzigen bij deze sponningmaten niet. eisen gesteld aan de brandwerendheid van deur.3 Brandwerende deuren Vanuit het Bouwbesluit (Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid) worden. Men moet er dus rekening mee houden dat. Het hoogteverschil wordt dan opgevangen in de afstand van de onderkant van de deur tot de vloer (er ontstaat een grotere naad). De magneet houdt de deur in geopende stand 06950467_H02. zoals bijvoorbeeld een deurdranger (zie paragraaf 2.36. worden voorzien van een zelfsluitende voorziening. 2. Een deurdranger is hier niet vereist.a Geluidsisolerende deuren Geluidwerende deuren worden toegepast in situaties waar geen storend geluid in ruimten mag binnendringen of daar waar het geluid juist in de ruimte moet blijven.30 Voorbeelden van kantafwerkingen vast.en sluitwerk). Er zijn zeer vele profielen ten behoeve van kierdichting op de markt. kanalenspaanplaat. worden vaak voorzien van een kleefmagneet. De profielen kunnen worden toegepast in de dag. De zwakke schakel in een wand vormt de aansluiting van het kozijn op de wand en de plaatsing van de deur in het kozijn.35. figuur 2.37-3. De geluidsisolatie van een binnenkozijn met deur is afhankelijk van de volgende aspecten: • de massa van de deur in samenhang met de vulling van de deur: als vulling wordt onder andere toegepast drie lagen vol spaanplaat. Deuren die regelmatig worden gebruikt. figuur 2. figuur 2. in de aanslag of aan de onderzijde van een deur. Er zijn ook deur. om te garanderen dat de deur in geval van brand gesloten is.2 Hang.7. • de plaatsing van de deur in het kozijn: de kierdichting is van groot belang bij het behalen van een goede geluidwerende werking van kozijn met deur. Deuren met een brandwerendheid van 20 minuten komen alleen in woningen voor.4.4 Bijzondere deuren Figuur 2. Wanden isoleren geluid meestal in voldoende mate.2 BINNENKOZIJNEN � ������������� ��������� ��������� ������� ���������� ������������������ ����������������������� ������������� 57 ����������������������� � ����������� Figuur 2.en kozijntypen met een dub- 12-04-2005 11:28:38 .indd 57 2.6. multiplex of spaanplaat. Bij brand wordt de stroom onderbroken. de magneet laat de deur los en deze sluit door middel van bijvoorbeeld een deurdranger. Deuren die een brandwerendheid van 30 of 60 minuten moeten halen. De magneet is aangesloten op een brandmeldcentrale of rookmelder.6.31 Glasopeningen in deuren naden tussen deur en kozijn afdicht. De strip kan ook in de sponning van het kozijn worden aangebracht. • de aansluiting van het kozijn op de wand: de uitvoering van de aansluiting kozijn op wand is ook van groot belang. 2.indd 58 zijn zwaarder dan een standaarddeur en hiermee moet rekening worden gehouden bij de keuze van het hang.en sluitwerk.6. figuur 2. afhankelijk van de stralingsintensiteit.4.0 mm. figuur 2.d Kogelwerende deuren Voor de toepassing van kogelwerende deuren kan men denken aan postkantoren. De dikte van de loodinlage varieert van 0. dan moet de deur wel zeer nauwkeurig worden afgehangen. De sluitkracht van een deur met dubbele kierdichting is in sommige gevallen onaanvaardbaar hoog (bijvoorbeeld bij toepassing in de toegankelijkheidssector).4.6. Een veldafschermende deur is zwaarder dan een standaarddeur. De kooi schermt elektronische velden af. gevangenissen.38-1.b Tralingwerende deuren Deze deur wordt toegepast voor ruimten waarin bijvoorbeeld met röntgenapparatuur wordt gewerkt of bij ruimten voor radiotherapie en stralingsdiagnose.38-2. Werken bij deze kozijnen beide dichtingsprofielen optimaal.32 Kierdichting bij dubbele deuren bele aanslag en kierdichting op de markt. De dikte van de inlage is afhankelijk van de gewenste bescherming. Kieren tussen kozijn en wand moeten worden voorkomen.37-1 en 2.6. politiebureaus enzovoort. In verband met statische elektriciteit moeten deze deuren in een geaard metalen kozijn of beter nog in een houten kozijn worden geplaatst.58 �� ��������� ������� � � � ����������� � �� ��� �� � �� ������������������������������������������ ��������� �� ���� �� �� � ��� ��� � � ������������������������� ��������������������������� � ����������� � ���������������������� ����������������� Figuur 2.5 mm tot 3. 2.4. De deuren 06950467_H02. figuur 2. banken.37-2.c Veldafschermende deuren Een veldafschermende deur wordt toegepast in ruimten die zijn ingericht als ‘kooi van Faraday’. 2. De deur wordt voorzien van messingplaten of fosforbronsgaas. De deuren worden voorzien van een dubbelzijdige loodinlage. De staalplaat wordt 12-04-2005 11:28:39 . Een kogelwerende deur heeft een inlage van staal. ja WBDBO 30 min.35 Brandwerende deur 12-04-2005 11:28:40 .2 BINNENKOZIJNEN Zelfsluitendheid nodig Noodzakelijke sponningdiepte (in mm) Hout Staal Aluminium 59 Max. ja1 WBDBO 60 min.5 × 2. Alleen dan is een WBDBO van 60 minuten haalbaar.9 m2 3 WRD = weerstand tegen rookdoorslag WBDBO = weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag 1 2 3 Met uitzondering van toegangen woningen/wooneenheden.33 Overzicht brandwerendheid kozijnen in wanden �� �������������������������� ��������� ������������ ������������ �� ���� �������� � ��������������������� �� �� ���������� ����� Figuur 2. De uiteindelijke WBDBO-waarde werd bepaald door het criterium vlamdichtheid. In veel gevallen kwamen de glaslatten tot ontvlamming.7 m2 0.indd 59 � ������������������� Figuur 2. De 60 minuten brandwerendheid van de in de tabel genoemde constructies dient altijd door middel van een door een onafhankelijk instituut als TNO opgesteld rapport te worden aangetoond. Derhalve zal hieraan aandacht moeten worden besteed. Uit beproevingen met draadglas is gebleken dat na circa 60 minuten veelal het warmtestralingscriterium nog niet is bereikt.34 Gevolgen van diepere sponning bij brandwerende puien 06950467_H02. Figuur 2.9 m2) is slechts mogelijk indien er extra aandacht wordt besteed aan de wijze en materiaalkeuze van de inklemming van het draadglas.5 m WRD 30 min. oppervlakte draadglas in deur of raamconstructie per segment van 2.2 ja +/15 +/25 +/25 +/15 +/20 +/20 +/15 –/– –/– onbeperkt 1. De voor hout aangegeven sponningdiepte kan zowel bijvoorbeeld grenenhout zijn als de gebruikelijke hardhoutsoorten. Dit gegeven maximale oppervlak (0. kunnen er ook inbraakwerende eisen aan een binnendeur worden gesteld. Eisen en classificatie worden eisen en classificaties opgenomen voor de kogelwerendheid van ramen en deuren. De vulstrip aan de zijkant van de deur zorgt ervoor dat de deur op de bouw nog kan worden bijgeschaafd. Er zijn ook geheel stalen kogelwerende deuren.5 Inbraakwerende deuren Zoals al in paragraaf 2. heeft een goede inbraakwerendheid nodig.37 Geluidwerende deuren en voorzieningen ���� � �������������������� ������������� � ��������������������� ���������� � ����������������� Figuur 2.60 twee stalen bekledingsplaten.6. Ter plaatse van het slot worden ook speciale voorzieningen getroffen. deuren.38-3. Verzekeringen kunnen bijvoorbeeld extra eisen stellen aan de beveiliging van een archief en ook een voordeur van een appartement.en sluitwerk en stalen beschermingsstrips tussen deur en kozijn verhogen de inbraakwerendheid van deur en kozijn. luiken en zonneschermen. In de deur kunnen net als bij de kogelwerende deuren staalplaten worden aangebracht. Door de inlage van staal is het gewicht van de deur beduidend hoger dan bij een standaard deur. De deuren worden dan ook meestal afgehangen aan vier scharnieren. De deur is gevuld met isolatie. Meestal is echter de deur niet de zwakste schakel maar het hang. Speciaal inbraakwerend hang. opgenomen in deur en kozijn. De platen worden onzichtbaar bevestigd op de koker. Er kan ook gedacht worden aan het toepassen van elektronische beveiligingssystemen.1 Prestatie-eisen zijn genoemd. Glasopeningen in deze deuren moeten natuurlijk van kogelwerend glas worden voorzien. figuur 2.indd 60 12-04-2005 11:28:41 . Kogelwerendheid. Deze bestaan uit een stalen kokerprofiel met 2.38 Bijzondere deuren 06950467_H02.en sluitwerk. ����������� ������������ ���������������������� ������������������ ��������� ����������������������� �������������������������� ���������� Figuur 2. In NEN-EN 1522 Ramen.36 Kleefmagneet tussen multiplex platen verlijmd. ������������� ���� ��������� � ����������������� ��������������� � � ����������������� ��������������� ��������������������������������� Figuur 2. gelegen aan een centrale gang. Producenten spelen in op vragen uit de markt. karretjes. De deuren kunnen in elke gewenste maat worden geleverd.39-3. Deze deur vindt dan ook vaak zijn toepassing in woningen voor mindervaliden en ouderen. Een voorbeeld hiervan is de draaischuifdeur.en sluitwerk dat aan de eisen voldoet. Door een veerconstructie. Deze biedt ten opzichte van de traditioneel draaiende deur een wezenlijke ruimtebesparing.39 Draaischuifdeur t.o.en sluitwerk en de eisen en beproevingsmethoden van hangen sluitwerk. In geopende positie staat het deurblad ongeveer voor de helft buiten de doorgang. Ze zijn ����������� ���� � ��������� � ��������� � �������������������������� Figuur 2. Bij deze deur worden magneten opgenomen in de bovendorpel van het kozijn en de bovenkant van de deur.2 BINNENKOZIJNEN In de NEN 5088 en NEN 5089 worden regels gegeven voor de toepassing van hang. Het kozijn loopt wel verdiepingshoog door. maar de aanslag van de deur wordt nu opgevangen in een paneel.42-1 kunnen zonder enig oponthoud vorkheftrucks. De deur is niet af- 61 gehangen aan normale scharnieren. Een andere vernieuwing is het weglaten van een tussendorpel of kalf boven een deur. Hang.en sluitwerk qua sterkte en duurzaamheid voldoet aan de in NEN 5089 gestelde eisen.6 Speciale deuren De markt voor deuren is constant in beweging. stapelaars. draaideur/taatsdeur 06950467_H02. De deur is vanuit een rolstoel gemakkelijk te bedienen omdat de draaicirkel veel kleiner is. figuur 2. figuur 2.42-1b.40. Dit paneel is in uitvoering en dikte gelijk aan de deur en vormt in aanzien één vlak met de deur. maar ook transportmiddelen opgehangen aan rails. figuur 2.41. De deur taatst open en is tegelijkertijd tot tegen de kozijnstijl te duwen. 2.v. Deze deuren zijn minder gevoelig voor slijtage door het ontbreken van mechanische onderdelen. figuur 2. In figuur 2.6. Andere deuren en doorgangen worden er niet door geblokkeerd. De Stichting Kwaliteitscentrum Gevelelementen (SKG) is een onafhankelijke instantie die er op toeziet dat het hang. sluiten de buigzame deuren zich direct weer na het passeren van de transportmiddelen. figuur 2. Lineaire deuren zijn schuifdeuren die bewegen dankzij magnetische geleiding.en onderzijde van de deur. De deur schuift doordat de magneten elkaar kunnen aantrekken en afstoten. de opening passeren. Bij de rubber knikdeur. • 2 sterren = zwaar inbraakwerend product.42 zijn nog twee voorbeelden te zien van industriële deuren. Dit is esthetisch een fraaie oplossing. Er verschijnen dan ook steeds meer deuren met afwijkende openingsmogelijkheden.indd 61 12-04-2005 11:28:42 . maar draait door middel van twee spindels met een arm aan de boven. krijgt een SKG-symbool: • 1 ster = standaard inbraakwerend product. • 3 sterren = extra zwaar inbraakwerend product. 100 mm buiten draaivlak deur.400 en 1. • bedieningsweerstand: ≤ 30 N.indd 62 Voor de toegang tot vertrekken worden de volgende aanvullende eisen gesteld: • drempelhoogte ≤ 20 mm. • vrije gebruiksruimte vóór de deur: • frontale benadering deur.43-2: ≥ 1. 06950467_H02.43-3. figuur 2. • een visuele markering (kleurcontrast) dient te worden aangebracht tussen 1. Een ander voorbeeld is de strokendeur van overlappend opgehangen transparante pvc-stroken waar eveneens met transportmiddelen doorheen kan worden gereden.600 mm boven vloerpeil.7 Toegankelijkheid In het Handboek voor Toegankelijkheid (uitgegeven door de Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad) worden eisen gesteld en ontwerpsuggesties gedaan voor alle aspecten die voor de toegankelijkheid van buitenruimten. figuur 2.050 mm boven vloerpeil (dit in verband met de lagere zichtlijn van mensen in een rolstoel). • bediening: ≥ 500 mm vrij uit elke inwendige hoek. • er moet een doorkijkmogelijkheid zijn tussen 600 en 1. • zijwaartse benadering. Bij handbediende deuren is er naast de deurkruk een vrije 12-04-2005 11:28:43 . figuur 2. In het handboek worden eisen gesteld aan kozijnen en deuren.40 Deurkozijn zonder kalf van niet te kleine doorzichtruiten voorzien om tegemoetkomend verkeer te kunnen zien. • hoogte: 900 tot 1. figuur 2.41 Lineaire deuren Figuur 2. 2.43-3. De breedte van dergelijke afscheidingen is vrijwel onbeperkt en de hoogte is maximaal 6 m. • openingstijd: ≥ 6 seconden. figuur 2.200 mm boven vloerpeil. die verder gaan dan de eisen van het Bouwbesluit.42-2.43-1: ≥ 900 × 1. In de toegankelijkheidssector verdienen automatische schuifdeuren de voorkeur. (woon)gebouwen en woningen van belang zijn.62 ������� ������ �� ����������� � � ����������� ��������� � �� � ���������������� �� � ���� ����������� ������ ���������� ����� � Figuur 2.100 × 1.100 mm buiten draaivlak deur. Ook uitvoering in geheel doorzichtig pvc is mogelijk. of handfunctie.200 mm uit de vloer worden aangebracht en moeten zich ten minste 500 mm uit een inwendige hoek bevinden. Er dient extra aandacht te worden geschonken aan het hang. Bij toepassing van dubbele deuren moet er minstens één deur een vrije doorgang van 850 mm hebben. figuur 2. Voldoet een gebouw in al zijn facetten aan de toegankelijkheidsbehoefte van gehandicapte bezoekers en gebruikers. dan ontvangt het gebouw 12-04-2005 11:28:44 .en sluitwerk. De bedieningselementen van ramen en deuren mogen niet hoger dan 1. Het slot (een zogeheten seniorenslot) wordt boven de deurkruk geplaatst zodat het beter zichtbaar is en goed te gebruiken door mensen met een verminderde arm.2 BINNENKOZIJNEN 63 ���������� ���������� ����������� �������� �������� �������� ���������� �� �������������������������� �� ������������� ��������������� � �� � ��������� ��������������� Figuur 2.42 Industriële deuren 06950467_H02.43-3.indd 63 �� ���������������� ������������ ����������� bedieningsruimte nodig van ten minste 500 mm (voor de opstelling van een rolstoel). 64 � ���� � ���� � ���� � ���� � ��� ������� ��������� ���� ���� ���� ������� ����������� ������� � ���� ��� � ���� � �� � ������������������� � ���� � � ��� � ��������������������� ������������������� Figuur 2.1 Hangwerk Scharnieren worden toegepast om ramen en deuren beweegbaar te maken. Het ontoegankelijk maken van een doorgang was veel minder aan de orde. Wanneer de pen is verwijderd.45-1.44 Internationaal toegankelijkheidssymbool 2. Een scharnier met een afwijkende vormgeving is de paumelle. � ��������� � �������� Figuur 2. Het aantal en de uitvoering van toe te passen scharnieren of paumelles is afhankelijk van het gewicht en gebruik van deur of raam.indd 64 12-04-2005 11:28:46 . figuur 2. Figuur 2. Het gedeelte met de pen wordt aan het kozijn bevestigd.en sluitwerk had vroeger als belangrijkste taak het beheersbaar maken van het open en dicht zijn van een doorgang. Het symbool wordt in bruikleen toegekend in de vorm van een gevelplaat en/of stickers. figuur 2. Een scharnier bestaat uit twee bladen.8 Hang.en sluitwerk bij binnenkozijnen kort te bespreken.45 Scharnier en paumelle 06950467_H02. Het is ondoenlijk om in het kader van dit hoofdstuk alle hang.44. De knoop bestaat hierbij uit twee leden en de stift ontbreekt.en sluitwerk te behandelen. De scharnieren of voorzieningen voor scharnieren in het kozijn worden vaak al standaard in de fabriek aangebracht. figuur 2.43 Toegang tot vertrekken het ITS-symbool: het Internationale Toegankelijkheidssymbool.8. Na openen kunnen raam of deur eenvoudig worden verwijderd door ze op te tillen. kan het raam of de deur horizontaal uit de sponning worden geschoven. Tegenwoordig is het vergrendelen en dus ontoegankelijk maken van een doorgang veel belangrijker. Er is daarom gekozen om het meest voorkomende hang.45-2. 2. de knoop met drie of meer leden en de pen.en sluitwerk Hang. Wie meer wil weten over de mogelijkheden en keuzen kan zich bij de leveranciers oriënteren. Sommige sluitplaten grijpen (geheel of ter plaatse van de dagschoot) om de sponning van het kozijn heen.8. De plaatsing van sluitplaat en slot moet goed op elkaar worden afgestemd.49 Kastslot 2.46. De sluitplaat kan al standaard in de fabriek in het kozijn worden aangebracht. en in de deur een slot. figuur 2. 65 �������������� ������������������� Figuur 2. zodat de afwerking van het kozijn niet wordt beschadigd bij het sluiten van de deur. • dag. Het slot heeft een verende schoot die bij dichtgaan van de deur wordt ingedrukt door de sluitplaat. figuur 2.46 Sluitplaat Er kunnen diverse sloten worden toegepast: • loopslot. die bediend wordt met een sleutel. 06950467_H02.indd 65 ����������� �������������������� Figuur 2. om te voorkomen dat de deur gaat rammelen.en nachtslot. figuur 2. De nachtschoot wordt hierbij niet bediend met een sleutel maar met een knop aan de binnenzijde.49: dit slot bezit alleen een met een sleutel te bedienen ‘nachtschoot’. is het later op de bouw wijzigen van de draairichting niet meer mogelijk.47 Loopslot ��������� ������������������� ����������� ������������������� � Figuur 2. figuur 2. figuur 2. De dranger trekt of duwt de deur dicht. Een loopslot wordt bediend door een kruk. Vóór het gat in de sluitplaat wordt de schoot door een veer hier in gedrukt. • vrij/bezetslot. Als de sluitplaat al in de fabriek wordt aangebracht. De sluitkracht van de deurdranger is instel- 12-04-2005 11:28:48 .8. Meestal wordt een deurdranger gebruikt die aan de bovenzijde van deur en kozijn wordt gemonteerd.51-1. Aan de buitenzijde is een rood/wit signaalplaatje zichtbaar.en rookdeuren) worden voorzien van een deursluitmechanisme. Het slot heeft naast een dagschoot ook een nachtschoot.3 Deursluitmechanismen Deuren die niet open mogen blijven staan (bijvoorbeeld brand. figuur 2.2 Sluitwerk Ten behoeve van het sluiten van een beweegbaar deel wordt in het kozijn een sluitplaat aangebracht.47: wordt toegepast bij ruimten die vrij toegankelijk moeten zijn.en nachtslot ����������������������������������� Figuur 2.48: wordt toegepast bij ruimten die afsluitbaar moeten zijn. • kastslot.48 Dag.2 BINNENKOZIJNEN 2.50: dit type sloten wordt toegepast bij bijvoorbeeld een toilet of badkamer. 50 Vrij/bezetslot baar. figuur 2. wagentjes en dergelijke dan dienen kleefmagneten figuur 2. ophanging deur met minimaal drie scharnieren glas inklemmen met hittebestendig materiaal 2 20 draadglas 6 mm. maaswijdte 12 mm houten kozijn 25 plaatstalen kozijn rondom verankering min. gips of metselwerk.h.52 Plaatsing glas 06950467_H02.51-2.o. te worden toegepast. Bij doordraaiende deuren wordt een vloerpot of vloerveer toegepast: een in de vloer ingelaten deursluitmechanisme. 600 h. Figuur 2. Wil men deze deuren in geopende stand fixeren ten behoeve van brandcards. Deze vloerveren met eindstop mogen niet worden toegepast bij branddeuren.indd 66 3 houten kozijn met deur. maaswijdte 12 mm houten kozijn met beglazing. bv cement. WBDBO 30 min. Er zijn vloerveren met een eindstop voor het in geopende stand vasthouden van de deur. WBDBO 30 min.36. Het type deurdranger is afhankelijk van de zwaarte van de deur. 1 25 glas inklemmen met hittebestendig materiaal plaatstalen kozijn met deur.51 Deurdranger en vloerveer houten kozijn 25 geheel gevuld met steenachtig materiaal. WBDBO 30 min. draadglas 6 mm. óf: zonder vulling: staaldikte 1 mm.66 Figuur 2. Figuur 2. 12-04-2005 11:28:50 . 53 Dorpels 4 d.2 BINNENKOZIJNEN 67 dorpel 30 x 90 kitvoeg stofdorpel stripstaal h.h. dan wordt aan het criterium thermische isolatie betrokken op de warmtestraling voldaan. 2. • gewenste transparantheid. Van invloed op de brandwerendheid zijn de insteekdiepte in de sponning.g.o. • eisen van geluidwering. Het glas is verkrijgbaar in een gewone (zonder nabewerking). Vooral het laatste aspect is van belang bij de keuze en plaatsing van binnenbeglazing. • eisen van brandwerendheid en rookdichtheid. Er is een groot aanbod aan brandwerende beglazing op de markt alle voorzien van een stevig prijskaartje. • inbraakwerendheid. de wijze van afdichting en de mate van inklemming. vloertegels 2 natuursteen of kunststeen dorpel 30 25 35 dorpel 25 x 50 kitvoeg stripstaal 2 stuks ventilatie 20 3 dorpel bij stalen kozijn Figuur 2.h.9 Beglazing 06950467_H02. Prijstechnisch gezien past men bij voorkeur spiegeldraadglas toe.h. Dit is gewapend vlakglas met een ingelaten netwerk van metaalgaas. vloertegels 10 kunststof profiel dorpel bij badkamer Er is een grote diversiteit aan beglazing. Houdt men zich aan deze richtlijn. 600 steldorpel 1 houten dorpel d. Aspecten die een rol kunnen spelen bij de keuze van beglazing zijn: • esthetische aspecten. gepolijste of gefigureerde uitvoering.indd 67 12-04-2005 11:28:51 . Er moet bij alle brandwerende beglazing extra aandacht worden besteed aan de plaatsing. In het boek Een brandveilig gebouw bouwen (uitgegeven door de VNG-uitgeverij) wordt een richtlijn gegeven voor het oppervlak aan draadglas dat mag worden toegepast in een constructie. • veiligheid.g. 10 Dorpels Dorpels worden om verschillende redenen toegepast: • om esthetische redenen. Kogelwerendheid. 5 NBD bouwdocumentatie 6 Normalisatiecatalogus. wordt hij in de vorm van het kozijn gecontramald.68 De VNG heeft een overzicht gemaakt van mogelijke plaatsingen van glas of deuren bij een WBDBO van 30 of 60 minuten.53-4. figuur 2. figuur 2. 2003 Normen NEN 114 Aanduidingen van onderdelen en inrichting van bouwwerken op tekeningen 1:50 en 1:100 NEN 270 Draairichting van deuren. figuur 2. figuur 2. Eisen en classificatie NEN 2580 Oppervlakten en inhouden van gebouwen – Termen.indd 68 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 Bouwbesluit 2003. Bij de vormgeving van de dorpels moet er rekening worden gehouden met het transport dat over de dorpel moet plaatsvinden (denk aan rolstoelen. De eis van toegankelijkheid (drempelhoogte ≤ 20 mm) speelt een belangrijke rol. indien men met behulp van testrapporten van een onafhankelijk keuringsinstituut kan aantonen dat aan de gestelde uitgangspunten wordt voldaan. Een andere mogelijkheid is om de dorpel onder de kozijnstijlen door te laten lopen met een doorsnede gelijk aan de kozijnstijl. Fabrikanten van stalen kozijnen bieden als accessoires ook dorpels aan bestaande uit een stalen U-profiel dat bekleed is met een slijt en vormvast kunststof profiel.of kunststeen gemaakt: de zogeheten neuten. luiken en zonneschermen. transportkarren en beddentransport). Ministerie van VROM 4 Handboek voor toegankelijkheid. Om de dorpel tussen de kozijnstijlen aan te brengen. Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad. deuren.53-1. 4e gewijzigde druk.en sluitwerk NEN 5089 en NEN 5089-A1 Inbraakveiligheid van gebouwen (tweede ontwerp) – Inbraakwerend hang. De onderstijlen van de kozijnen worden hierbij ook van natuur. • als overgang tussen verschillende vloerafwerkingen. figuur 2. definities en bepalingsmethoden NEN 5088 Inbraakveiligheid van gebouwen – Toepassing van hang. 06950467_H02. Men mag van deze richtlijn afwijken. Met bevestigingsstrips worden de dorpels verbonden met het kozijn. Tegenwoordig worden dorpels van natuursteen of kunststeen gemaakt.53-3. In verband met slijtage en de kans op splinteren werd meestal beuken. • als waterkering bij vochtige ruimten. Vroeger werden voornamelijk houten dorpels toegepast. Ministerie van VROM 2 Een brandveilig gebouw bouwen. ramen en luiken NEN-EN 1522 Ramen.of eikenhout gebruikt. figuur 2.53-4. • om niveauverschillen op te vangen. Er werd een andere houtzwaarte dan het overige kozijnhout toegepast om te voorkomen dat mensen over de dorpel zouden struikelen. 2. De breedte van de dorpel wordt meestal gelijkgenomen aan de breedte van de kozijnstijlen. VNG-uitgeverij 3 Handboek Woonkeur.52.53-2.en sluitwerk – Eisen en beproevingsmethoden 12-04-2005 11:28:51 . Ook bij deze onderverdeling geldt dat in de eerste groep de zogeheten verlaagde plafonds worden ondergebracht. Cobussen In hoofdstuk 1 is te zien dat binnen de groep van scheidingswanden twee hoofdgroepen worden onderscheiden. en de systeemwanden. ir. omschreven in hoofdstuk 45 AFBOUWTIMMERWERK. die meestal direct onder tegen de bouwkundige constructie worden gemonteerd. 06950467_H03. omschreven in hoofdstuk 44 PLAFOND.Plafondconstructies 3 H. A. te weten de nietdragende binnenwanden.EN WANDSYSTEMEN en de in het werk getimmerde plafonds. die meer traditioneel van opbouw zijn. zoals die gemaakt wordt door de STABU. twee hoofdgroepen onderscheiden worden: de systeemplafonds.P.indd 69 12-04-2005 12:41:12 . Ook binnen de groep van plafondconstructies kunnen op basis van de indeling. van Diepen.G. De tweede groep plafonds kennen een meer traditionele opbouw. 2 Klimaatplafonds In dit type plafonds wordt door gebruik te maken van metalen panelen en een gesloten waterleidingnet de temperatuur in een gebouw (of ruimte) geregeld. • open systeemplafonds: roosterplafond.1 Ophangsystemen 06950467_H03. Onder een systeemplafond wordt verstaan een plafond samengesteld uit een. zoals gezegd. dwarsprofielen. ophangconstructie en een draagconstructie met vulelementen of bekledingsplaten.indd 70 12-04-2005 12:41:13 . • het aan het oog onttrekken van de bouwkundige constructie. • het vanuit visuele of esthetische overwegingen verlagen van de ruimte.1-3. kanalen en dergelijke. binnen de STABU-terminologie onder afbouwtimmerwerk. figuur 3. De ophangconstructie kan bestaan uit snelspanners. Ook rasterplafonds. • lineaire systeemplafonds: strokenplafond en lamellenplafond. tegels. die daartegen wel bestand zijn. platen. randprofielen en dergelijke. 3 in het werk getimmerde plafonds.70 Inleiding We kunnen vier soorten plafondconstructies onderscheiden: 1 systeemplafonds. die in een draagconstructie worden gelegd of daaraan worden bevestigd. zoals hoofdprofielen. verdeelprofielen. figuur 3. dat direct onder tegen de bouwkundige constructie wordt gemonteerd: • het tegengaan van contactgeluid van de bovenliggende vloer naar het plafond en omgekeerd. figuur 3.1-1. waaraan de vulelementen worden bevestigd of waarin de vulelementen worden opgelegd. leidingen. 1 Systeemplafonds Er kunnen verschillende redenen zijn om te kiezen voor een verlaagd systeemplafond in plaats van een plafond. 3 In het werk getimmerde plafonds Deze plafonds vallen. figuur 3. rasterplafond en baffleplafond. stroken of lamellen. 2 klimaatplafonds. 4 gestukadoorde plafonds. Onder vulelementen worden verstaan panelen. die niet bestand zijn tegen opwaartse druk. baffleplafonds en de benodigde toebehoren worden onder de typering systeemplafond beschouwd. De draagconstructie bestaat uit het systeem van profielen. De ophangconstructie bestaat uit het systeem van hangers. of uit noniushangers. waarmee de draagconstructie aan de boven gelegen bouwkundige constructie wordt opgehangen. Op basis van de verschillende vulelementen zijn de verschillende typen systeemplafonds onder te verdelen in drie groepen: • rechthoekige systeemplafonds: panelenplafond.2. tot het systeem behorende. Onder afbouwtimmerwerk wordt verstaan het geheel van leveranties en werkzaamheden nodig ������������ ����������������� � ����������� � ���������������������������������� � �������������������� Figuur 3.1-2 of draadeinden. moet kunnen dragen.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 71 �������������������������������� ������� �������� ����������� ������������ ������������ ������������������������� Figuur 3. waarop de beschieting wordt aangebracht en de eventueel toe te passen aftimmeringen worden beschouwd als aftimmerwerk. plaatmaterialen en aftimmeringsmaterialen van hout.1. op te nemen onderdelen en toebehoren. Aangezien de plafondconstructie echter onderdeel uitmaakt van een inwendige scheidingsconstructie (de verdiepingsvloer) of van een uitwendige scheidingsconstructie (de dakvloer). Binnen de beschietingen wordt weer onderscheid gemaakt naar de toegepaste materialen. In hoofdstuk 4 over stukadoorwerk wordt dit onderdeel van de afbouw uitvoeriger behandeld. Het gewicht wordt bepaald door de opbouw en de toegepaste materialen. gezondheid. De sterkte is te meten aan de 12-04-2005 12:41:14 . bruikbaarheid en energiezuinigheid zullen eerst worden behandeld. 06950467_H03. Vaak is het dan veel eenvoudiger een plafondsysteem onder de balklaag te monteren. Ook de keuze voor het type ophangconstructie is medebepalend.2 Onderdelen van een systeemplafond voor het in het werk brengen van gezaagd en geprofileerd hout. Als een in het werk getimmerd plafond tegen een houten balklaag moet worden aangebracht. De in het werk getimmerde plafonds worden binnen het afbouwtimmerwerk ondergebracht als beschietingen. voorzover deze werkzaamheden plaatsvinden in de afbouwfase van het werk. kunststof en mineraalgebonden materiaal. inclusief de in het plafond opgenomen elektrotechnische en werktuigkundige installaties. De belangrijkste aspecten ten aanzien van de voorschriften uit het oogpunt van veiligheid. zijn de betreffende bepalingen van het Bouwbesluit ook van toepassing voor plafondconstructies.en rachelwerk. zullen de tengels moeten worden ‘uitgevuld’ om een horizontaal vlak geheel te krijgen.indd 71 3. 4 Gestukadoorde plafonds Onder gestukadoorde plafonds worden zowel het gespoten als het gestukadoorde plafond verstaan.1 Prestaties en toepassingsmogelijkheden In het Bouwbesluit worden technische voorschriften vastgelegd omtrent het bouwen. In het Bouwbesluit wordt echter niet expliciet gesproken over plafondconstructies. Ook het tengel. voor zover ze betrekking hebben op de plafondconstructies of van belang zijn voor de plafondconstructies. 3.1 Sterkte van de constructie Ten aanzien van de sterkte van de constructie kan gesteld worden dat de bovenliggende bouwkundige vloer het gewicht van de plafondconstructie. met inbegrip van verbindingsmiddelen. • de rookdichtheid van het constructieonderdeel. ten behoeve van de eis tot beperking van ontstaan van rook en de eis tot beperking van verspreiding van rook. bepaald volgens NEN 6065.72 � ���� � � � ������������������������������������������������������������������ ���� ���� ���������������� �������� ����� ��������������� ����������� �������� ������ ������ ��� ������� �������������� ������������� ������������ ����������� ������� �������� ���� ����������������������������������� � � ����������� ������������� ������������ De pijl in kleur in figuur 3. ten behoeve van de eis tot beperking van de uitbreiding van brand. ten behoeve van de eis tot 06950467_H03. bepaald volgens NEN 6068.3 Geluidsschot bestandheid tegen mechanische beschadigingen en de bestandheid tegen schokken. 12-04-2005 12:41:14 . bepaald volgens NEN 6064. ten behoeve van de eis tot beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie.indd 72 beperking van de ontwikkeling van brand.3-3 geeft aan dat er ruimte moet zijn tussen de suskap en het plafond (door middel van blokjes) om de �������������������������������� ��������������� warmte van de armatuur af te voeren. volgens NEN 6088. 3. de suskap heeft dan een brandvertragende werking.1. bepaald volgens NEN 6066. de mogelijkheden tot vluchten bij brand en de inrichting van vluchtmogelijkheden. Figuur 3. Bij brand smelten de blokjes. • de bijdrage tot brandvoortplanting. volgens NEN 6065.2 Brandveiligheid Het gedrag van plafondconstructies ten aanzien van brandveiligheid wordt bepaald door proefondervindelijk de volgende aspecten te meten: • het onbrandbaar zijn van de toegepaste materialen. • de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO). in het bijzonder voor niet tot bewoning bestemde gebouwen. figuur 3.-1c. figuur 3. zodra ze op het systeemplafond geplaatst zijn. 73 �� �� �� �� �� �� � ��� ��� ��� ���� ������������������������������������� ������������������������������������� ������������������������������������� ���� ���� ��������������� Figuur 3.1. Een akoestische barrière kan gevormd worden door middel van een geluidsschot.3-1a. figuur 3. waar de scheidingswand onder het systeemplafond geplaatst is. Figuur 3. Vooral bij een houten vloerconstructie is de bijdrage van de plafondconstructie aan de brandwerendheid van belang. 06950467_H03.3-2. Van overlangsgeluidsisolatie is sprake bij systeemplafonds.3. Ten aanzien van de geluidwering door de plafondconstructies zelf zijn twee aspecten van belang.3-2. bepaald voor een systeemplafond onder een massieve stenen vloer. worden losgesneden zodat ze het plenum afscheiden. Door het toepassen van een akoestische barrière boven de plaats.3 Geluidwering Ook ten aanzien van de aspecten van geluidwering (te weten: bescherming tegen geluid van buiten. draagt ook bij aan de brandwerendheid. De luchtgeluidsisolatie van de ene ruimte naar de andere zal in deze situatie niet zozeer bepaald worden door de geluidwerendheid van de scheidingswand. aan weerszijden. kan per type plafond variëren van 30 (stalen panelen) tot 90 minuten (mineraalkorrel panelen).4 geeft het effect van het plofpakket als akoestische barrière op de overlangsgeluidsisolatie. maar meer door de overlangsgeluidsisolatie via het plenum. De aanwezigheid van geluidsschotten. die. Dit zijn gecomprimeerde pakketten isolatiemateriaal. te weten de luchtgeluidsisolatie in de vorm van overlangsgeluidsisolatie en de geluidabsorptie. Daarnaast beïnvloeden de plafondconstructies ook de contactgeluidsisolatie en de luchtgeluidsisolatie van de vloeren. voorzien van een aluminiumfolie. of door middel van een ‘plofpakket’.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES Brandveiligheid De documentatie van de fabrikanten/leveranciers geeft in de meeste gevallen voldoende gegevens om tot een keuzebepaling te komen. Dit schot wordt op het bandrasterprofiel van het systeemplafond geplaatst. 3. bescherming tegen geluid van installaties en geluidwering tussen ruimten) zullen de eisen die aan de wanden worden gesteld mede worden beïnvloed door de detaillering van de aansluiting van de plafonds op de wanden. De brandwerendheid. en desgewenst in de kern. figuur 3. om te komen tot een hogere geluids�� �������������������� De brandwerendheid van een plafondconstructie zal in de meeste gevallen beproefd worden in combinatie met de bovenliggende vloerconstructie. maar meer de detaillering van de aansluiting van het plafond op de wanden.indd 73 wordt de overlangsgeluidsisolatie aanzienlijk verhoogd. Bij een aantal aspecten is niet zozeer de opbouw van het plafond van belang. die doorlopen boven de scheidingswanden. Een steenachtige vloerconstructie bezit van zichzelf reeds een voldoende brandwerendheid. Indien geen bandrasterprofiel in het plafond aanwezig is kunnen plofpakketten worden toegepast. strak tussen het systeemplafond en de bovenliggende bouwkundige constructie. Ook het aanbrengen van een horizontale isolatielaag van minerale wol in het plenum.4 Effect van het plofpakket als akoestische barrière op de overlangsgeluidsisolatie 12-04-2005 12:41:15 . Een geluidsschot bestaat uit een kern van steenwol. In combinatie met een luchtspouw is deze plafondconstructie geschikt voor het absorberen van geluid met lage frequenties (50 tot 500 Hz).000 Hz wordt vaak als maatgevend voor plafondmateriaal gezien. van ������ ��������� ���������������������� ��� ��� ������������ ������ ��� �������������� ������ � ��� ���������� ����� ����������������� ������ ���������� De geluidsabsorptie van het systeemplafond. het verhogen van de massa van het plafondpaneel en het toepassen van suskappen op inbouwarmaturen. maar door te laten of om te zetten in warmte ten gevolge van wrijving.74 absorptie. glas. De geluidsabsorptiecoëfficiënt is afhankelijk van de frequentie van het geluid. Plafondconstructies met deze panelen zijn geschikt voor het absorberen van geluid in de middenfrequenties. Bepalend voor de mate van absorptie is dus de stromingsweerstand van het toegepaste materiaal.of badruimte eisen gesteld ten aanzien van het tegengaan van 12-04-2005 12:41:15 .1. De beperking van galm wordt gemeten door middel van de nagalmtijd. Figuur 3. De keuze van het type plafondconstructie en de keuze van de toegepaste plafondplaten is vooral van belang ten aanzien van het aspect van beperking van galm. De geluidsabsorptie wordt bepaald door de oppervlakten en door de geluidsabsorptiecoëfficiënt van de toegepaste materialen. hardplastic. 500. Bij toepassing van geperforeerde panelen worden isolatieplaten ingepakt in een PE-folie. enzovoort. de dikte van het materiaal en het al dan niet aanwezig zijn van een luchtspouw achter het materiaal.80 (mineraalvezel panelen). Geluidsabsorptiecoëfficiënten In de tabel van figuur 3. zoals glas.3-3 zijn maatregelen om de overlangsgeluidsisolatie te verhogen.4 Vochtwering In combinatie met de bovenliggende vloer. 2 panelen van zachte poreuze materialen. hardboard.indd 74 geperforeerde panelen en van ongeperforeerde panelen aangegeven. Geluidsabsorptie is de eigenschap van een materiaal of constructie om een deel van een geluidsgolf niet terug te kaatsen.40 (houten panelen) tot 0. 1000 en 2000 Hz – afgerond op 0. uitgedrukt in de NRC-waarde. die 60 dB lager is dan op het moment van uitschakelen. metaal enzovoort.5 wordt de geluidsabsorptie van panelen van poreus materiaal. De nagalmtijd wordt bepaald door de geluidsabsorptie van de toegepaste materialen.en steenwolproducten. houtwolcementplaten. houtvezelplaten. Daarnaast wordt de gemiddelde geluidsabsorptiecoëfficiënt bij 250. 3 geperforeerde. In figuur 3. De geluidsabsorptiecoëfficiënt bij 1. ingeboorde of ingezaagde panelen.05 – als NRC-waarde (Noise Reduction Coefficient) als karakteristiek aan een bepaald plafondtype toegekend. varieert van 0. Poreuze materialen hebben een hoge geluidsabsorptie. De nagalmtijd is de tijd die verstrijkt tussen het uitschakelen van een geluidsbron in een ruimte en het moment waarop het geluidsdrukniveau in die ruimte gedaald is tot een waarde.97.6 worden geluidsabsorptiecoëfficiënten per frequentie van verschillende materialen en constructies gegeven. 3. Ten aanzien van de geluidsabsorptie zijn de toe te passen plafondpanelen in drie hoofdgroepen in te delen: 1 panelen van harde en gladde materialen. omdat de menselijke spraak in dit frequentiegebied zit. Plafondconstructies met deze panelen zijn geschikt voor het absorberen van geluid met hogere frequenties (900 tot 10000 Hz). Deze panelen kunnen worden toegepast indien geluidreflectie gewenst is. Door het toevoegen van een extra deken minerale wol wordt de NRC-waarde verhoogd tot respectievelijk 0.51 en 0.5 Geluidabsorptie 06950467_H03. figuur 3. zoals triplex.of dakconstructie worden aan de plafondconstructie van een verblijfsgebied. toilet. 62 Hard mineraal 0.12 0.30 0.20 0.04 0.98 0.04 0.74 0.01 0.35 0.72 0.03 0.09 0.25 0.79 0.03 0.97 1.58 0. spouw gedeeltelijk gevuld met akoestisch materiaal.02 0.91 1. d = 8 mm 0.92 Spaanplaat1.96 0.82 0.56 0.04 0.5 mm.02 0. d = 19 mm 0.44 0.50 Zachtboard1.01 0.93 Kurkplaat1.66 0. Materiaal op regelwerk.02 0.65 0.04 Glas 0.70 0. geplooid 0. d = 25 mm 0.45 0.05 0.93 0.15 0.28 0.6 Geluidsabsorptiecoëfficiënten 06950467_H03.54 0.06 0.30 0.11 0.06 1.02 0. d = 20 mm 0.03 0.05 0.69 0.52 0.13 0.02 0. d = 10 mm 0.00 0.85 1 2 75 Materiaal op regelwerk met luchtspouw.2 mm 0.97 0.59 0.indd 75 12-04-2005 12:41:15 . d = 9.08 0.74 0.15 0.02 0.82 0.5 mm 0.00 0.68 0.10 Gipskarton geperforeerd2. strak gespannen.76 0.01 0.74 0.38 0.19 0.02 Tapijt.69 1.31 0.29 0.05 0.00 0.55 0.60 0.32 0.06 0.10 0.04 0.47 Gipskarton ongeper– foreerd2.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES Materiaal Absorptiecoëfficiënt a bij de middenfrequenties (in Hz) 125 250 500 1.22 0.09 Metaal geperforeerd 21% 0. d = 4.85 0.72 Houten latten2.00 0. d = 0. d = 9.25 0.62 PVC-folie1.60 Polystyreenschuimplaat1.81 0.85 0.73 0.15 0.07 Kalkcement-pleisterwerk op steenachtige ondergrond 0. breed 85 mm.81 0.66 0.04 Akoestische pleister op steenachtige ondergrond 0.14 0.36 0.02 Gordijnen.32 Mensen op stoelen per m2 0.33 0. tussenruimte 25 mm 0.000 2000 4.64 0.02 0.03 0.5 mm 0.72 0.76 0. d = 12 mm.60 0. gaatjes ø15 mm 0.15 0. Figuur 3.80 0.000 Schoon baksteenmetselwerk 0.55 Zacht mineraal 0.90 0.08 Houtwolcementplaat1. 1. Daarnaast moet bij plafondconstructies ook rekening worden gehouden met de bestendigheid tegen hoge relatieve vochtigheid. Dit is bepalend voor het aantal bevestigingspunten van de plafondconstructie.1. Niet alleen dient er naar de relatieve vochtigheid van de ruimte in toekomstig gebruik gekeken te worden maar ook naar de omstandigheden waarin het plafond wordt gemonteerd. waarin het systeemplafond wordt toegepast. er eisen worden gesteld aan de weerstand tegen uitwendige belastingen. in het bijzonder de systeemplafonds. Een alternatief voor de plafondpanelen.7 Vormveranderingen Voor de meeste plafondconstructies is het eigen gewicht van de toegepaste materialen en het gewicht van de verlichtingsarmaturen de enige belasting die op de plafondconstructie wordt uitgeoefend. die vooraf voorzien is van een 12-04-2005 12:41:16 . De verschillende type plafondpanelen hebben een verschillende vochtbestendigheid. Vooral boven vochtige ruimten kan de vochtige lucht door de plafondconstructie diffuderen en tegen of in de kouder blijvende dakconstructie condenseren. die onder een dakvloer gemonteerd zijn.1. 06950467_H03.9 Beperking van luchtdoorlatendheid De luchtdoorlatendheid van plafondpanelen van verlaagde systeemplafonds heeft geen invloed op de eis tot beperking van luchtdoorlatendheid van de omhulling. Tegenwoordig kan ook 90% worden behaald met panelen van hard en/of zacht materiaal. De maximaal toegestane relatieve luchtvochtigheid van de ruimten. Door roosters in het plafond te monteren of door speciale panelen toe te passen kan door opwarmen van de dakconstructie het gevaar van condensatie worden voorkomen. bestaat er kans op condensatie in de constructie.8 Thermische isolatie Zeker gezien de warmteweerstand van de materialen.indd 76 3. voorzien van een vinyllaag. die wordt gesteld aan de maximale formaldehydeconcentratie. afhankelijk van de functie van de ruimte.1. dragen plafonds. waar speciale toevoegingen in het paneel verwerkt zijn om ze toe te kunnen passen tot een relatieve luchtvochtigheid van 90%. varieert van 65% (stalen panelen. dat behalve neerwaarts door het eigen gewicht ook opwaarts kan worden belast. bij aan thermische isolatie van de dakconstructie. spaanplaat of triplex in de plafondconstructie. waarin de plafondconstructie gemonteerd wordt.65. zijn gipspanelen.1.5 Toepassing van schadelijke materialen Evenals ten aanzien van scheidingswanden is voor plafondconstructies voornamelijk de eis. omdat het systeemplafond slechts een onderdeel uitmaakt van de totale scheidingsconstructie. hydraulisch gebonden houtwolpanelen en mineraalkorrel panelen) tot 90% (mineraalvezelpanelen).76 het binnendringen van vocht van binnen en het ophopen van vocht door condensatie om schimmelvorming te voorkomen. 3. 3. 3. moeten worden vermeden. worden opgebouwd met beplating. 3. Als echter de thermische isolatie van de plafondpanelen een te hoge bijdrage levert aan de thermische isolatie van de totale dakconstructie. Daarnaast is het mogelijk dat.1.6 Gedrag van de aansluitingen met de draagconstructie De detaillering van de aansluitingen van de plafondconstructie aan de draagconstructie moeten zodanig uitgevoerd worden dat onder invloed van normaal te verwachten vormveranderingen van de draagconstructie geen breuk of gevaarlijke beschadigingen kunnen ontstaan. Als voorbeeld hierbij is te denken aan de eis voor een ‘balvast’ plafond in een sportzaal. die de verhouding aangeeft van het verschil tussen de binnenoppervlaktetemperatuur en de buitenluchttemperatuur met het verschil tussen de binnenluchttemperatuur en de buitenluchttemperatuur niet lager mag zijn dan 0.10 Uiterlijk aanzien en vlakheid De meeste plafondconstructies. Materialen die bij het verwerken en in gebruik een hoge stof expositie geven. Hiervoor geldt dat de conform NEN 2778 te bepalen temperatuurfactor. Een ‘stormvast’ buitenplafond kan behalve door het eigen gewicht ook neerwaarts worden belast door de windzuiging en opwaarts door winddruk. van belang in het geval van toepassing van MDF. waarvan de meeste plafondtegels gemaakt zijn. 3. Om onnodige kosten te voorkomen is een goede coördinatie van de montagewerkzaamheden van de plafonds en de installaties noodzakelijk. Hoge eisen aan de reinigbaarheid zullen worden gesteld in zogeheten clean-rooms (stofvrije ruimten). figuur 3.7-2. zonder dat hierdoor de akoestische eigenschappen van het paneel worden beïnvloed.12 Duurzaamheid en prijs De keuze voor een bepaald plafond zal vaak gebeuren op basis van gebruikstechnische en esthetische redenen. vuil en micro-organismen. Om plafondpanelen ook aan de strenge eisen van hygiëne.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES afwerklaag. Zoals ook reeds gesteld bij de scheidingswanden zijn aspecten als duurzaamheid en prijs beslissingsfactoren op basis van budget. die in sommige ruimten geldt. kan eisen stellen aan het type afwerklaag van de plafondpanelen.7 Afwerking systeemplafond 06950467_H03. De functie van de ruimte. In de voedingsmiddelenbranche zullen de plafonds met lagedrukschuimreiniging worden schoongemaakt. waarin de plafondconstructie wordt gemonteerd. Zelfs hogedrukreiniging is mogelijk als de plafondplaten worden geborgd. Vooral bij systeemplafonds is het van belang dat de toe te passen lichtarma turen en luchtroosters modulair zijn. Hierdoor zijn deze panelen zelfs toepasbaar in ruimten met een relatieve vochtigheid tot 95%. Deze panelen zijn eenvoudig te reinigen en zijn ondoordringbaar voor water. �� ��������������������������������������� ���������� ������� ������������������� ������������ � ������ �������� ��������������������������������������������� Figuur 3. te laten voldoen. Ook het gebruik van een halve tegel met een extra profiel naast het armatuur of rooster is binnen het systeem nog mogelijk.1. Dat betekent dat het armatuur of rooster kan worden geplaatst door een plafondpaneel uit het systeem weg te laten. �� ������������������������� 77 3. 3. die hier niet verder zullen worden behandeld.11 Voorzieningen voor afbouw en afwerking In de plafondconstructie moeten elektrotechnische en werktuigkundige installaties kunnen worden opgenomen.indd 77 12-04-2005 12:41:16 . figuur 3. Daarnaast worden ook plafondpanelen geleverd.1.7-1. is het mogelijk om plafondpanelen met een schimmeldodend middel te impregneren. die voorzien zijn van een metaalfolie of een andere soort coating. 8 Details van een panelenplafond met een zichtbare draagconstructie 06950467_H03. • oogletselrisico’s door het bovenhoofds boren. Daarna zullen de overige panelen pas worden aangebracht. nieten en schroeven.1 Panelenplafond Het meest voorkomende type systeemplafond is het panelenplafond. 3. Door de grote diversiteit in de uitvoering is dit plafondtype toepasbaar in elke sector van de bouw. de ‘technische’ panelen overeenkomstig het opgestelde vlekkenplan worden aangebracht.2.13 Montage De montage van de meeste plafondsystemen geschiedt in een zeer laat stadium van de afbouw van een project.78 3. armaturen en roosters worden geplaatst en kunnen de aansluitingen van de installaties gemaakt worden.indd 78 12-04-2005 12:41:17 .14 Arbo-risico’s Bij de montage van plafonds is een aantal risico’s te onderkennen: • een hoge fysische belasting omdat de werkzaamheden boven het hoofd worden uitgevoerd. schieten. 3. dus zowel in de ������������� ����������� ������������ ������������ � ��������� ������������������������ ������������� ������������ ������������ ������������ ������������ �� ������� ������������ ������������� � �� ������������������������� ������������ �� � ������������������������� ������������ � ����������� ������������������������� ��������������� Figuur 3. Hierin kunnen sparingen. na de montage van de draagconstructie.2 Systeemplafonds 3. In die fase zullen nog maar weinig onverwachte omstandigheden van buitenaf invloed uitoefenen op de uitvoering van de werkzaamheden. Hiertoe zullen in eerste instantie.1. Wel zal de montage van de systeemplafonds goed afgestemd dienen te worden op de montage van de elektrotechnische en werktuigkundige installaties.1. • het valgevaar omdat continu op een rolsteiger wordt gewerkt. 9. wordt een systeemplafond opgebouwd uit de ophangconstructie. 3.11.9 Details van een panelenplafond met een onzichtbare draagconstructie ����������� ������������ 06950467_H03.1. Bij een systeemplafond met een zichtbare draagconstructie is het paneel natuurlijk altijd demontabel. figuur 3. de draagconstructie en de vulelementen. doordat ze worden opgenomen in het vulelement. Op basis van de draagconstructie kunnen de panelenplafonds onderverdeeld worden in drie typen: 1 het systeemplafond met een zichtbare draagconstructie waarbij de onderzijde van de draagprofielen in het zicht blijft.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 79 3 het systeemplafond met een halfverdekte draagconstructie waarbij in de ene richting van het plafond de draagprofielen aan de onderzijde in het zicht blijven en in de richting loodrecht daarop de draagprofielen aan het zicht onttrokken zijn. figuur 3. Binnen de panelenplafonds zijn verschillende variaties van draagconstructies en vulelementen mogelijk. figuur 3.10. figuur 3. Zoals in de inleiding reeds vermeld. Een bijzondere vorm van het systeemplafond met een halfverdekte draagconstructie is het ‘verdekt uitneembare’ systeemplafond waarbij het vulelement (het paneel) demontabel is. 2 het systeemplafond met een onzichtbare draagconstructie waarbij de draagprofielen aan het zicht onttrokken zijn. woningbouw en renovatie als in de utiliteitsbouw.a Draagconstructie De draagconstructie is leverbaar met stalen of met aluminium profielen.8. ook wel ‘verdekt systeemplafond’ genoemd. De draagconstructie kan opgebouwd worden uit T-profielen in twee ������������� ������������� �������� �������� ����������� ����������� ������������������������� ������������������������� ������������ ��������� ������������ ��������� ���������� � � ���������� ������������ ���������� ���������� ������������������������ ������������ ��������� ��������� ������������������������ ������������ ���������� ������������ ������������ ���������� ������������ �� �� �������������� ������������ �������������� ����������� ������������ ������� ������� ����������� ����������� �� ����������� �� � � ������������� �� �� ����������� ������������� �� �� ����������� ������������������������� � ������������������������� ����������� ������������������������� � ������������ ������������������������� Figuur 3.2.indd 79 � � ������������������������� ��������������� ������������������������� ��������������� 12-04-2005 12:41:18 . in dit geval de panelen. 10 Details van een panelenplafond met een verdekte uitneembare draagconstructie richtingen. 75. 900 mm.80 ����������� ������������� ��������� ������������������ ������������ ��������� ������������� � ��������� ������������������������ ����������� �������� ����������� ������������ ������������ �� ������� �� ������������ ������������� � �� ������������������������� ������������ ������������� � �� �� ������������������������� ����������� � ����������� ������������������������� ��������������� Figuur 3. die daarna ingevuld kunnen worden met dwarsprofielen. 1.14.1. maar ook afwijkende maten zijn leverbaar. 125 en 150 mm.10. Deze bandrasterprofielen zijn leverbaar in breedten van 50. figuur 3. 600 mm en 300 mm. De standaardlengten van de dwarsprofielen zijn 1. 100. figuur 3.2.800 mm. 12-04-2005 12:41:18 .indd 80 gen. 3. die afhankelijk van de constructievorm al dan niet aan het zicht worden onttrokken.8 en 3.12. die kunnen worden ingevuld met behulp van een zichtbare of onzichtbare draagconstructie.b Randaansluiting Ook de wijze van randaansluiting van het systeemplafond kan op verschillende manieren worden uitgevoerd: • met een randprofiel dat geheel vrij van de omliggende constructie wordt gemonteerd. Het zichtbare gedeelte van de draagconstructie kan zijn uitgevoerd met profielen in diverse kleuren en met verschillende breedten. figuur 3.200 mm. 24 en 35 mm. Daarnaast kan de draagconstructie worden opgebouwd uit bandrasterprofielen in twee richtin- 06950467_H03.13 en 3. te weten 15. Ten slotte is het ook mogelijk om door de toepassing van bandrasterprofielen het plafondvlak in velden te verdelen. waarbij het plafondvlak met hoofdprofielen in velden verdeeld wordt. indd 81 randprofiel met afmetingen 24 × 12 × 12 × 24 mm.15-3.15-3. • met een randprofiel dat met tussenvoeging van kanthout tegen de omliggende constructie is gemonteerd in het geval van een ruw en onregelmatig oppervlak.15-1 en 3.15-2. figuur 3. 3.c Panelen Binnen de panelen (of platen) kan een onderscheid worden gemaakt naar het materiaal waaruit de panelen zijn gemaakt: • mineraalvezel-panelen op basis van glaswol of steenwol (ook wel bekend als ‘zachtminerale panelen’). figuur 3. • vlakke vezelcementplaten.11 Details van een panelenplafond met een verdekt uitneembare draagconstructie ������������ ����������� • met een randprofiel dat rechtstreeks tegen de omliggende constructie wordt gemonteerd. • gipspanelen. onder te verdelen in gipskartonpanelen en gipsvinylpanelen. figuur 3. of een schaduw- 06950467_H03.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 81 ���������� ���������� ����������� ����������� ������������ ������������ ��������� ��������� ������������ � � ��������� ������������ �������������������������� ��������� �������������������������� �������� ������������ ������������� ������������ ������������� ������������ �� � � ������������������������� ������������ ������������������������� �� �� ������� ������� �� �� ������������ �� �������� ����������� ����� ����������� ����� ����������� ����� ����������� ����� ������������� �� �� ����������� ������������� �� �� ����������� � � ������������������������� ����������� ������������������������� � � ������������������������� ��������������� ������������������������� ��������������� Figuur 3.2.15-2).15-1 en 3. 12-04-2005 12:41:19 .1. Als randprofiel wordt een L-vormig profiel toegepast met afmetingen 19 × 19 mm of 24 × 24 mm. in het geval van een glad en vlak oppervlak. • mineraalkorrel-panelen op basis van mineralen (ook wel bekend als ‘hardminerale panelen’). figuur 3. Het kanthout heeft als standaardafmeting 18 × 34 mm. Panelen in een zichtbare draagconstructie kunnen in twee verschillende uitvoeringen worden toegepast: 1 in een inleguitvoering waarbij de onderzijde van het paneel op gelijke hoogte ligt met de onderzijde van de draagconstructie. figuur 3.200 mm en 625 × 1.250 mm. Ook op basis van de afmetingen van de panelen zijn diverse variaties mogelijk.18-1.17. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds vierkante en rechthoekige panelen met de afmetingen 600 × 600 mm. 600 × 1. • een geperforeerd oppervlak.18-3. Ten slotte kan ook onderscheid worden gemaakt in het oppervlak van de panelen: • een vlak oppervlak.82 ���������� �������������� ������������ ����������������� ��������������� ����������������� �������������� � ��������� ������������������������ ��������� ������������ ������������� ����������������� �� ������� ����������� ������� ������������� � �� ��� ������������������������� ����������������� � ����������� ������������������������� ��������������� Figuur 3. De metalen panelen kunnen in een draagconstructie van zichtbare hoofdprofielen en dwarsprofielen worden gelegd. • een geaccentueerd oppervlak. figuur 3.12 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in twee richtingen • • • hydraulisch gebonden houtwolplaten. figuur 3. Daarnaast kunnen de metalen panelen ook worden geklemd in een draagconstructie van onzichtbare klemprofielen.18-2 en 3.indd 82 2 in een doorzakuitvoering waarbij de onderzijde van het paneel lager ligt dan de onderzijde van de draagconstructie. 06950467_H03. en anderzijds langwerpige panelen met een breedte van 300 mm waarbij 12-04-2005 12:41:20 .16. houten panelen. metalen panelen waaronder stalen en aluminium panelen. 625 × 625 mm. figuur 3. de opbouw van het systeem blijft in de meeste gevallen in grote lijnen gelijk.indd 83 de toepassing van donker te schilderen kanthout ontstaat langs de wand een schaduwlijn. die de eventuele oneffenheden tussen het ruwe en onregelmatige wandoppervlak en het strakke randprofiel wegwerkt. Door 06950467_H03. Deze bandrasterprofielen worden met behulp van noniushangers aan de bovenliggende constructie bevestigd. het randprofiel tegen de wanden bevestigd. Rondom in de ruimte wordt op de gewenste hoogte. Door combinaties te maken van de verschillende typen draagconstructies met de vele soorten panelen. 12-04-2005 12:41:21 . Indien gewenst wordt daarna de ruimte met behulp van bandrasterprofielen in velden verdeeld. die door de diverse leveranciers op de markt gebracht worden.2.13 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in een richting en een invulling met een zichtbare draagconstructie elke lengte tot een door de producent te bepalen maximum mogelijk is. kan elk gewenst type panelenplafond worden samengesteld. al dan niet met tussenvoeging van kanthout. De noniushangers zijn met behulp van borgpennen op elke hoogte in te stellen en vormen een starre bevestiging voor de bandrasterprofielen. Hierdoor kunnen eventueel naderhand systeemwanden tegen de bandrasterprofielen worden afgesteld. 3.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 83 ���������� ������������� ������������ ������������ ����������� ����������������� ���������� � ��������� ������������������������ ����������������� ���������������� ������������� ������������ ������������� � �� �� ������� ����������� ������� �� �� ������������������������� ����������������� � ��������������������� ���������������� �� � ����������� ������������������������� ��������������� Figuur 3.d Montage Welk type panelenplafond ook wordt toegepast. De keuzemogelijkheden voor de ontwerper zijn hierbij schijnbaar onbeperkt.1. indd 84 12-04-2005 12:41:22 .84 ���������� ����������������� ������������� ������������ ��������� ����������������� ������������������� � ��������� ������������������������ ����������� �������� ����������������� ������������� �� ������� �� ����������� ������� � �� �� ������������� � ������������������������� ���������������� �� ��������������������� ��������������� � ����������� ������������������������� ��������������� Figuur 3.14 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in een richting en een invulling met een onzichtbare draagconstructie �������� �� � �� ����� ������� �������������������������� ����������������������������� ���������������������������� � �� �� ����� ������� �������������������������� ������������������������� ���������������������������� � �� ����� ������� �������������������������������� ����������������������������� ����������������������������� �������������� Figuur 3.15 Detail randaansluiting 06950467_H03. en verdeelprofielen wordt de ruimte of het plafondveld verder ingedeeld naar de afmetingen van het toe te passen paneel. 12-04-2005 12:41:23 .17 Onzichtbare klemprofielen 06950467_H03.200 mm (of 1.19.7-1. Bij de indeling wordt het plafondveld zo veel mogelijk symmetrisch ingedeeld. figuur 3.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 85 ������������� ����������� �������� ������������ ������������ Figuur 3. waarbij de hoofdliggers h.16 Zichtbare hoofdprofielen ������������� ������������� �������� �������� ����������� ����������� ����������� ����������� �������������� �������������� ����������� ���������� ����������� ���������� ������������ ������������ � � ��������� ��������� � � ������������������������������������� ���� ���� �� �� ������ ��������������� ��������������� ������������������������������������� Figuur 3. Door de afmetingen van de toe te passen lichtarmaturen en de in te bouwen roosters van werktuigkundige installaties af te stemmen op de stramienmaten van het systeemplafond kunnen deze elementen zonder problemen worden opgenomen in het systeemplafond.o.h. figuur 3. waarbij getracht wordt te voorkomen dat aan de kant paspanelen kleiner dan een half paneel moeten worden toegepast. Met behulp van de dwars. De bevestiging van de hoofdprofielen aan de bovenliggende constructie geschiedt met behulp van snelspanners die door middel van een klemveer ook op elke gewenste hoogte instelbaar zijn.indd 85 Door middel van hoofdprofielen wordt vervolgens de ruimte of het veld verdeeld in vakken. maximaal 1.250 mm) worden gemonteerd. indd 86 onderverdeeld: naar onderlaag/draagsysteem en naar plaattype/uiterlijk. dat volgens de STABU-systematiek wel ondergebracht wordt onder de panelenplafonds met een onzichtbare draagconstructie.1.21. figuur 3.18 Doorzakuitvoering � ���������������������������� ��������������������� ������������������������� � ������������������������������ ������������������������������ �������������������������������� ����������������������������� � ��������������������������� ���������������������������� ������������������ Figuur 3. 2 geperforeerd. 3. Dit plafond is namelijk het enige systeemplafond dat in het werk nog moet worden afgewerkt.20. Er zijn twee soorten draagsystemen: 1 een systeem van metalen profielen die vrijhangend gemonteerd wordt (maximale overspanning 4.19 Maatvoering De installaties moeten wel onafhankelijk van de draagconstructie van het systeemplafond aan de bovenliggende constructie worden bevestigd. maar dat zich wezenlijk onderscheidt van de overige panelenplafonds is het gipsmontageplafond. De plafonds kunnen in verschillende types worden 06950467_H03. figuur 3.d Gipsmontageplafond Een plafondtype. Indien de afmetingen van het in te bouwen armatuur of spot of rooster kleiner zijn dan de afmetingen van het paneel moeten voor de bevestiging hiervan ophangverstevigingen worden toegepast.2. figuur 3. Bij geperfo- 12-04-2005 12:41:24 .86 �� �������������� ��������� � ���������������� ����������������� � ������������� �������������� � �������� ������������������������������������ ���������������������������� Figuur 3.400 mm). Naar uiterlijk zijn er twee soorten gipsplaat: 1 ongeperforeerd. 2 een systeem van metalen profielen die door middel van noniushangers wordt afgehangen aan het bovenliggende bouwkundige plafond.22. Ongeperforeerde gipsplaten worden afgewerkt met de hiervoor bestemde plamuur. demonteerbaar Stucplafond op een onderlaag van staalprofielen.indd 87 12-04-2005 12:41:26 .3 PLAFONDSCONSTRUCTIES Plafondtype Verlaagd plafond met weggewerkt dragend systeem Verlaagd plafond met weggewerkt dragend systeem S47 Gipsplafond direct bevestigd tegen houten balklaag 87 Uiterlijk Plaattype De onderlagen zichtbare naden om de 600 mm plank RK of FK enkele of dubbele profiellaag glad plafond zonder naden standaard AK/HRAK enkele of dubbele profiellaag zichtbare naden om de 600 mm plank RK of FK enkele profiellaag glad plafond zonder naden standaard AK/HRAK enkele profiellaag zichtbare naden om de 600 mm plank RK of FK enkele profiellaag glad plafond zonder naden standaard AK/HRAK enkele profiellaag glad plafond zonder naden standaard AK/HRAK enkele profiellaag glad plafond zonder naden standaard AK/HRAK enkele laag veerrail geperforeerd plafond akoestische designplaat enkele of dubbele profiellaag ingedeeld in vakken vinyl VK enkele laag T-profielen glad plafond zonder naden stuc RK enkele of dubbele profiellaag Vrijdragend plafond met stalen profielen zonder zichtbare naden Geluidsisolatieverbeterend plafond. direct gemonteerd Akoestisch plafond met akoestische designplaten Verlaagde plafonds met zichtbaar draagsysteem van stalen profielen.20 Gipsmontageplafonds 06950467_H03. bepleisterd plafondoppervlak Figuur 3. In vochtige ruimtes kunnen zogenoemde WR-platen worden toegepast. Als een gipsplafond wordt aangebracht in een ruimte waar veel geluid wordt gemaakt. Het verschil tussen een strokenplafond en een la- 12-04-2005 12:41:29 .indd 88 aan de achterzijde vezeldoek bevestigd. Contactgeluidsisolatie wordt gereduceerd door toepassing van trillinsdempers. Zelfs bij een hoge luchtvochtigheid gaan deze platen niet schimmelen.2. De naden worden afgewerkt volgens de door de leverancier meegeleverde beschrijving. 3.of lamellenplafond indien de verhouding van de afmetingen van het toegepaste vulelement zodanig is dat niet meer van een paneel gesproken kan worden.88 ������������ ������������������ ����������� ��������������� � ��������� ��������� ��������� ������������������������� ������������������ ����������� �� ��� �� �� ������������ ����������� ��������������� � ������������������������� ������������������ �������������� � ������������������������� ����������� Figuur 3. moeten alle oneffenheden worden vlakgeschuurd en voorbehandeld. Geluidsisolatie wordt ook verkregen door het plaatsen van een isolatieplaat boven de gipsplaat.2 Strokenplafond en lamellenplafond Er is sprake van een stroken. kan worden gekozen voor geperforeerde platen met 06950467_H03.21 Details van een vrijdragend gipsmontageplafond reerde plafonds worden alleen de schroefgaten afgevoegd. Een bijkomend voordeel van het gebruik van een isolatieplaat is de verhoogde brandwerendheid. Hogere brandwerendheid wordt verkregen door toepassing van brandwerende plaat. Voordat het plafond kan worden gesausd. o. 12-04-2005 12:41:29 . De afmetingen van deze schroten zijn 16 × 92 mm en zijn leverbaar in diverse profileringen.h. Is het vulelement gemaakt van metaal. dan is er sprake van een strook.23.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 89 ��������������� �������������� ����������� ��������������� � ��������� ������������������������� ������������� �������������� � ������������������������� ������������ �� ���� ��������������� �� �� ������������ � ������������ �� ������������������������� ������������ Figuur 3. figuur 3. 3. een draagconstructie en de langwerpige vulelementen. figuur 3. Deze houten schroten worden met speciale clips bevestigd zijn aan de metalen draagprofielen. Door noniushangers toe te passen bij een h.22 Details van een opgehangen gipsmontageplafond mellenplafond wordt bepaald door het materiaal waarvan het vulelement is vervaardigd.23. Afhankelijk van de profilering van de schroten ontstaat een stroken plafond met een open of met een gesloten structuur.h. 06950467_H03.indd 89 De draagprofielen worden met snelspanners afgehangen met een h.2.-afstand van maximaal 500 mm is het mogelijk een balvast plafond te realiseren. Afhankelijk van het type toegepaste clip zijn de schroten al dan niet uitneembaar. dan wordt gesproken over een lamel.a Strokenplafond Bij een strokenplafond kunnen als vulelementen houten schroten worden toegepast. Ook deze typen plafonds zijn opgebouwd uit een ophangconstructie. Is het vulelement gemaakt van hout of kunststof.2. dat ook bij de panelenplafonds wordt toegepast.o. De aansluiting rondom tegen de bouwkundige constructie kan gerealiseerd worden met behulp van een houten kantprofiel of met behulp van een metalen L-vormig randprofiel of het schaduwrandprofiel.-afstand van maximaal 600 mm. eventueel in combinatie met de houten kantlat. Bij een plafond met een open structuur wordt de ruimte tussen twee schroten gedicht door een viltstrip. figuur 3. waarbij het plafond wordt beëindigd met een L. 0.24-2.of U-vormig randprofiel.90 ������������������ ������� ���������� ��������������� ��������� ��������������� ������������������� � ��������� � ������������������ �������������� ������������� �������������� ����������� �������������������� �� � ���������������� ������������������������� ���������������������� �� �������������� ������������������������� ������������������ �������� ����������� � ���������� �� ������������ �������������� ���������������� ����������� ���������� ������������������������� ������������������ Figuur 3.6 mm en met verschillende standaardbreedten en profilering en eventueel voorzien van een perforatie. 12-04-2005 12:41:30 . met een dikte van 06950467_H03.4 mm. of het plafond wordt vrijgehouden van de omliggende wandconstructie.b Lamellenplafond Bij een lamellenplafond wordt de draagconstructie gevormd door profielen van staal of aluminium. De lamellen worden vastgeklikt op de uitstansingen van de draagprofielen of met behulp van klemmen aan de draagprofielen bevestigd. Rondom in de ruimte kan de randaansluiting worden gevormd door een randprofiel.2.8 mm staal of aluminium geleverd. zijn ook lamellenplafonds met combinaties van lamellen met verschillende breedten mogelijk.23 Details van een strokenplafond met houten schroten 3.indd 90 0. die met behulp van snelhangers of draadeinden haaks op de hoofdrichting van de lamellen opgehangen worden aan de bovenliggende constructie. De ruimte tussen de lamellen kan open blijven of wordt gedicht door de terugliggende flens van de lamellen zelf of met speciale vulprofielen van gemoffeld aluminium.2. Speciaal voor sporthallen worden lamellen van 0.24-2 en 3.5 mm of 0. De lamellen zijn gemaakt van aan beide zijden gemoffeld aluminium. Doordat alle lamellen op hetzelfde draagprofiel kunnen worden bevestigd. figuur 3.24-3. dat tegen de wandconstructie bevestigd wordt. te weten: • mineraalkorrel. 12-04-2005 12:41:31 .2.indd 91 De draagconstructie is opgebouwd uit metalen draagprofielen. • metaal. Bij metalen roosterplafonds.3 Roosterplafond Een bijzondere vorm van panelenplafond is het roosterplafond. overeenkomstig de normale panelen. 06950467_H03. Bij sommige typen roosterpanelen wordt dezelfde draagconstructie gebruikt als bij panelenplafonds. die hetzelfde uiterlijk hebben als de roosterpanelen. in de draagconstructie gelegd. figuur 3. De roosterpanelen worden. • hout.24 Details van een lamellenplafond met aluminium lamellen 3. waar de vulelementen van de draagconstructie bestaan uit dichte of hooguit geperforeerde panelen. wordt de draagconstructie van een roosterplafond ingevuld met roosterpanelen. bestaat de mogelijkheid om de draagconstructie te vormen uit draagprofielen. De roosterpanelen kunnen zijn gemaakt van diverse materialen. zodat na assemblage het moeilijk is verschil te constateren tussen de draagconstructie en de roosterpanelen. • gips.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES � � � � ����������� ��� ������ ��� � ��������� 91 �������������� ������������ ����� � ��� ��� � ���� ���� ������������������������ ������������ � ���� ���� � ��� ��� ��������������� � ���� ���� ������������ � ��� ��� ������������� ������������� ����������� ����������������������������������� ������������������� �� �������������������������������������� �� �� � �� �� ����� ���������������������� � ������������������������� ��������������� � ������������������������� ����� Figuur 3. We onderscheiden daarbij roosterpanelen van de inleguitvoering en van de doorzakuitvoering.25. In tegenstelling tot het panelenplafond. figuur 3. Bij een rasterplafond wordt het raster ter plaatse opgebouwd uit lineaire elementen. zal de rasterconstructie moeten worden verstevigd door middel van een metalen draagconstructie. Indien panelen worden toegepast met breedten van 150.26-4. 200 en 300 mm. daglichttoetreding door het dak en dergelijke de montage van een gesloten systeemplafond niet toestaan. Speciale koppelstukken zijn ontwikkeld om behalve vierkante en rechthoekige rasters ook driehoekige. 12-04-2005 12:41:32 . figuur 3.2. die op hun kant hangend worden gemonteerd. waardoor het plafond zeer geschikt is voor nagalmbestrijding. Door de panelen aan de onderzijde te voorzien van een gleuf is het zelfs mogelijk om de draagprofielen van een panelenplafond te gebruiken om deze draagcon- 06950467_H03. zeker wanneer wordt gekeken naar de metalen roosterplafonds. 3. Voor de panelen. de hoogte van de profielen en de maasopeningen zijn diverse typen roosterplafonds mogelijk. Terwijl bij de meeste systeemplafonds de esthetische kwaliteit van het plafond op de eerste plaats staat. stroken en lamellen kunnen allerlei materialen worden toegepast.25 Roosterplafond met metalen roosterpanelen Door variatie in de breedte van de profielen.92 ������������ ������������ ������������� ����������� �������������������� Figuur 3. is bij baffleplafonds vooral de geluidsabsorberende werking van het plafond belangrijk.4 Rasterplafond Hoewel er uiterlijk weinig verschil is tussen een roosterplafond en een rasterplafond. afzuiging.26-1.2.5 Baffleplafond Het baffleplafond is een bijzonder type rasterplafond. Het baffleplafond kan daar worden toegepast waar de aanwezigheid van leidingen. 3.indd 92 structie op te bouwen. Bij een roosterplafond wordt het roosterpaneel in een draagconstructie gelegd. is er toch een wezenlijk verschil. zeshoekige en achthoekige rasterplafonds te monteren. sprinklerinstallaties. 3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 93 ���������� ������������� ����������� ������������ ������������ �� � ��������� � ������������������������ ������������������������� ������������ ������������������������ ������������ �������� ����������� � ������������������������� ��������������� ����������� � ���������������� ���������� Figuur 3.26 Details van een rasterplafond met mineraalkorrelpanelen 06950467_H03.indd 93 12-04-2005 12:41:34 . Figuur 3. figuur 3. �������� �������� �������� ��������� Figuur 3.3 Klimaatplafonds Een klimaatplafond is een panelenplafond dat veelal is uitgevoerd in metalen panelen. De afmetingen van de baffles bedragen een lengte van 1.28 Detail klimaatplafond 3.en/of verwarmingssysteem verwerkt.29 Warmteoverdracht in klimaatplafond 06950467_H03. Baffles zijn opgebouwd uit met een mineraal vlies beklede steenwol.of glaswolplaten. De mogelijkheid bestaat om met de verticale baffles bepaalde patronen te vormen in het plafond. Het leidingsysteem is met aluminium klemprofielen verlijmd op de plafondplaten. De panelen zijn voorzien van een ingesealde isolatie wat de geluidsisolatie ten goede komt. Ten behoeve van een doeltreffende verbetering van de akoestiek zijn een of twee baffles per m2 plafondoppervlak voldoende.indd 94 12-04-2005 12:41:35 .94 Door het relatief groot oppervlak aan geluidsabsorberend materiaal wordt het geluidsabsorberend vermogen van het plafond aanzienlijk verbeterd.28. figuur 3. Via een gesloten watercircuit worden de metalen plafondpanelen op de gewenste temperatuur gehouden. Het water stroomt via een koperen leidingsysteem over het plafond. een hoogte van 600 mm en een dikte van 50 of 80 mm.200 mm.27.27 Klimaatplafond �������� ������������ ��������������������� Figuur 3. De baffles worden met daartoe geëigende bevestigingsmiddelen verticaal afgehangen aan de bovenliggende constructie.of glaswolplaten die aan twee of vier zijden zijn voorzien van een metalen lijst. Speciaal voor ruimten waar in verband met hygiëne het plafond schoongemaakt en schoon gehouden dient te worden zijn baffles ontwikkeld die bestaan uit ingesealde steenwol. Zowel in als boven het plafond is een compleet koel. • spaanplaat. waarna de vloer op de platen gestort wordt. Met speciale ankers wordt een goede bevestiging aan de betonvloer verzekerd.en rachelwerk aan de constructie wordt bevestigd.indd 95 95 werk getimmerde plafondss kunnen ook direct onder de bovenliggende bouwkundige constructie worden toegepast waarbij het plafond. • vlakke vezelcementplaat. Om condensatie te voorkomen is het van belang dat de watertemperatuur altijd boven het dauwpunt van de ruimte blijft. om bouwkundige constructieonderdelen. kan ook een in het werk getimmerd plafond (of beschietingplafond) worden toegepast. of om de ruimte vanuit esthetische overwegingen te verlagen. Een beschieting van hydraulisch gebonden houtwolplaat wordt in het bijzonder toegepast om het geluidsabsorberende vermogen van de bovenliggende bouwkundige constructie te verhogen. figuur 3. Als beschieting kunnen de volgende materialen worden toegepast: • geprofileerd hout.4 In het werk getimmerde plafonds Zoals reeds eerder is vermeld. • halfharde vezelplaat. Indien de toegankelijkheid van de ruimte boven het plafond de toepassing van een systeemplafond niet noodzakelijk maakt. • meubelplaat. Een in het werk getimmerd plafond wordt verlaagd gemonteerd tegen houten plafondhangers. Het resultaat is een gelijkmatige warmteafvoer met lage luchtsnelheden (geen tocht). Speciale waterleidingen met gekoeld water koelen het plafond tot 18 tot 20 °C. • multiplex. elektromagnetische golven die energie (warmte) transporteren van een warm naar een koud oppervlak. figuur 3. rechtstreeks of door middel van tengel. 3. Warme lucht wordt afgekoeld en de koelere lucht daalt weer neer. afhankelijk van het materiaal van de constructie. 50 tot 60% van de warmteafgifte van mens en machine vindt plaats via straling. Daarnaast is het ook mogelijk de plaat voor het storten in de bekisting van de betonvloer te leggen. die met houten regels of klampen aan de houten balklaag of door middel van snelspanners of noniushangers aan de betonconstructie worden bevestigd. • hardboard. 12-04-2005 12:41:35 . leidingen of kanalen aan het oog te onttrekken. • zachtboard. Door middel van een luchtverdeelarmatuur wordt ventilatielucht aangevoerd.of in de plafondconstructie worden opgenomen. Dit kan met behulp van lijm of met behulp van speciale pluggen. Maatregelen moeten worden genomen opdat cementwater niet via de naden lekt en het plafond een vlekkerig aanzien geeft. De geldende normen voor een klimaatplafond zijn NEN-ISO 7730. • hydraulisch gebonden houtwolplaat. DIN 1946 deel II en NEN 2916. Ten behoeve van een eventuele inspectie van de ruimte boven het plafond kunnen luiken in de vloer. wordt een verlaagde plafondconstructie toegepast om contactgeluid van de bovenliggende vloer naar het plafond en omgekeerd tegen te gaan. In het 06950467_H03. Het klimaatplafond kan ook de ruimte verwarmen door warm in plaats van koud water door de leidingen te persen. Zo kan de binnentemperatuur worden geregeld. De hydraulisch gebonden houtwolplaat wordt ook wel rechtstreeks tegen de bouwkundige constructie bevestigd.29.30-3.3 PLAFONDSCONSTRUCTIES Via een watervoerend leidingnet worden de plafonddelen gekoeld of verwarmd. • gipsplaat. en de PPD-waarde en specificatie van de voorwaarden voor thermische behaaglijkheid DIN 1946.30 In het werk getimmerde plafonds Geraadpleegde en aanbevolen literatuur Normen NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen – Bepalingsmethode NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal (combinaties) NEN 6066 Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal (combinaties) NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten 06950467_H03.indd 96 NEN 6088 Brandveiligheid van gebouwen – Vluchtwegaanduiding – Eigenschappen en bepalingsmethoden NEN-ISO 7730 Gematigde thermische binnenomstandigheden – Bepaling van de PMV.96 �������� ������ �� ���������������� �������� ������������������� �������� ������ � � ��������� � ������� � ���������� � ������������������������� ���� ������������� ����������������� �������������������� � ��������������������������� Figuur 3. deel II Raumlufttechnik. Gesundheitstechnische Anforderungen 12-04-2005 12:41:36 . Stukadoorswerk 4 H. Bij een hoge relatieve vochtigheid kan vocht uit de lucht in de pleisterlaag worden opgenomen. neemt zowel in de renovatie als bij nieuwbouw sterk toe. terwijl het ook ten behoeve van het geluid als absorberende of isolerende bekleding kan worden toegepast. 06950467_H04.indd 97 12-04-2005 12:51:58 . Daarbij kan het een rol spelen in de vochthuishouding van een gebouw. Geerken De primaire functie van stukadoorswerk is de afwerking van wanden en plafonds. Stukadoorswerk is voorts een zeer geschikt materiaal om constructies brandwerend te bekleden.G. De ontwikkeling van warmte-isolerende constructies van stukadoorswerk in combinatie met kunststof isolatieplaten. Als de ondergrond te glad is (bijvoorbeeld bij gladde betonoppervlakken) wordt deze ruw gemaakt door het aanbrengen van een niet te waterige spritslaag.1) Deze zullen we verdelen in wanden en plafonds. We onderscheiden een grondlaag.6 komen de diverse functies van stukadoorswerk aan de orde. De raaplaag dient voor het uitvlakken van een ruwe ondergrond (bijvoorbeeld vuilmetselwerk) en heeft. uit schuurwerk of uit blauwpleisterwerk. Als minerale bindmiddelen kennen wij bij stukadoorswerk kalk. gips en cement. Maar het kan ook voorkomen (bijvoorbeeld wanneer een verlaagd plafond wordt gemaakt) dat voor stukadoorswerk een aparte draagconstructie moet worden aangebracht. voordat ze in de volgende paragrafen worden uitgewerkt. de laagsgewijze opbouw. Dit laatste is dan de ondergrond voor behangwerk of voor textiele wandbekleding. Het spreekt vanzelf dat een goede kennis betreffende de materiaaleigenschappen van de verschillende bindmiddelen en hulpstoffen een eerste vereiste is.2) Stukadoormortel is evenals alle mortel en species (metselmortel en betonspecie) opgebouwd uit een vulstof. In paragraaf 4. Draagconstructie of ondergrond (zie paragraaf 4. Grondstoffen (zie paragraaf 4. terwijl tevens hiervoor van belang is of het stukadoorswerk al dan niet in vochtige ruimten wordt toegepast. een dikte van 10 tot 15 mm. De Romeinen spraken van ‘stucco lustro’.3) Bij het bepalen van de mortelverhoudingen zullen factoren als sterkte en krimp een grote rol spelen. Stukadoorswerk Het bepleisteren van wanden.4) Van belang is ook de wijze van aanbrengen. In veel gevallen zullen gemetselde wanden en steenachtige vloerconstructies zonder meer kunnen worden gestukadoord. hollith. het werken onder verschillende weersomstandigheden en de diverse hulpconstructies (zie paragraaf 4. Een moderne wijze van afwerking wordt gevonden in een groot scala van decoratieve (sier)pleisters. Schuurwerk geeft een enigszins korrelig en gestructureerd oppervlak dat als afwerking verder onbehandeld kan blijven of worden voorzien van muurverf. Aan de specie kan nog worden toegevoegd: een dichtingsmiddel. opgetrokken van gedroogde of gebakken elementen van klei met het doel de wanden minder massaal te doen lijken. terwijl bij bijzondere mortel materialen als bims. Uitvoering (zie paragraaf 4. waterafstotend middel en een waterretentiemiddel. Een traditionele afwerklaag kan bestaan uit een laag witpleisterwerk (dit is een helderwitte dunne en zeer gladde afwerking). De grondlaag (vertinlaag) is nodig als hechtlaag bij een geperforeerde draagconstructie.indd 98 en afwerklaag en een filmlaag. afhankelijk van de vlakheid van de ondergrond.5). Deze techniek.98 Inleiding Bij de behandeling van stukadoorswerk zullen de verschillende facetten van dit onderwerp hier in het kort worden genoemd. De eerste stuka- 12-04-2005 12:51:58 . Juiste mortelsamenstelling (zie paragraaf 4. vermiculite enzovoort worden gekozen. een raaplaag 06950467_H04. wordt ook wel ‘filmen’ genoemd en heeft als doel de ondergrond behangklaar te maken. Voor het aanbrengen van een gevelbepleistering wordt over het algemeen ook een vertinlaag aangebracht. Ook de wijze van uitvoering en de soort ondergrond heeft consequenties voor de mortelsamenstelling. dateert al van voor onze jaartelling. stucco betekent specie of deeg. Gelijmde ondergronden (Kalkzandsteen lijmelementen) worden vaak dun overgepleisterd (circa 2 mm) met een speciale dunpleister. Als vulstof wordt meestal zand toegepast. een bindmiddel en water. Lustro wil in dit verband zeggen: helder maken of verlichten. die ondergrondvolgend wordt aangebracht. Deze specie was samengesteld uit kalk en zand. daarnaast hebben de kunstharsdispersies hun intrede gedaan. Tot in de 17e eeuw waren het vooral de Italiaanse stukadoors die overal in Europa paleizen en herenhuizen van het prachtige decoratieve stukadoorswerk voorzagen. 2 adhesie. 4 de eigen sterkte van het materiaal.3 Cement. die worden gevormd na het aanmaken van gips of cement. Het aanzien van het interieur wordt strakker en soberder.2-2. figuur 4. Gelijktijdig met deze opzuiging dringen de kristalnaalden. 2 de oppervlaktestructuur in verband met de genoemde hechting (mechanische hechting). houtwolcementplaten. 3 Cohesie (inwendige samenhang) Cohesie is de aantrekkingskracht tussen de moleculen van hetzelfde materiaal.2-1. Ook de bouw is aan mode onderhevig. of aan invallende vorst) zijn ook van invloed op de ondergrond en op de uiteindelijke kwaliteit van het stukadoorswerk. ter plaatse van het grensvlak.indd 99 12-04-2005 12:51:58 . Naast het traditionele kalk.2-2.1.1.1 Ondergronden en hun materiaaleigenschappen De volgende eigenschappen van de ondergronden zijn van direct belang voor een goede kwaliteit van het stukadoorswerk: 1 het wateropnemend vermogen. kunststofschuimplaten Figuur 4. kalkzandsteen Paragraaf 4.en afwerklaag. 3 de thermische en de drogingskrimp. Wensen en ideeën van opdrachtgevers en architecten veranderen.5 canet. sterk van invloed is op de hechting en de uiteindelijke hard.en/of pleisterlagen is meestal terug te brengen tot het vooraf niet goed beoordelen van de ondergrond.en/of kalkgebonden Beton. 2 Adhesie Adhesie (chemische adhesie) is de aantrekkingskracht tussen twee verschillende materialen. stu. 3 cohesie. 06950467_H04. Ook in het materiaalgebruik staat het stukadoorsvak niet stil. meestal aangeduid met het ‘hallergetal’ en het vermogen om reeds opgenomen vocht af te staan tijdens het verharden van raap. Nieuwe technieken doen hun intrede. steengaas.en afwerklaag. De tijd van het jaar en de omstandigheden waaronder moet worden gestukadoord (denk aan het niet-tijdig glasdicht zijn van een bouwwerk.1.1. 4.2 Hechting van stukadoorswerk aan de ondergrond De hechting van stukadoorswerk aan de ondergrond vindt plaats door: 1 mechanische verankering. door in de holten. gipskartonplaten. hier specifiek tussen de moleculen van de ondergrond en die van de pleisterlaag.1.1 Ondergronden en materiaalvoorbeelden Mede door onderzoekingen van schadegevallen is men tot het inzicht gekomen dat de ondergrond waarop moet worden gestukadoord.1 Ondergronden als basis voor stukadoorswerk Type ondergrond 99 Voorbeeld Verwijzing Gebakken materialen Metselstenen Paragraaf 4. poriën en oneffenheden en verharden ter plaatse.en vastheid van de aangebrachte raap. zand en gips zijn tientallen nieuwe materialen in gebruik met specifieke mogelijkheden en beperkingen en voor de verwerking zijn er speciale gereedschappen en technieken. waarop de bepleisteringen werden aangebracht. figuur 4. figuur 4. 4. In figuur 4. De oorzaak van het loslaten van raap.Paragraaf 4. 1 Mechanische verankering Mechanische verankering ontstaat door de capillaire opzuiging die op gang wordt gebracht door het bevochtigen van een droog oppervlak. 4.4 Pleisterdragers Gipsblokken.1 zijn hiervan voorbeelden opgenomen.4 STUKADOORSWERK doors kwamen dan ook voort uit het gilde van de beeldhouwers. Door zijn goed capillair systeem is baksteen een zeer goede ondergrond voor stukadoorswerk.1.2 Hechting van stukadoorswerk aan de ondergrond 4. chloriden 06950467_H04. ▶▶ Draagmuren van gebakken steen worden besproken in deel 3 Dragen. terwijl zij (mits juist verwerkt) geen krimpverschijnselen vertonen. Voor aan te brengen bepleisteringen kan het enige nadeel zijn dat. Aan de orde komen baksteen.1.en/of kalkgebonden materialen zijn: • beton.c Holle-baksteenvloer Dankzij de gunstige eigenschappen van het gebakken product geven deze vloeren een goede aanhechting.1. • kalkzandsteen. porisosteen en holle-baksteenvloer.100 ����� ������� ������������ ������������������������������ ������������������� �������������� ��������� ������������������������������������������ � ������������ �������������������������� �������������������������� ����� ����� �������� ������������ en nitraten (zouten) uit de steen in het water oplossen. Door de warmte van de zon verdampt aan de buitenkant van de baksteen het water uit de zoutoplossing en zal zich een zoutuitslag manifesteren door op het oppervlak van het metselwerk te kristalliseren. 12-04-2005 12:51:59 .1. • elementenvloeren. De tijdens de droging kristalliserende zouten kunnen dan over een lange tijd in de pleisterlaag worden opgeslagen zonder daarbij het stukadoorswerk te deformeren. 4. 4.en/of kalkgebonden materialen Verscheidene ondergronden van cement.a Baksteen In de norm NEN-EN 771-1 en in de BRL 1007 zijn de verschillende kwaliteitseisen vastgelegd.4 Ondergronden van cement. Bij een nat geworden baksteen zal een waterfilm tussen de specie en de baksteen een goede hechting voorkomen. • lichtbetonblokken. Speciale aandacht dient te worden besteed aan het sulfaatgehalte van de steen. De kleurstoffen worden vervolgens tijdens het verdampen van het water meegevoerd naar de oppervlakte van de bepleistering. als de steen tijdens het metselen te nat is verwerkt.indd 100 4. zie de tabel van figuur 4.3. Een laag gehalte is hierbij aan te bevelen. kunnen met een speciale saneringspleister worden afgewerkt. omdat anders bij vochtig weer wel eens hechtingsproblemen kunnen ontstaan. er verkleuringen kunnen ontstaan als gevolg van achtergebleven kleurstoffen (vooral van het bijgemengde zaagsel).1. zoals deze nogal eens voorkomen bij restauraties. Sterk zouthoudende bakstenen. terwijl sulfaten.b Porisosteen Voor porisosteen gelden dezelfde aspecten als voor baksteen. • cellenbeton. 4.3.3 Ondergronden van gebakken materialen In deze subparagraaf wordt de ondergrond van gebakken materialen besproken.3. hoofdstuk 3 ��������� ����������������������� � �������������������� ��������� �������������������������� ��������������� Figuur 4.3. Deze zoutuitslag veroorzaakt genoemde hechtingsproblemen tussen baksteen en mortel. • drijfsteen. 4 STUKADOORSWERK Ondergrond Zuiging Krimp Droging Oppervlakte structuur Hechting Thermisch in % per strekkende meter 14–10–6 m/m ˚C glad tot zeer glad met zeer fijne poriën en korte capillairen 101 Hygroscopisch vochtgehalte bij 95% RV slecht/verbeteren door voorbehandeling 8% Beton weining tot 0,2–0,8 geen Baksteen goed tot zeer goed 0,15–0,30 Kalkzandsteen matig tot goed 0,25–0,70 10–12∙10–6 m/m ˚C weinig ruw, kleine poriën korte capillairen Betonelementen (B2, BDS junior, Muwi) goed 0,2–0,8 Drijfsteen matig tot goed 0,5–0,8 5,5–7∙10–6 m/m ˚C grofkorrelig opp. goed met veel grote poriën 7% Gasbeton zeer sterk 0,5–1,5 10–12∙10–6 m/m ˚C glad oppervlak matig/ met vele poriën, speciale voorgeen capillaire behandeling maar celstructuur 5% Gipskartonplaten nauwelijks 0,3 –mmmmmmmmm karton Gipsblokken matig 3 3–10–6 m/m ˚C glad dicht oppervlak Metaalgaas (ribbenstrek, steengas, stucanet) behalve steengaas geen – –mmmmmmmmm afhankelijk van het gebruikte gaas zeer goed Houtwol/ cementplaten goed 1–3,6 –mmmmmmmmm ruw opp. van houtvezels goed 5–7∙10–6 m/m ˚C ruw met vele kleine poriën en lange capillairen zeer goed redelijk 6–7∙10–6 m/m ˚C grofkorrelig opp. redelijk tot met weinig grote goed poriën, korte capillairen 8–12% 4–5% goed bij gebruik speciale materialen 3,50% goed bij speciale voorbehandeling 3,50% Heraklithplaten Kunststofschuimplaten 0,8–1,1% – 4–7% 10–15% geen – 10–90∙10–6 m/m ˚C ruw met gesloten poriën redelijk bij speciale voorbehandeling 0,20% Figuur 4.3 Eigenschappen ondergronden voor stukadoorswerk 06950467_H04.indd 101 12-04-2005 12:52:00 102 4.1.4.a Beton Goed gestort heeft beton in vergelijking met bijvoorbeeld baksteen slechts weinig capillairen en zuigt dus langzaam en betrekkelijk weinig water op. Mede hierdoor is beton als ondergrond voor raap- en pleisterwerk niet zonder meer geschikt. Speciaal voor het berapen en afwerken van gladde betonoppervlakken zijn hechtgipsen ontwikkeld, zie paragraaf 4.2. Deze hechtgipsen worden als een éénlagig systeem op het beton aangebracht, met een minimale laagdikte van 5 mm. Ook kan het betonoppervlak worden voorgestreken met een kwartshoudende kunstharsdispersie, verwerkt volgens fabrieksvoorschrift. In plaats van hechtgipsen of kunstharsdispersie kan ook een kleeflaagje worden aangebracht, maar dan alleen in combinatie met het aanbrengen van raapspecie met cement als bindmiddel. In de 2 mm dikke, nog plastische kleeflaag drukt men dan de raapspecie. Een andere mogelijkheid als voorbehandeling is het spritsen van beton. Hierbij wordt de specie met een machine (wratvormig) tegen het beton gespoten. Tijdens en na het spritsen dient het werk tegen tocht te worden beschermd, omdat anders het cement in de spritslaag te snel droogt en niet goed verhardt, zodat de spritslaag dan verpulvert. Dit gevaar bestaat vooral in sterk drogende perioden. 4.1.4.b Kalkzandsteen Kalkzandsteen wordt geleverd in Waalformaat en verschillende formaten blokken. Bij bevochtigen dringt het water slechts langzaam dieper in de steen door. Bij sterk drogend weer kan een beraapte wand dan ook vrij snel droog zijn. Het is daarom aan te raden de muren eerst te bevochtigen alvorens men ze gaat berapen. Tochtvrij werken is daarbij zeer belangrijk, daar anders het aanmaakwater snel uit de raap- of gipsspecie zal verdampen, waardoor het toegevoegde cement in de raapspecie niet goed verhardt. Bij een snelle uitdroging van de raaplaag verharden de bindmiddelen onvoldoende, de raaplaag wordt bros en de hechting op de kalkzandsteen 06950467_H04.indd 102 komt niet goed tot stand. Ook is de gladde oppervlaktestructuur van kalkzandsteenblokken nadelig voor de (mechanische) hechting. De maatvaste kalkzandsteenblokken, die hun toepassing voor binnenwanden vinden, worden veelal verlijmd. Deze verlijmde kalkzandsteenblokken kunnen eenvoudig met een spachtelgips worden vlak gepleisterd, zonder dat de wanden eerst moeten worden uitgeraapt. Grote oneffenheden en leidingsleuven dienen vooraf te worden gerepareerd. In de dagelijkse praktijk wordt een dergelijke dunne pleisterlaag ook wel ‘filmen’ genoemd. 4.1.4.c Lichtbetonblokken De betonblokken kunnen we als ondergrond vergelijken met kalkzandsteenmetselwerk. Het geheel voorspritsen van deze blokken is een mogelijkheid om, net als bij beton, een beter hechtvlak voor het stukadoorswerk te verkrijgen. 4.1.4.d Drijfsteen Drijfsteen is een goede ondergrond voor aan te brengen stukadoorswerk. Het vooraf natmaken van de steen is niet nodig. In de winter kan de steen zelfs te nat zijn en is toevoeging van wat meer cement aan de specie aan te raden. Daar drijfsteen in feite een lichtbeton is, komen bij de aansluitingen aan andere soorten metselwerk nogal eens krimpscheuren voor. Hier dient bij de aansluiting een dilatatie, door middel van een stucstopprofiel (zie paragraaf 4.5), te worden aangebracht. 4.1.4.e Cellenbeton Muren uit deze blokken samengesteld, zuigen aan de oppervlakte veel water op, omdat de geschuimde open structuur daar werkt als een spons. Doordat het materiaal inwendig veel holle ruimten bevat, die door dunne wanden van elkaar zijn gescheiden, zal het verdere water opnemen veel langer duren. Voor cellenbeton is het noodzakelijk dat, indien een traditionele raaplaag wordt aangebracht, eerst een door de fabrikant te leveren voorstrijkmiddel wordt gebruikt. Dit is gekleurd, zodat eenvoudig is te bepalen of de gehele ondergrond goed geraakt is. 12-04-2005 12:52:00 4 STUKADOORSWERK Cellenbeton heeft eigenlijk geen raaplaag nodig. Indien goed gesteld, kan men volstaan met het opbrengen van bijvoorbeeld een gipsgebonden dunpleisterlaag. Het voorstrijken kan dan vervallen. Ook de hand- en hechtgipsen kunnen op wanden van goed vlak gestelde cellenbetonblokken worden toegepast. Leidingsleuven en dergelijke worden vooraf met een hechtgips volgezet. In genoemde gipssoorten zijn speciale hulpstoffen opgenomen die het aanmaakwater langer in de specie vasthouden, zodat een goede hechting aan de cellenbeton totstandkomt. ▶▶ Draagmuren van niet-gebakken steen worden besproken in deel 3 Dragen, hoofdstuk 3 4.1.4.f Elementenvloeren samengesteld uit cementgebonden materialen Combinatievloeren leveren door het grof oppervlak van de vulblokken een goede ondergrond. Na verloop van tijd gaan de elementen zich echter vaak door scheurvorming in het stukadoorswerk aftekenen. In de eenvoudige woningbouw wordt dit verschijnsel meestal als onvermijdelijk aanvaard. Ditzelfde verschijnsel kan zich ook voordoen met betrekking tot de voorspanbalkjes in de verschillende systeemvloerconstructies. De stukadoor kan deze scheurvorming zoveel mogelijk beperken door een raapmortel te gebruiken waaraan veel gips is toegevoegd. 4.1.5 Pleisterdragers Tot voor de Tweede Wereldoorlog werd in de woningbouw tegen de onderzijde van houten balklagen een gestukadoord plafond geconstrueerd op een ondergrond van riet op rachelwerk. De ontwikkeling van nieuwe materialen heeft deze brandgevaarlijke constructie geheel vervangen, maar bij vooroorlogse gebouwen kunnen deze rietplafonds nog worden aangetroffen. Het eerste ‘nieuwe’ materiaal als pleisterdrager was steengaas wat nu ook weer bijna volledig verdrongen is door andere materialen, zoals gipskartonplaten en stucanet. Steengaas is namelijk een arbeidsintensief materiaal daar het altijd in twee richtingen gespannen dient te worden. 06950467_H04.indd 103 103 4.1.5.a Gipskartonplaten Deze platen worden door verschillende fabrikanten vervaardigd: Knauf, BPB en Lafarge zijn wel de meest bekende merken. De toepassing van gipskartonplaten voor binnenwanden is de laatste jaren sterk gestegen. Men maakt twee soorten platen: 1 platen die niet gestukadoord behoeven te worden; 2 platen die wel gestukadoord moeten worden. 1 Platen die niet gestukadoord behoeven te worden Deze platen worden meestal als kamerbrede plafondplaten toegepast. Eveneens als wandplaten, zijn zij herkenbaar aan het ivoorkleurige karton met witte gipskern. Ook worden deze platen in de renovatie gebruikt als ‘sandwichplaten’, dat wil zeggen gipskartonplaten met een kern van geëxpandeerde of geëxtrudeerde polystyreenschuimplaat. Bij deze platen behoeven alleen de naden (afgeschuinde kanten AK) te worden behandeld, waarna ze worden behangen of gesausd, figuur 4.4-1. �� � �������� ������������ ������������� � �������� ������������ � �������� �������� � ������������������������ ��������������� ������������������ � ������������� ��������������������� �������������������� Figuur 4.4 Afwerking van naden tussen gipskartonplaten 12-04-2005 12:52:01 104 2 Platen, die wel gestukadoord moeten worden Deze platen zijn herkenbaar aan het grijze poreuze karton met witte gipskern; ze hebben een dikte van 9,5 mm, de lengte bedraagt 2000 mm en de breedte bedraagt 400 of 600 mm. De platen dienen bij voorkeur geschroefd te worden op een houten of metalen onderconstructie. Zij worden altijd in halfsteens verband aangebracht met de langsnaden ongeveer 3 à 4 mm open en de kopse kanten stijf tegen elkaar, figuur 4.4-2. Indien ter plaatse van de naden een zelfklevend gaasband wordt aangebracht, mogen de langsnaden ook stijf tegen elkaar worden aangebracht. 4.1.5.b Stucanet Stucanet behoort tot de metalen pleisterdragers en heeft de laatste jaren sterk terrein gewonnen. Het kan gebruikt worden als pleisterdrager voor plafonds, wanden, balken, kolommen en allerlei gebogen constructies. Het is samengesteld uit een gepuntlast metalen netwerk, met door de mazen een speciaal absorptiepapier geweven, figuur 4.5. Stucanet is uitermate geschikt als ondergrond voor machinale afwerking met spuitgips, figuur 4.6. Figuur 4.6 Aanbrengen en vlakreien van spuitgips op (vertind) stucanetplafond De panelen zijn 2400 mm lang en 700 mm breed en verpakt in pakketten van 15 stuks. Er zijn verschillende typen verkrijgbaar 33, 55, 60, 80 en H60. Type H60 is bedoeld voor natte ruimten en buitentoepassing. Bij het afstukadoren dringt de mortel door de perforaties van het karton. Wanneer de stukadoor de mortel met de spaan er doorheen drukt (bramen), vormen zich aldus na droging zeer sterke hechtknoppen. Er zijn twee toepassingen: 1 stucanetplafond tegen houten balklaag; 2 vrijhangend stucanetplafond. 1 Stucanetplafond tegen houten balklaag De balklaag dient in de dwarsrichting te worden verstijfd met 1 × 4” delen h.o.h. 1 m in verband met de werking van de balklaag. Het stucanet wordt bevestigd met verzinkte stiften 15/14, h.o.h. 150 mm, figuur 4.7. De stucanetpanelen worden in verband gelegd en moeten elkaar ter plaatse van de langsnaden Figuur 4.5 Aanzicht stucanetplafond vóór het aanbrengen van de pleisterlaag 06950467_H04.indd 104 Figuur 4.7 Stucanet tegen houten balklaag 12-04-2005 12:52:02 4 STUKADOORSWERK minimaal 20 mm overlappen. De naden worden om de 200 mm afgevlochten met verzinkt draad nr. 18. 2 Vrijhangend stucanetplafond Bij een vrijhangend stucanetplafond, figuur 4.8, is de maximale overspanning 3 m. In de steenachtige vloer of aan de houten balken worden om de 500 mm in één richting en om de 3 m maximaal in de andere richting hangbeugels (∅ 3,5 mm) bevestigd. De hangbeugels worden op de juiste hoogte scherp omgebogen, hierin wordt staaldraad ∅ 8,25 mm gelegd. Haaks over deze hoofdstaven wordt bij iedere beugel een verdeelstaaf ∅ 6 mm gelegd, waarna de beugels strak worden afgewarteld. Onder genoemde staaldraden worden door middel van een zogenoemde broekvlecht verdeelstaven ∅ 8,25 mm h.o.h. 400 mm gebonden. Haaks onder dit rondstaal ∅ 8 mm wordt stucanet 60 in verband aangebracht en met verzinkt draad nr. 18, om de 150 mm h.o.h. bevestigd. De langsranden moeten elkaar weer minimaal 20 mm overlappen, de naden worden om de100 mm afgevlochten met verzinkt draad nr. 18. �������� � ����� ������������� � � ���� � ���� ��� ��� Figuur 4.8 Stucanet als vrijhangend plafond (verticale 105 opgerold tot rollen van 5 meter lengte en in een doorlopende oven gebakken bij een temperatuur van 870 °C. Na afkoeling zijn de rollen voor gebruik gereed. Evenals stucanet is steengaas geschikt als pleisterdrager voor alle plafond-, balk-, kolom- en gebogen constructies, figuur 4.9. Figuur 4.9 Steengaas 4.1.5.d Ribbenstrekmetaal Ribbenstrekmetaal is verzinkt bandijzer met lamellen in een visgraatmotief, met daartussen v-vormige verstijvingsribben, figuur 4.10. De platen zijn 2.400 mm lang en 680 mm breed en worden in pakketten geleverd. Er zijn twee soorten ribbenstrekmetaal, de een zonder en de ander met absorptiepapier. Met absorptiepapier noemt men het ‘RIPPA’, dat veel wordt gebruikt als pleisterdrager voor het mechanisch bespuiten met gipsspecie. Ribbenstrekmetaal is bijzonder geschikt als ondergrond voor brandwerende constructies. Even als stucanet heeft ribbenstrekmetaal ten opzichte van steengaas het voordeel dat deze platen niet gespannen behoeven te worden. doorsneden) 4.1.5.c Steengaas Steengaas bestaat uit een metalen netwerk dat op dezelfde wijze is geweven als textiel, namelijk met schering en inslag. De mazen van het netwerk hebben een wijdte van 20 mm. Het netwerk wordt in een machine op de kruisingen van een kleinopje voorzien. De aldus gevormde mat, met een breedte van 1 meter, wordt hierna 06950467_H04.indd 105 Figuur 4.10 Ribbenstrekmetaal Bron: Plafondafwerkingen, NBD Nederlandse Bouw-Dokumentatie bv 12-04-2005 12:52:05 Men gebruikt daarom over de naden wel een metaaldraadweefsel. 12-04-2005 12:52:05 . die met een chemische stof worden doordrenkt en daarna met portlandcement of chloorvrij magnesiet worden gebonden. en is dan voorzien een geëxpandeerde polystyreenkern.1.1 Water Zelfs aan water moeten voor het maken van stukadoorswerk hoge eisen worden gesteld. De houtwolcementplaten worden voornamelijk toegepast als ‘verloren’ bekisting. Rivierzand geeft door deze ongelijke korrelgrootte na vermenging met een bindmiddel (kalk of cement) een goede sterkte aan de raaplaag.11 De naden tussen houtwolcementplaten worden afgewerkt met rifusigaas 06950467_H04. 3 bindmiddelen.en toeslagstof voor het bereiden van kalk en/of cementspecies. het zoge noemde rifusigaas. Na droging van het op houtwolcementplaten aangebrachte stukadoorswerk ziet men vaak krimpscheuren ontstaan. figuur 4.2. De korrelgrootte moet variëren van 1 – 3 mm. De platen zijn 2000 mm lang en 500 mm breed en in dikten van 15-75 mm verkrijgbaar.2. aan kalk/zandmengsels de mogelijkheid het koolzuur uit de omringende lucht in de specielaag te laten dringen en deze te verharden. Het zand geeft. Het moet koud en schoon zijn.11. 4. De korrels van rivierzand zijn scherp en hoekig waardoor de korrels goed tegen elkaar aan komen te liggen. Rivierzand voor het bereiden van raapspecie moet zijn opgebouwd uit 25% fijn en 75% grof zand.106 4.5. De plaat wordt ook als sandwichplaat geleverd. Voor stukadoormortel is rivierzand en zilverzand de belangrijkste soorten. 4 hulpstoffen. Per definitie is dan ook alleen leidingwater geschikt.indd 106 Stukadoorsmortel is opgebouwd uit de volgende materialen: 1 water. Bij een toepassing van spuit.of handgipsen verdient het aanbeveling om in de pleisterlaag overlappend een glasvezelweefsel op te nemen. door zijn ongelijke vorm. Voorts is rivierzand een verschralingsmiddel. Bij een goede verhouding van de kalk/zandmortel zal de mortel niet krimpen. 4. Het zand mag geen klei of andere verontreinigingen bevatten.e Houtwolcementplaten Deze platen zijn samengesteld uit grove houtwolvezels. Dit is het gevolg van de werking van het hout in de plaat door opname en afgifte van water. In dit geval vaak zilverzand voor het maken van schuurwerk.2 Materialen � ���������� �� ����������� �������� �� ����������� ��������� Figuur 4. 4. De hechting van het stukadoorswerk op deze platen is beter dan op beton. Ook in fabrieksmatig samengestelde gipsspecies vinden we zand als toeslagstof.2 Vulstoffen Zand is de belangrijkste vul. lauw en smerig water versnelt het afbindproces van bijvoorbeeld gips aanzienlijk. 2 (isolerende) vulstoffen. De kalksteen wordt opgegraven en verbrand.4 Bindmiddelen De volgende bindmiddelen komen aan de orde: • kalk. Alvorens hollith kan worden gebruikt. 1 Luchtkalk Luchtkalk wordt ook wel kluitkalk. De verharding vindt dus van buiten naar binnen plaats.2. kunnen zeer 06950467_H04. Hierbij vallen de kluiten als poeder uiteen.b Hollith Hollith is een soort leisteen. een zeer geschikt materiaal voor het bewerken van vochtige salpeterende wanden.4.3.2.c Perlite Perlite is een ongekristalliseerd vulkanisch gesteente dat eveneens bij een hoge temperatuur in een speciaal geconstrueerde oven wordt geëxpandeerd.3.a Kalk In het stukadoorsbedrijf onderscheiden we het gebruik van twee soorten kalk. vermengd met portlandcement. Bims wordt gebruikt als toeslagmateriaal voor het maken van poreuze kunststeen. Het materiaal is onbrandbaar. Dit materiaal is zeer poreus en geschikt voor het maken van ‘voetwarme’ vloeren.3. door middel van expanderen ontstaan de vermiculitekorrels.of Luikse kalk verhardt door het opnemen van koolzuur uit de omringende lucht.2. Zilverzand heeft een lichte zilverachtige kleur en een zeer fijne korrelstructuur.2. Perlite wordt geleverd in drie korrelgrootten en is. Gebruik van weinig water (1/3 van de hoeveelheid kalk) noemt men droogblussen. Deze kluiten worden in een centrale geblust door er water aan toe te voegen. chemisch neutraal. 12-04-2005 12:52:06 . 2 hydraulische kalk. Ook in brandwerende bepleisteringen is perlite een veelvuldig toegepast vulmiddel. Dit verharden van de luchtkalk is een langzaam verlopend proces. Wordt veel water toegevoegd (drie. waardoor zogenoemde ongebluste kalk ontstaat. Vermiculite is een gesteente dat in opbouw gelijkenis vertoont met mica. • cement. 4.d Vermiculite Pleisters die zijn gemaakt met de vulstof vermiculite bezitten een groot thermisch en akoestisch vermogen.2. Dit zand wordt voor het maken van vloerspecie gebruikt.à viermaal de hoeveelheid kalk). Evenals het natblussen geschiedt ook het droogblussen in de kalkfabrieken. Lucht. moet het een dag van tevoren worden verzadigd met leidingwater. niet oplosbaar in water.3.a Bims Bims is een vulkanisch gesteente (puimsteen). dat in de natuur voorkomt. Na sterke verhitting verbranden de kooldelen en expandeert de leisteen. • hollith.3 Isolerende vulstoffen Hieronder worden de volgende isolerende vulstoffen besproken: • bims. dan wordt het bimszand genoemd. • gips. • perlite. Zijn de korrels klein. • vermiculite. 4.indd 107 107 goed met een perlite-pleisterlaag worden behandeld. omdat lucht maar weinig koolzuur bevat.4 STUKADOORSWERK Hierdoor heeft men minder bindmiddel nodig om de korrels aan elkaar te verbinden en wordt zo de kans op krimp verkleind. die vrijkomt bij het reinigen van steenkool. 4. Hierdoor ontstaat eerst een dunne pap en daarna een taaie brij. Het wordt voornamelijk gebruikt bij het bereiden van schuurmortel. steenkalk of Luikse kalk genoemd.2. doordat er zich veel holle ruimten in bevinden. Vooral wanden die door condensvorming vochtig worden.2. 4. dan spreken we van natblussen. 4. Het materiaal heeft. een groot warmte-isolerend vermogen en is licht van gewicht. 4. namelijk: 1 luchtkalk. bacterievrij. 4. bestand tegen zuren en kan niet aangetast worden door ongedierte. • door de ervaring met dit materiaal is de vakman ermee vertrouwd.2.of lopende-bandovens wordt het gemalen tot poeder. Tevens worden de voegen van het metselwerk goed volgespoten. De argumenten vóór en tegen het gebruik van beide soorten zijn: • luchtkalk is over het algemeen vetter en daardoor beter verwerkbaar. Na dit brandproces in draai. 3 handgips. • het heeft een geringe warmtegeleiding. 06950467_H04. geven deze machinegipsen een betere hechting aan de ondergronden dan de ‘gesmeerde’ traditionele mortel. • luchtkalk geeft een helder witte kleur aan het pleisterwerk. • hydraulische kalk is gebruiksklaar en ongebluste deeltjes komen niet voor. Voor stukadoorswerk zijn er drie soorten gips: 1 stukadoorgips. 1 Stukadoorgips Stukadoorgipsen worden hoofdzakelijk als snelwerkend bindmiddel in mortel gebruikt en hebben de volgende eigenschappen: • na het aanmaken met water zet het tijdens de verharding 1% uit (volumevermeerdering). • de afbindtijd kan worden geregeld. extra gezeefde schelpkalk en schelpkalkbloem. • het kan tot bij –5 °C worden verwerkt. De uiteindelijke hardheid van dit eenlagige machinegips is ook beduidend hoger dan bij traditionele mortel. • het is niet bestand tegen langdurig vocht bij een ongunstige temperatuur. de temperatuur tijdens het branden en bijvoeging van chemische toeslagstoffen.indd 108 Naar de aard van het branden.4. krijgt men verschillende gipssoorten. Mits volgens voorschrift uitgevoerd. 2 machinegips. • het kan veel water opnemen en dit snel weer afstaan aan de lucht bij een gunstige temperatuur. 2 Machinegips Om de factor arbeid verder terug te dringen. wordt mechanisch stukadoren met machinegipsen veel toegepast. • gips is gemakkelijk te verwerken en heeft een goede vormbaarheid.b Gips Gips is één van de oudere en bekendere bouwstoffen. Gebrande gips wordt verkregen door het verhitten van zwavelzure kalksteen tot ongeveer 160 °C. • het heeft een hoge warmteweerstand (brandvertragend). Gipssteen (zwavelzure kalksteen) wordt als delfstof gevonden en is net als cement en kalk een mineraal bindmiddel. Het verhardt zowel door opname van koolzuur uit de lucht als door binding met water. De prijs en de stugheid beperken echter het gebruik. Dit wordt hoofdzakelijk teweeggebracht door de snelheid van het spuiten waardoor de lucht tussen de ondergrond en de mortel wordt weggedrukt. Het wordt in ons land hoofdzakelijk gebruikt als bindmiddel in fabrieksmatig samengestelde (sier)pleisters. • hydraulische kalk zal over de volle dikte verharden. mits het op een droge en vorstvrije ondergrond wordt aangebracht. Hydraulische kalk verhardt onder het aangaan van een chemische reactie met water. 12-04-2005 12:52:06 . Deze wordt na het branden drooggeblust en vermalen tot poederkalk. • een fijne maling heft het nadeel van stugheid en grauwere kleur vrijwel op. Na aanmaken van het gipspoeder met water verhardt dit mengsel door het afgeven van het overtollige aanmaakwater aan de lucht. Toepassing vindt hoofdzakelijk plaats in de restauratie. 4. Het is verkrijgbaar in de fijnheden: schelpkalk. • door kristalvorming tijdens het afbindproces heeft het een goede hechting op verschillende ondergronden. Schelpkalk is een zwak hydraulisch bindmiddel in poedervorm. Dit betekent dus ook minder reparaties.108 2 Hydraulische kalk Er bestaat ook hydraulische kalk (ook wel Doornikse kalk of waterkalk genoemd). 4. Cement heeft weinig water nodig om te verharden. waardoor na verharding poreuze weinig samenhangende raaplagen ontstaan. schuurbandgips (schuurwerk) en dergelijke zijn geschikt voor het berapen. kan grote schades aan stukadoorswerk veroorzaken. namelijk 40 ℓ water op 100 kg cement. zuren. Ook het niet tijdig glasdicht zijn. oliën en vetten (dit komt door een lager kalkgehalte in de cement).indd 109 109 grotere krimp. Te veel mengwater veroorzaakt onder andere een 06950467_H04. Door de wat hogere reactiewarmte wordt ’s winters wel gebruik gemaakt van portlandcement CEM III (Hoogovencement). indien de aard van de ondergrond of bepaalde weersomstandigheden dit verlangen. Het mengwater uit de pleister verdwijnt vrijwel alleen door verdamping.4. Aan het gips zijn stoffen toegevoegd waardoor het materiaal langer vocht zal vasthouden. Doordat hoogovencement beter bestand is tegen zouten. ‘P-formules’ of Pleisterformules. Bij lagere temperaturen zal het kunsthars bindmiddel geen film vormen en kan de pleister onvoldoende verharden. Met eenlagig wordt bedoeld dat – in tegenstelling tot de traditionele raap. terwijl op natte beton nooit mag worden gestukadoord.3 Stukadoormortelsamenstellingen Zoals reeds bij ondergronden als basis voor stukadoorswerk is behandeld.12 en 4. Dit is nodig omdat op zuigende ondergronden de gewone stukadoorsgips veel te snel het aanmaakwater aan de ondergrond afstaat. Kunstharsgebonden pleisters mogen zelfs niet beneden een temperatuur van + 5 °C worden aangebracht.en pleisterlagen – bij gipsspecies de toplaag van de raaplaag als pleisterlaag kan worden opgeleverd.13. schuren of pleisteren van steenachtige ondergronden en gipskartonplaten in een eenlagig systeem. Goudbandgips (pleisterwerk). Cement is een hydraulisch bindmiddel hetgeen wil zeggen dat cement water nodig heeft om geheel te kunnen verharden.4 Uitvoeren van stukadoorswerk In het algemeen geldt dat het stukadoren niet mag gebeuren bij vorst. zoals bierbrouwerijen. 4. Meestal gaat het hier om gips of gips vermengd met zand of perlite. melkfabrieken en dergelijke. Ook speelt het gebruik van de basismaterialen voor deze mortelsamenstelling een belangrijke rol. De pleister.4 STUKADOORSWERK 3 Handgips met en zonder hechtmiddel Er zijn diverse handgipsen verkrijgbaar die als eenlagig systeem kunnen worden gebruikt. 4. 12-04-2005 12:52:06 . Deze zogenoemde retentiemiddelen zijn dus hechtingsbevorderende stoffen. Als nadeel van hoogovencement kan worden vermeld dat kleurvlekken in het stukadoorswerk kunnen ontstaan die onder invloed van zuurstof in de loop der tijd weer zullen verdwijnen. Een pleister met erg weinig mengwater bereid is echter niet verwerkbaar. is de mortelsamenstelling (P-formule) afhankelijk van de ondergrond waar het stukadoorswerk op moet worden aangebracht. wordt dit gebruikt als bindmiddel in pleisters die worden toegepast daar waar agressieve milieus te verwachten zijn. In de winter blijven de raaplagen lang nat. Bij te natte ondergronden geldt als algemeen advies: zachtjes stoken en ventileren. Voor stukadoorswerk wordt over het algemeen gebruik gemaakt van portlandcement klasse CEM I.en schuurlagen kunnen dan stukvriezen. De verhoudingen worden aangegeven in volumedelen en kunnen in extreme omstandigheden worden gewijzigd.2.c Cement Een uitvoerige behandeling van de diverse cementsoorten voert in dit hoofdstuk te ver. zie de tabellen van de figuren 4. Dit kan zelfs loslaten van de betreffende laag ten gevolge hebben. Door een te snelle uitdroging zal het aanmaakwater verdampen en in de ondergrond trekken voordat een volledige hydratatie van de cement is bereikt. Door een te snelle uitdroging kunnen namelijk bindmiddelen zoals cement ‘verbranden’. P II en P III 06950467_H04.110 Stukadoor.Laagdikte middel in mm volgens voorschrift 1 b 1 1 Kunstharsdispersie volgens Fijn voorschrift Sterk hydraulische kalkspecie Sierpleister mineraal Kalkcementspecie 1 deel op 5-8 delen kalkspecie Kalkcementspecie 1 a11 b P III Kalkspecie Kalkdunpleister specie Kalkspecie Kalk Gips Zand NEN-EN NEN-EN NEN 459 13279 5905 Cementspecie Cementspecie Cementspecie Cementspecie Cementspecie Cementdunpleisterspecie Trascementspecie Cementspecie 2 3 3 1 liter op 20 liter cement2 3 1 liter op 20 liter cement2 5–8 10 10 3 hechtmiddel 3 waterafstotend waterafstotend 1 deel op 10 delen kalkspecie 1 deel op 10 delen kalkspecie 3 3 1 3 1 deel op 40 delen specie 1 1 6 1 deel op 40 delen specie2 2–3 3 3 1 2.indd 110 12-04-2005 12:52:06 .12 Speciegroepen Stukadoorswerk P I.5 1 1 3 3 percentage vaste stof minimaal 50% 1 liter op 20 liter cement 5–8 3 10 10 10–20 3–5 3–5 3 3 3 3 volgens voorschrift leverancier Figuur 4. 10 mm per laag 5–8 b3 b4 Kalkcementspecie Kalkcementspecie 1 1 1/4 1 4 7 b5 b61 b71 b81 Kalkcementspecie Kalkcementspecie Kalkcementspecie Kalkcementspecie 1 1 7 b91 Kalkcementspecie b10 Kalkcementspecie b11 Kalkcementspecie b121 c1 d1 Kalkcementspecie Traskalkspecie Lichtgewicht kalkcementspecie 3 a1 Cementkalkspecie (luchtkalk) Cementspecie 3 b1 b2 b31 b41 b51 b61 c1 d1 fabrieksmatig Dichtings.Groep Omschrijving Receptuur in maatdelen specie Cement NEN 3350 PI a b1 c1 P II a1 3.5 dekkend 3 3 6 10 b1 1/4 4 b2 Kalkcementspecie 1 1/4 5 max. 4 STUKADOORSWERK Stukadoor. P V.Groep Omschrijving specie Receptuur in maatdelen Cement Kalk Gips NEN 3350 NEN-EN NEN-EN 459 13279 P IV a1 b1 b11 c1 c11 d Gipsspecie Gipszandspecie Hechtgipsspecie (pleisterwerk) Hechtgipsspecie (schuurwerk) Handgipsspecie (pleisterwerk) Handgipsspecie (schuurwerk) Gipskalkspecie Gipskalkspecie Kalkgipsspecie 1 e Kalkgipsspecie 1 f1 g1 Kleefgips Voeggips PV a Kalkgipsspecie 2 1 P VI a Kalkgipsschuurspecie 1 b Kalkgipsschuurspecie 1 1 deel op 4 delen kalkspecie 1 deel op 2 delen kalkspecie c Kalkcementschuur.13 Speciegroepen Stukadoorswerk P IV.Laagdikte middel in mm volgens voorschrift 3 3 3 3 3 3 3 3 1 deel op 5 2.1 deel op 1 specie 10 delen kalkspecie Kalkcementschuur. P VII en P VIII 06950467_H04.5 deel water2 1 deel op 4 delen water2 verstrijkbaar max 1 percentage vaste stof minimaal 50% 3 3 3 3 volgens voorschrift leverancier Figuur 4.5 delen kalkspecie 1 deel op 5 5 delen kalkspecie 10 per laag 10 per laag <3 2 2–4 2 2–4 2 1–2 2 1–2 Spuitpleister (spack) Sierpleister kunstharsgebonden a Hechtmateriaal b Hechtmateriaal c Hechtmateriaal d1 e1 Hechtmateriaal Impregneermateriaal 2 111 3 3 1 deel op 5 delen water2 1 1 deel op 1. P VI.1 deel op 1 specie 8 delen kalkspecie b21 b31 b41 d P VII a1 b1 P VIII 1 fabrieksmatig Zand NEN 5905 Fijn Kunstharsdispersie volgens voorschrift Dichtings.indd 111 12-04-2005 12:52:07 . 0318-505602 of bij de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven NOA.of filmwerk en afgewerkt met dikker behang.15. 1 mm toegestaan3 Toegestaan volgens proefvlak Toegestaan volgens proefvlak Kleurverschillen Toegestaan2 Toegestaan Toegestaan Niet toegestaan Niet toegestaan 11 12 15 18 12 15 11. De volgende normen zijn specifiek voor stukadoorswerk van toepassing: • NEN 3550:2002 Cement.14 en 4. 4.5 13 15 19 15 20 Vlakheidstolerantie in mm bij een onderlinge afstand tussen de meetpunten van4 0. Voor de beoordeling van stukadoorswerk verwijzen wij naar de richtlijnen voor de oppervlaktebeoordeling van stukadoorswerk Binnen en Buiten.14 Beoordelingscriteria stukadoorswerk binnen 06950467_H04. Wij noemen met name het Bouwbesluit. Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groep 5 Toepassing Glad oppervlak waaraan hoge visuele en functionele eisen worden gesteld en dat naderhand kan worden voorzien van een verflaag Glad oppervlak dat naderhand wordt voorzien van een afwerklaag zoals dikker behang. is het raadzaam een proefvlak te benoemen als referentie voor de overeengekomen werkzaamheden. tel.of baksteenelementen en plafonds met een gaasbespanning. zijn ook van toepassing op de uitvoering van stukadoorswerk. 3 Oneffenheden in de vorm van gaatjes. Het stukadoren van gipskartonplatenplafond is reeds in paragraaf 4. sierpleister en dergelijke Gelijkmatig gestructureerd of geschuurd oppervlak met een maximale korreldikte van 3 mm Grof gestructureerd of geschuurd oppervlak met een korreldikte groter dan 3 mm Plaatselijke onregelmatigheden1 Toegestaan volgens proefvlak Tot max. 4 Deze tabel dient ook ter bepaling van de vlakheid van profielen.2 m 0. volgt oppervlak ondergrond 11. Voor technische adviezen en mortelsamenstellingen kan men zich wenden tot de afdeling Technische Dienstverlening van het Hoofdbedrijfschap Afbouwbedrijf.1.5 13 15 18 12 15 Geen eisen. plafonds van beton.112 De voorschriften die voor het realiseren van bouwwerken gelden.1 Stukadoren van plafonds We hebben reeds geconstateerd dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen zeer vlakke en gladde betonplafonds. 1 Figuur 4. 2 Tenzij vooraf anders is overeengekomen en schriftelijk is vastgelegd. • NEN 5905:1997/A2:2003 Toeslagmaterialen beton.10 m .5 besproken.indd 112 Bron: Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud 12-04-2005 12:52:07 .15 m 12 13 15 10 15 20 Ter voorkoming van conflictsituaties over welke esthetische eisen de opdrachtgever aan het werk kan stellen. Criteria Als voorbeeld geven we hier een STABU-bestektekst.4 m . tel.4. figuur 4.16. 1 mm toegestaan3 Tot max. • NEN-EN 13279:1998 Gips.4 m 0. zie de figuren 4. 0318-527290. sierpleister en dergelijke Glad oppervlak. zoals opgenomen in het (STABU) Standaard Referentiebestek voor de Burgelijke en Utiliteitsbouw. • NEN-EN 459-1:2001 Kalk.1 m 0. bultjes en/of spaanslagen kleiner dan of gelijk aan 1 mm zijn toegestaan. uitgevoerd als plaatselijk reparatie. Met behulp van spaarbord en spaan wordt deze kleeflaag ongeveer 2 mm dik op het beton gesmeerd. of kunstharsgebonden (sier)pleisters met een maximale laagdikte of korreldikte van 3 mm Grof gestructureerd oppervlak.of schuurwerk op wordt aangebracht. al naar gelang hier pleister.4 m 8 . of kunstharsgebonden (sier)pleisters met een laagdikte of korreldikte groter dan 3 mm Plaatselijke onregelmatigheden1 Toegestaan volgens proefvlak Toegestaan volgens proefvlak Toegestaan volgens proefvlak Kleurverschillen minerale (sier)pleisters2 Toegestaan Toegestaan Toegestaan Kleurverschillen kunstharsgebonden (sier)pleisters Niet toegestaan Niet toegestaan Vlakheidstolerantie in mm bij een onderlinge afstand tussen de meetpunten van3 0.10 m 12 12 14 16 19 12 Niet toegestaan 13 15 18 10 15 Ter voorkoming van conflictsituaties over welke esthetische eisen de opdrachtgever aan het werk kan stellen.4 STUKADOORSWERK 4.a Stukadoren van glad beton Voor het stukadoren van glad beton bestaan de volgende methoden: 1 met traditionele materialen uitrapen en afwerken. 3 Deze tabel dient ook ter bepaling van de vlakheid van profielen.1. bijvoorbeeld dikke minerale.15 Beoordelingscriteria stukadoorswerk buiten 06950467_H04. 2 Indien veroorzaakt door ongelijkmatige verharding en/of droging. vlak gereid en met een houten schuurbord doorgedraaid en dichtgeschuurd. 1 Figuur 4.4 m 2 0. Criteria 113 Cement. 3 met spackspuitpleister uitmessen en afwerken. 1 Traditioneel stukadoren Als voorbereiding voor het traditioneel stukadoren van beton geldt altijd goed stofvrij maken. resten bekistingsolie verwijderen en eventuele stalen en houten delen goed isoleren.1 m 3 0.indd 113 Bron: Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud 12-04-2005 12:52:07 . bijvoorbeeld fijne minerale. Groep 1 Groep 2 Groep 3 Toepassing Gepleisterd of fijn geschuurd oppervlak Fijn gestructureerd oppervlak.en gipskristallen kunnen zich dan beter op deze plaatsen vastzetten. Na deze voorbereidingen kan men een kleeflaagje aanbrengen. 2 met hechtgipsen uitrapen en afwerken.4.2 m 4 0. Men moet daarna het beton licht bevochtigen. In de nog plastische kleeflaag wordt nu de raapspecie gedrukt met een houten rei. is het raadzaam een proefvlak te benoemen als referentie voor de overeengekomen werkzaamheden. Deze kleeflaag bestaat uit: één maatdeel natte kalk op drie maatdelen droge cement. zodat de lucht in poriën en holten wordt uitgedreven. Op basis van de bestektekst heeft het verwerkende stukadoorsbedrijf keuzemogelijkheden als het gaat om de toepassing van de voorgeschreven materialen. De spritslaag dient ongeveer een week over te staan en tegen snel uitdrogen te worden beschermd. die op de hierboven omschreven wijze wordt aangebracht. 2 Afwerken met hechtgipsen Voor het afwerken met hechtgips komen in aanmerking roodbandgips (pleisterwerk) en geelbandgips (schuurwerk). zullen glimmende vlekken in de spuitpleisterlaag zichtbaar blijven. De vloeibare spritslaag wordt krachtig met de troffel tegen het beton geworpen. in dit geval 4. Ook voor deze hechtgipsen gelden de voorbereidingen. Door het gegeven van de oppervlaktegroep.40.17. De eerste opgespoten spuitpleisterlaag wordt met behulp van een spackmes vlak gemest. Binnen de speciegroep P IIb (Raapwerk) kan de keuze vallen op een fabrieksmatige pleister.16 Voorbeeld van STABU-bestektekst en tabelgebruik Indien men het gladde beton direct (zonder kleeflaag) wil berapen met een zand/cementspecie bestaat de mogelijkheid het betonoppervlak na genoemde voorbereidingen te ‘spritsen’. kozijnen en schoon metselwerk dienen bij deze spuitpleistermethoden te worden afgeplakt. één maatdeel kalk en zes maatdelen zand. Als de gipslaag enigszins is opgesteven. Aan het repareren van de bekistingsnaden en dergelijke in het beton worden hoge eisen gesteld. Figuur 4. zie de tabel van figuur 4. De spritslaag bestaat uit drie maatdelen zand en 06950467_H04. welke bij de traditionele materialen zijn omschreven. Ook wordt hierbij wel gebruik gemaakt van een spuitmachine. 6. figuur 4.114 40. KUNSTHARS Pleistersysteem: – 1 raaplaag – 1 laag voorstrijkmiddel – 1 sierpleisterlaag Ondergrond: baksteen Pleisterlaagdikte (mm): 15 mm Oppervlaktestructuur: 3 mm Oppervlaktegroep 4 Kleur: Naturel SIERPLEISTER Materiaal: – raaplaag PIIb – voorstrijkmiddel PVIIId – sierpleister PVIIb Toebehoren: – profielen: RVS-kwaliteit VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften. Betongietgallen en oneffenheden 12-04-2005 12:52:07 . wordt onder toevoeging van water een waterrijke gipssliklaag opgeschuurd. Ook bij deze kunstharsgebonden spuitpleisters is het aan te bevelen het beton eerst stofvrij te maken en eventuele stalen delen goed te isoleren.-n 0. zie de tabel van figuur 4. SIERPLEISTERWERK SIERPLEISTERWERK.12. is ten aanzien van de oppervlaktebeoordeling een norm aangegeven. Indien pleisterwerk gewenst is. Voor kalkhoudende raaplagen bestaat een spritslaag uit één maatdeel cement. Deze gipssoorten worden met behulp van spaan en spaarbord met een minimale dikte van 5 mm op het beton gesmeerd. kan men met deze gipssliklaag afpleisteren. Deze spritslaag geeft voldoende aanhechting voor de nu volgende zand/cementraaplaag. Deze reparaties dienen geheel droog te zijn alvorens men de spackpleister kan aanbrengen.indd 114 één maatdeel cement. 3 Spackspuitpleister Vooral in de woningbouw wordt veel van spackspuitpleister gebruik gemaakt. 5.40.15. Met een aluminium rei wordt de gipspleister gereid en vlakgezet. Meestal gebruikt men hier de reeds beschreven hechtgipsen voor. Indien dit niet het geval is. Betimmeringen. ongeacht het merk of door de stukadoor zelf samen te stellen pleister volgens de in de tabel aangegeven volumedelen. De verwerking geschiedt zoals bij het afwerken van glad beton met de hechtgipsen is beschreven. met hand en spuit.of steengaasbespanning komen in aanmerking: 1 traditionele materialen.1. en met op 50 liter kalkspecie ten minste 20 liter gips (P IVd).b Plafonds van beton. De ene is geschikt voor verwerking in droge ruimten.4 STUKADOORSWERK worden hierdoor zoveel mogelijk weggewerkt.4.of steengaasbespanning Voor plafonds met een stucanet. Veelal wordt bij deze gipssoorten.4. op de kritische en scheurgevoelige plaatsen. 3 Spuitgipsen Ook de spuitgipsen. Elementenplafonds samengesteld uit cementgebonden materialen laten zich gemakkelijk met traditionele mortel stukadoren. komen voor het berapen en afwerken van beton. 115 aanmerking voor het afwerken van baksteenelementen. De eerste handeling is het in het ruw zetten van de gaasbespanning met een specie in verhouding van één maatdeel vette kalk. die qua eigenschappen en verwerking gelijk zijn aan de handgipsen.indd 115 Voor steengaas is een roestvrijstalen uitvoering van het metalen netwerk aan te bevelen in verband met roestvorming van het metalen netwerk door een reactie met de zwavelzure kalksteen. Betonelementen moeten vooraf met een grof kwartshoudend voorstrijkmiddel worden behandeld. 4. 2 handgipsen.17 Het aanbrengen van de meslaag van spackspuitpleister 4.of baksteenelementen Voor het stukadoren van deze elementen bestaan de volgende systemen: 1 traditionele materialen. Ook deze laag dient volkomen droog te zijn alvorens men de laatste structuurlaag aanbrengt. in plaats van een mooie korrelige structuur. Op veel bouwwerken laat dit nogal eens te wensen over en het gevolg is. Hier geldt echter sterk het reeds gesignaleerde bezwaar van het zich later aftekenen van de vulelementen en/of de balkjes. 1 Het berapen en afwerken van een plafond met gaasbespanning met traditionele materialen De specieverhoudingen voor het aanbrengen van bepleisteringen vallen hierbij grofweg te verdelen in twee groepen. badhuizen en in overdekte zwembaden. Figuur 4. glasweefsel in de gipspleister opgenomen om scheurvorming te voorkomen. vijf maatdelen rivierzand. 2 Handgipsen Ook handgipsen zoals goudbandgips (pleisterwerk) en groenbandgips (schuurwerk) komen in 06950467_H04. dat men een verwaterde glimmende structuur krijgt. of vertinlaag aan. 3 spuitgipsen. zoals bijvoorbeeld het geval is bij zuivelfabrieken. Met behulp van spaarbord en spaan brengt men de eerste ruw-.c Plafonds met een stucanet.of baksteenelementen in aanmerking. 12-04-2005 12:52:08 . berapen en afwerken.1. 2 hand. de andere voor ruimten waarin gedurende meer dan 12 uur per etmaal een relatieve vochtigheidsgraad boven de 75% heerst.of spuitgipsen. grond-. 1 Traditionele materialen Bij het stukadoren van baksteenelementenplafonds met traditionele materialen worden eerst door middel van een raaplaag de oneffenheden weggewerkt en de gaten opgevuld. Met een ongeschaafde rei haalt men het plafond ruw. 2 Stukadoren van wanden 4. Deze grondlaag wordt weer met een ongeschaafde rei ruw gehaald en moet gedurende 28 dagen verharden.2. Het maken van guides komt door de huidige economische eisen steeds minder voor. Maakt men gebruik van cementspecie. figuur 4. isolerende of vochtwerende pleisters dient men zich nauwkeurig te houden aan de voorschriften van de leverancier.4. Na verharden wordt de rei losgetikt en blijft een zeer smalle guide staan (guide is het franse woord voor geleider). waarmee gaasbespanningen bepleisterd worden. waaraan deze draden zijn bevestigd te lood onder elkaar staan.18-2. Direct na het rapen kan in een dunne laag het schuurwerk worden aangebracht: een maatdeel portlandcement op tweeënhalve maatdeel zilverzand en eenvierde maatdeel kalk. De ruimte tussen wand en rei wordt nu met sterke gipsmortel volgezet.4. kan men deze overrapen met dezelfde specie en deze met behulp van een bakrei en schuurbord vlak maken en opschuren. Op 20 delen kan één deel kalkmelk of een plastificeerder volgens voorschrift van de leverancier worden toegevoegd. In dit geval zal de raaplaag een dikte van 8 à 10 mm hebben. twee maatdelen zilverzand en één maatdeel gips op twee delen schuurspecie (P VIb) voor het maken van fijn schuurwerk.indd 116 4. wat betreft strakheid en vlakheid. zie de tabel in figuur 4. Men zal in ieder geval guides moeten toepassen als een vertrek exact op maat beraapt dient te worden. Een rei die 10 mm korter is dan de verdiepinghoogte. dan dient men na het volrapen de guides weg te hakken en de ontstane ruimte vol te zetten met raapspecie. zodat het raapwerk vlak en te lood wordt. Voor vochtige ruimten wordt voor in het ruw zetten aanbevolen: één maatdeel portlandcement op drie maatdelen zilverzand. dient het volgende te worden opgemerkt: het zand.116 Als de eerste laag is verhard. 12-04-2005 12:52:08 . Ten aanzien van het te gebruiken materiaal. Een goed alternatief voor bovenstaande traditionele methode is plakken van guideprofielen. Voor zeer goed werk wordt de ondergrond gecontroleerd door het spannen van twee draden diagonaalsgewijs over de muur. dat de gipsspecie aan de rei blijft plakken wordt de rei voor het stellen met een beetje witkalk ingesmeerd. Tussen de op deze wijze ontstane guides wordt de raapspecie aangebracht. moeten we aan de raaplaag hoge eisen stellen. dat aan de specie wordt toegevoegd. Omdat de hierna op te brengen afwerklaag dun is. Hoe beter het metselwerk is uitgevoerd des te eenvoudiger is het aanbrengen van goede raaplaag.13.of grondlaag wordt berapen of uitrapen genoemd. omdat het stucanet of steengaas door het eigen gewicht en het opgebrachte materiaal zal doorzakken. waarbij tevens met behulp van een rechte rei en een waterpas of schietlood wordt nagegaan of de draadnagels. 06950467_H04. wordt eerst een vertinlaag aangebracht. Om te voorkomen. één maatdeel droge gips (P Va) voor het maken van witpleisterwerk of met één maatdeel kalk.a Raaplaag op wanden Het aanbrengen van de raap. Bij toepassing van akoestische. wordt tegen de steldraadnagels gezet en met twee wiggen tussen plafond en vloer vastgeklemd. Na verharding van deze grondlaag kan met dezelfde speciesamenstelling worden beraapt.of met spuitgipsen geschiedt ook in een tweelagig systeem. Bij gebruik van cementgebonden pleisters bestaat de kans op scheurvorming. De guides gebruikt men nu als ‘geleider’ voor de houten rei.of met spuitgipsen Het berapen met hand. Om de twee meter kan men nu steldraadnagels aanbrengen en controleren of deze op de juiste wijze zijn gesteld. moet schoon zijn. Uiteraard bestaat de mogelijkheid om met fabrieksmatig samengestelde mortel te werken. Hierna wordt de afwerklaag aangebracht met een specieverhouding van twee maatdelen kalk. Evenals bij het berapen met traditionele mortel dient de vertinlaag te worden opgeruwd en te verharden alvorens de raaplaag kan worden aangebracht. 2 Berapen met hand. indd 117 12-04-2005 12:52:09 .4 STUKADOORSWERK Voor het afreien van de raaplaag zal de stukadoor ook de mogelijkheid hebben dit over het binnendeurkozijn te doen. 117 Bij raamopeningen in buitenmuren en deurkozijnen in binnenmuren dikker dan een halve steen.18 Pleisterprofielen voor stukadoorswerk 06950467_H04. die als afreipunt kan worden gebruikt. Met het stellen van de guideprofielen moet met de plaatsing ervan rekening worden gehouden met de binnendeurkozijnen. figuur 4.18-1. zet men het stukadoorswerk om tot in de negge. Hiertoe stelt men een hoekbeschermer. � ����������������������� � ������������� � ��������������������� � ����������� �� �������������� � ��������������� ����� �������� ����������������������� Figuur 4. Voor het sterke cementschuurwerk moet men op 10 liter schuurspecie anderhalve liter portlandcement toevoegen. Daarna draait men de schuurspecie met de houten spaan door en pleistert de laag over en glad met de pleisterspaan. Opnieuw wordt nu kalk/gipsspecie aangemaakt en met de pleisterspaan zo glad mogelijk overgepleisterd. Voordat een sierpleister wordt aangebracht dient op de volledig droge raaplaag een kwartshoudend voorstrijkmiddel in de kleur van de aan te brengen sierpleister te worden aangebracht.en utiliteitsbouw veel terrein gewonnen. ook wel bont. Hierdoor wordt de hechting verbeterd door het oppervlak vergrotend effect van de kwartskorrels. Hierdoor ontstaat een fraaie doffe tint. haalt men de gehele wand nog een keer over met hetzelfde kalk/gipsmengsel. Witpleisterwerk wordt dus sausklaar opgeleverd. zodat het goed glad kan worden opgeleverd. Wanneer de eerste kalk/gipslaag is aangebracht. 3 Schuurwerk (voor wanden en plafonds) Schuurwerk kan op een raaplaag of rechtstreeks op beton worden aangebracht en bestaat uit één deel natte kalk en twee delen zilverzand. Wanneer het schuurwerk is aangetrokken worden eventueel eerst de hoeken uitgesneden en met een halfnatte kwast doorgewassen. 2 witpleisterwerk. Nadat de kalk/gipsspecie is opgesteven wordt het geheel nog een keer met een beetje kalk/gips overgepleisterd. Hierna wordt er geschuurd met draaiende bewegingen met een schuurblok waarop schuimrubber of vilt is geplakt.2. 1 Blauwpleisterwerk Blauwpleisterwerk.118 4. Met behulp van een blokkwast en schoon water wordt de pleisterlaag besprenkeld en voor de laatste keer afgepleisterd. De blauwe tint van dit pleisterwerk wordt veroorzaakt doordat het pleisterwerk erg dun op de raaplaag wordt aangebracht en deze er doorheen schijnt. Wanneer de gips begint te binden. 4 sierpleisterwerk. Terwijl men blijft pleisteren.4.of boerenpleisterwerk genaamd. kan met behulp van een blokkwast wat water op de pleisterlaag worden gesprenkeld. maar met een houten spaan – dikker als blauwpleisterwerk – aangebracht. veroorzaakt door de spaan en andere oneffenheden. waarbij we verschillende technieken kunnen toepassen: 1 blauwpleisterwerk. Het wordt gemaakt met een kalk/gipsspecie in de verhouding twee maatdelen kalk op één maatdeel gips (P Va). zodat alle ruggen en bramen. 3 schuurwerk. is een dun laagje kalk/gips op rechte en vlak beraapte wanden. Bij witte portlandcement (CBR) is dit op 10 liter schuurspecie één liter portlandcement (P VIc). Blauwpleisterwerk wordt in twee lagen aangebracht. die de houten spaan de eerste keer achter liet.indd 118 wordt met een schone pleisterspaan de wand glad gepleisterd. 2 Witpleisterwerk Witpleisterwerk is geschikt voor wanden en plafonds. Als het pleisterwerk hard genoeg is aangedroogd. Men gebruikt hiervoor een kwast met zachte haren om geen strepen en beschadigingen te krijgen. 06950467_H04. Tevens worden stofdeeltjes vastgezet en na de filmvorming ontstaat een egaal zuigende 12-04-2005 12:52:11 . In tegenstelling tot blauwpleisterwerk is witpleisterwerk een eindproduct en wordt niet met een stalen spaan. Hieraan kan men gips of cement toevoegen. zodat alle bramen. geheel worden weggestreken. Blauwpleisterwerk is een goede ondergrond voor behang en andere muurbekledingen. 4 Sierpleisters (voor wanden en plafonds) Onder de verzamelnaam sierpleisters zijn de afgelopen jaren vele soorten decoratieve afwerkpleisters op de markt gebracht. Evenals bij witpleisterwerk zet men de schuurspecie tweemaal met de houten spaan op. De eerste laag wordt met de stalen spaan op het raapwerk gesmeerd. kan men de wand nog een keer afwassen met een beetje kalkwater. De specieverhouding voor blauw pleisterwerk is twee maatdelen natte kalk op één maatdeel gips (P Va). Vooral door hun onderhoudsvriendelijke karakter en hun hoge mechanische sterkte hebben deze pleisters in de woning.b Afwerklaag op wanden Op de raaplaag wordt de verdere afwerking uitgevoerd. worden vlakgepleisterd. 4. steentjes. Deze pleisters worden. lange structuur. Deze pleisters zijn vanwege hun arbeidsintensieve karakter vrij exclusief en worden hoofdzakelijk in de particuliere sector en in de utiliteitsbouw toegepast. bevochtigd.3 Buitenwerk In ons land wordt buitenpleisterwerk steeds vaker toegepast. Om van een egale structuur verzekerd te zijn. Naast bovenstaande kunstharsgebonden sierpleisters worden vooral bij buitengevelafwerkingen ook wel mineraalgebonden sierpleisters toegepast. Onder de naam marmerpleister worden sierpleisters op de markt gebracht die naast hun kunstharsbindmiddel en enkele additieven alleen bestaan uit kleine. Ondanks dat de verwerkingsmethode van beide pleisters identiek is.4 STUKADOORSWERK ondergrond zodat kleurvlekken in de afwerklaag nagenoeg zijn uitgesloten. droge. Als gevolg hiervan mag de pleisterlaag niet dampdicht zijn omdat anders het vocht (waterdamp) zich achter deze laag ophoopt en bij vorst eerst condenseert en dan uitzet. Binnen dit soort pleisters zijn vele variaties mogelijk in kleur en structuur. In Duitsland.indd 119 119 Glanspleister Veel oorspronkelijk Italiaanse decoratieve pleisters worden onder de naam glanspleister op de markt gebracht. met leidingwater. over de harde voorstrijklaag rollen. Aan buitenpleisterwerk moeten hoge eisen worden gesteld.4. Het geeft de ontwerper ongekende mogelijkheden om met gevelbepleisteringen een extra dimensie in vorm en kleur aan zijn ontwerp toe te voegen. We denken hierbij aan grote wisselende zonnewarmte. 12-04-2005 12:52:11 . is afwerking van de gemetselde gevels steeds vaker aan de orde. Een spachtelpleister kenmerkt zich door puntige. Door de glans en structuur van deze pleister is deze vergelijking begrijpelijk. Een belangrijk aandachtspunt voor het aanbrengen van sierpleisters is de kwaliteit van de ondergrond. Oostenrijk en vele andere Europese landen komen geheel bepleisterde gevels op zeer grote schaal voor. vaak gekleurde. In verband met de mechanische hechting wordt voor dit type pleister de raaplaag horizontaal opgeruwd en voordat de minerale sierpleister wordt aangebracht licht. In verband met het kunsthars bindmiddel worden beide pleisters met een roestvrij stalen spaan op korreldikte opgebracht en worden na enige droging met een kunststof spaan afgewerkt. Ondanks dat wij in onze inheemse baksteen een mooi en weervast materiaal bezitten. De minerale sierpleister wordt afhankelijk van de korrelgrootte in dikte opgebracht en uitgevlakt. scherpkantige korrels. verdient het aanbeveling om eventuele reparaties in de ondergrond met gipshoudende pleisters uit te voeren. schrale wind en vorst.of decorpleister kenmerkt zich door ronde korrels die. waardoor de pleisterlaag van de muur afvriest. nadat de ondergrond is voorbehandeld met een op de juiste kleur aangebracht kwartshoudend voorstrijkmiddel in één laag opgezet en vlakgepleisterd. In plaats van kunsthars kennen deze typen kalk en witte cement als bindmiddel. Om vlekvorming in deze decoratieve afwerkpleisters te voorkomen. zullen tijdens de afwerking de puntige korrels kantelen en aaneengesloten blijven liggen. Deze pleisters die in bijzonder dunne lagen worden aangebracht worden vaak met marmer vergeleken. 06950467_H04.en pleisterslagen glad en vlak te worden aangebracht. dienen raap. De sier. Hierdoor ontstaat een grove. Een extra probleem geeft het vochttransport door de muur van binnen naar buiten. daar deze constructie aan de invloeden van het buitenklimaat is blootgesteld. Toepassing van marmerpleister vindt plaats indien een hoge mechanische sterkte wordt gewenst. Afhankelijk van de temperatuur en zuiging van de ondergrond kunnen na ongeveer 24 uur de korrels worden uitgekrabd. nadat de sierpleister op korreldikte is aangebracht eenvoudig. Ook kan door uitkristalliseren van stoffen uit steen en voegmortel van het metselwerk. Bij de hierna genoemde mortelsamenstellingen zal het opvallen. Het voordeel hiervan is. wordt de raaplaag met een houten schuurbord geschuurd. De uitvoering van buitenpleisterwerk op steenachtige ondergronden is in hoofdzaak hetzelfde zoals bij de verschillende technieken van binnenpleisterwerk is omschreven. Een vrijstaande en tegen weersinvloeden beschermde steiger is voor de uitvoering van stukadoorswerk buiten een vereiste. één deel cement en zes delen zand of eventueel een plaklaagje van één deel kalk en drie delen cement. dat men de gevels zonder aanzetten en zonder reparaties van opleggaten voor de steiger van boven naar beneden kan berapen en afschuren. dat geen mortel van enkel zand en cement wordt genoemd. De raapspecie moet bestaan uit één deel cement en een vierde deel zand.indd 120 Werken met vrijstaande steigers Bij het aanbrengen van buitenpleisterwerk wordt met vrijstaande steigers gewerkt. In de kuststreek wordt in verband met de zwaardere belasting zelfs 20 mm aangehouden. De onderlagen mogen niet door en door vochtig en evenmin bevroren zijn. bijvoorbeeld Pudlo. waardoor de laag zou stukvriezen. worden toegevoegd. ruw gemaakt te worden door middel van een spritslaag. De volgorde van de werkzaamheden moet zodanig worden gekozen dat zoveel mogelijk in de schaduw en uit de wind kan worden gewerkt. Fabrieksmatig samengestelde mortel Evenals bij binnenwerk wordt ook buiten steeds vaker fabrieksmatig samengestelde mortel toegepast. Extra zorg zal hier moeten worden besteed aan de aanhechting. Het vergroten van de hoeveelheid kalk in de metselmortel werkt hier ongunstig. Een goed resultaat is te verwachten als we na het berapen de volgende dag een tweede laag van 5 mm dikte over de eerste laag aanbrengen. Betonnen wandoppervlakken dienen eerst. Deze mortel sluit namelijk teveel af en wordt te hard. Om de mortel waterafstotend te maken. 12-04-2005 12:52:11 . We nemen hiervoor een mortelverhouding bestaande uit één deel kalk. waardoor deze verpoedert en van de gevel valt. Bij grote droogte of hitte moet het muurvlak juist extra worden bevochtigd. Als vuistregel geldt dat voor de dikte van de raaplaag bij buitenwerk 15 mm wordt aangehouden. De tweede laag zuigt dan geleidelijk en niet te snel aan. dan moet behalve het metselwerk ook de gereedgekomen bepleistering ’s morgens en ’s avonds goed worden natgespoten. evenals bij binnenwerk. zodat men strak schuurwerk zonder aanzetten kan maken. Het loslaten van pleisterlagen is mogelijk door het verwaarlozen van de reeds genoemde voorzorgsmaatregelen. voor fijn schuurwerk moet worden overgepleisterd met schuurspecie bestaande uit één deel kalk en drie delen zand met vijf liter droog cement op 150 liter specie. Bij hitte en droge wind verdampt het voor de binding van de mortel benodigde water. terwijl door toevoegen van tras de aanleiding tot muuruitslag kan worden opgeheven. Deze fabrieksmatige mortel is zowel met de hand als met een spuitmachine te verwerken en geeft beter het gewenste resultaat door zijn constante samenstelling en door toevoeging van hulpstoffen ter verbetering van de hechting en ter voorkoming van scheurvorming. waardoor de samenhang wordt verbroken. de pleisterlaag worden weggedrukt. Gaat dit niet.120 Anderzijds moet de laag wel waterafstotend zijn. De wanden dienen van tevoren goed schoongeveegd en zonodig natgespoten te zijn. omdat anders regenwater naar binnen kan dringen. Voordat cementgebonden raaplagen kunnen worden afgewerkt met dunlagige (tot circa 6 mm) cementgebonden afwerkpleisters dient met behulp van een schuurraam het sterk calciumhoudende toplaagje te worden verwijderd. 06950467_H04. kunnen in de handel zijnde waterafstotende middelen. De vrij sterke pleisterlaag kan bij krimpen het oppervlak van zachte steen lostrekken. De pleisterlaag moet juist dampdoorlatend zijn. Indien grof schuurwerk moet worden gemaakt. figuur 4. Pleisterprofielen worden binnen bevestigd door het aanbrengen van gipsmoppen ter plaatse. De lengte van het kalkzandsteen metselwerk bedraagt 10 meter.007 ∙ 10–6 mm/10 × 30 = 2. nooit de krachten van een werkende constructie/ondergrond opvangen en zal vaak op voorspelbare plaatsen scheuren. figuur 4. over het hele profiel worden verdeeld en aan de ondergrond worden afgegeven. Deze komen in verschillende vormen en maten in de handel.indd 121 121 Ieder bouwmateriaal heeft een andere thermische lengteverandering en zal onder invloed van de temperatuursverandering en lengte van het bouwmateriaal krimpen of uitzetten. • guideprofielen.of stucstopprofielen). Dan zal de (ΔT) temperatuursschok 30 ˚C. c. Ongeacht de vraag hoe deze lengteveranderingen zich gaan manifesteren zal duidelijk zijn dat op het grensvlak beton/ kalkzandsteen grote krachten zullen optreden. aluminium of kunststof en worden toegepast bij beëindigingen van het stukadoorswerk (beëindigings.3 mm. ongeacht haar samenstelling en wapening. Voorbeeld Gevelconstructie Een betonwand (thermische uitzettingscoëfficiënt 10 – 14 ∙ 10–6 meter uitzetting/per meter materiaal/per ˚C) met een lengte van 15 meter sluit aan op kalkzandsteen metselwerk (thermische uitzettingscoëfficiënt 5 – 7 ∙ 10–6 meter uitzetting/per metermateriaal/per ˚C). De geperforeerde vleugels van de profielen laten de aangebrachte gips eenvoudig door en het profiel kan met behulp van een lang waterpas te lood worden gesteld. als guideprofielen of voor hoekbescherming. In de praktijk dient bovenstaand voorbeeld en soortgelijke gevallen op de aansluiting van beton en kalkzandsteenmetselwerk een dilatatieprofiel te worden aangebracht.18-5. veroorzaakt door de beschijning van de zon.4 STUKADOORSWERK 4. zijn vele hulpmiddelen. • beëindigingsprofiel. figuur 4. • schilderijprofielen. 06950467_H04.18-4.en beëindigingsprofielen worden toegepast als het stukadoorswerk moet beëindigen of moet aansluiten aan bouwmaterialen met een andere fysische samenstelling. Aansluit . In dit geval verdient het aanbeveling de profielen geheel in de stelspecie te plaatsen.014 ∙ 10–6 mm/15 × 30 = 6.5 Hulpconstructies Door de grote verscheidenheid van bouwmaterialen. figuur 4.18-1. We kennen onder andere: • hoekbeschermers voor uitwendige hoeken. Pleisterprofielen Pleisterprofielen worden vervaardigd van gegalvaniseerd plaatstaal. Een stukadoorsmortel kan. figuur 4. Stel dat ’s winters door bezonning overdag een temperatuur op de gevel wordt bereikt van 30 ˚C en ’s nachts een afkoeling plaatsvindt tot 0 ˚C.18-3. • aansluitprofiel. die zondermeer scheurvorming in het stukadoorswerk tot gevolg zullen hebben. waarin de verschillende wanden kunnen zijn opgetrokken.18-2. Bij het aanbrengen van pleisterprofielen bij buitenwerk dient rekening te worden gehouden met een roestvast stalen kwaliteit. Een goed alternatief kan worden bereikt door twee stucstopprofielen ruggelings – met een 12-04-2005 12:52:11 . Alle profielen doen tevens dienst als rei of guide. bedragen. De thermische lengteverandering van kalkzandsteen bedraagt in dit geval: 0. die worden geleverd onder de naam pleisterprofielen. hulpconstructies voor de stukadoor ontstaan.q. Zo kan de warmte. De thermische lengteverandering van beton bedraagt dan: 0. In tegenstelling tot het aanbrengen van profielen binnen dient bij buitenwerk montagemortel in plaats van gips te worden gebruikt.1 mm. Hierdoor zullen minder thermische spanningen optreden en zal de kans op scheurvorming in het stukadoorswerk – rond de profielen – tot een minimum worden beperkt. 1.a Doorslaand vocht De oorzaak van doorslaand vocht moet aan de buitenkant van het bouwwerk worden gezocht. Het verdient aanbeveling een waterkerende hulpstof (Amirol) aan de specie toe te voegen. Eén van de systemen. De volgende dag kan men de tweede laag aanbrengen. 4. Enkele van die thermisch isolerende materialen zijn perlite en vermiculite.6. Ook eventuele plinten moeten verwijderd worden. Ook hier kunnen weer dilatatie of stucstopprofielen worden toegepast. Waterdicht werk in de nieuwbouw Waterdicht werk op droge muren kan men het beste verkrijgen door het aanbrengen van een raaplaag van zand/cementspecie van minimaal 10 mm dikte. 2 thermische isolatie.en plaktechnieken). dat doorslaand vocht optrekt in die delen van de constructie.19. 3 brandveiligheid. dat in de grond rondom het bouwwerk zakt. die vlak wordt afgereid en dicht geschuurd. Losse delen moet men verwijderen en 06950467_H04. veroorzaakt vaak vocht in de fundamenten en muren. die als vulstof aan een pleister kunnen worden toegevoegd.b Optrekkend vocht Optrekkend vocht wordt veroorzaakt door de capillaire opzuiging van het grondwater. via de capillaire werking in het materiaal. ademende bepleistering. De eerste laag wordt na aanbrengen met een harde bezem horizontaal ruw gehaald.1 Vochtisolatie Aan de orde komen isolatie tegen: • doorslaand vocht. De muuroppervlakken moeten zorgvuldig schoon. 4.1.of harde kwaliteit bestaat. De door het optrekkend vocht aangetaste binnenmuren dienen geheel te worden afgebikt en schoongeborsteld met een harde bezem. Ook het regenwater. stofvrij en vochtig worden gemaakt. Ook kan het voorkomen. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat het metselwerk uit een klinker.1. 12-04-2005 12:52:12 . 4.19 Terugliggende plint met stucstop 4. Uiteraard dienen bouwkundige dilataties ook in het stukadoorswerk ter worden doorgevoerd.6. figuur 4. Deze tussenruimte dient met een elastische voegvulling te worden opgevuld. • condensatievocht. ������������������������������� ����������������������������� ���������������������������� Figuur 4. • optrekkend vocht. De buitengevel kan op de traditionele manier aan de buitenzijde worden bepleisterd tegen doorslaand vocht.6. aangebracht van vloer tot plafond.6.c Condensatievocht Condensatievocht aan de binnenzijde van de wanden en plafonds kan soms worden bestreden door middel van een thermische isolerende bepleistering.indd 122 scheuren en dergelijke herstellen.6 Bijzondere functies van stukadoorswerk We zullen hier behandelen: 1 vochtisolatie. Door verzadiging door vocht van de buitengevel vermindert de warmte-isolatie en kan weer condens in de buitenmuur optreden. die op zich niet onderhevig zijn aan de regenbelasting. is een chemische injectie met een nieuwe isolerende. 4 bijzondere vormen (trek. Kieren langs houten kozijnen moeten met een blijvend elastische kit worden afgedicht.122 tussenruimte van circa 6–8 mm – tegen elkaar te plaatsen. 4. die vele jaren blijven voldoen. Mede door de verhoging van de Rc-waarde (warmteweerstand) voor bouwkundige constructies blijkt in de praktijk het aanbrengen van een thermisch gevelisolatiesysteem een goed alternatief. Evenals bij doorslaand vocht kan condens op een goede manier worden bestreden door het aanbrengen van een thermisch isolerend gevelisolatiesysteem. terwijl terdege nagegaan dient te worden. kan de buitenzijde worden opgefrist en geïsoleerd 80 mm dikke isolatieplaten met een pleisterafwerking �������������������� Figuur 4. Thermisch isolerende beplating Tegen de binnenzijde van een bestaande gevel kunnen voorzetwanden worden geplaatst.20.2 Thermische isolatie In Nederland staan nog vele gebouwen van voor 1940 met steens muren (dik ± 220 mm).20 Het aan de buitenzijde thermisch isoleren van bestaande muurconstructies 06950467_H04. bijvoorbeeld bestaande uit gipskartonplaten waar��������������� ���� ���������������������� ���������������������� ����������� ���������� ������ tegen een kunststofschuimplaat is gelijmd.6. dorpels en tegen het buitenspouwblad doorlopende steenachtige vloeren) wordt afgeraden. Naast dit na-isolatieprincipe hebben ontwerpers de mogelijkheden aangegrepen om deze thermische gevelisolatie ook toe te passen voor nieuwbouw. kan een isolerend pleistersysteem een goede oplossing bieden ���������� ������ ������� ����� ��������������� ������ �������������� ����� � Bij oude gevels die door weersinvloeden een lelijk uiterlijk hebben gekregen. Ook kan de isolatielaag tussen de gevel en de voorzetwand worden aangebracht. of een dampremmende laag noodzakelijk is. deze wordt vaak verbeterd door de spouw met een isolerend materiaal op te vullen Waar dat om praktische of bouwfysische redenen (bijvoorbeeld koudebrugwerking bij lateien. Juist voor deze groep gebouwen zijn oplossingen ontwikkeld om de thermische isolatie van de constructie te verbeteren.indd 123 12-04-2005 12:52:12 . leidingen. Slechte isolatiewaarde Vaak problemen door het optreden van condensvorming en doorslaand vocht �������������� ����� ������������� ���� ��������� ������ ������������� ����� � 123 90 mm dikke isolatieplaten met een pleisterafwerking De gevel heeft een regenwerende afwerking gekregen oppervlaktecondensatie wordt voorkomen ���������������������� ��������������� ���� ���������� ������ ������������ ������������������ ������������� ���� ������������ ��������������� ������ ������������� ����� Matige isolatiewaarde. zoals bijvoorbeeld bij onderdelen van de elektrische installatie. wandcontactdozen enzovoort.4 STUKADOORSWERK 4. Nadat de naden zijn afgedicht. figuur 4. Tevens zal men bij deze isolatie de mogelijke gevolgen van een koudebrug met daardoor te verwachten condensvorming moeten onderzoeken. wordt de wand bepleisterd. Deze platen kunnen ook met een hechtmortel tegen de gevel worden aangebracht. 6. ������ ��������������������� ��������������������� �������������������� ���������������������������������� ������������������������ ���������������������� ����������������������� ������������ ���� �������� ����������������������� Figuur 4.3. De gaasconstructie dient te worden voorzien van een gipshoudende raaplaag van minimaal 20 mm dik. perlite en vermiculite. veel langer stand te houden. scheidingswanden. worden besproken in deel 4b Omhulling. We kunnen hiervoor een naadloze perlitebepleistering toepassen. dat de gehele constructie na 40 minuten naar beneden viel. 4. Dit materiaal wordt tussen de onderzijde van de vloer en de pleisterdragers aangebracht. Bij een directe bevestiging van de pleisterdrager op houten rachels en bij een afwerking met spuitgips. 4. waarop alles naar beneden kan vallen. balken of houten trappen moeten worden voorzien van brandwerend stukadoorswerk. dat het beter is de ophanghaken van een vrijhangende plafondconstructie.3. Bevestiging van pleisterdragers Ook de bevestiging van de pleisterdrager is bepalend voor het moment. Gipskartonplaten zijn in vergelijking met bepleisterde materialen. vloerafwerkingen. die aan de buitenzijde van de gevel worden toegepast.b Brandwerendheid van balken en kolommen Ook houten of stalen balken moeten vaak tegen brand worden beschermd. Men kan de brandwerendheid verhogen door het gebruik van isolatiemateriaal. Rond en tussen de houten balklaag dient isolatiemateriaal te worden aangebracht. De plafondafwerking brak hierdoor en spoedig was er sprake van vlamdoorslag. minder goed bestand tegen vuurbelasting.3 Brandwering Indien plafonds. zoals gips. De aansluiting van het isolatiemateriaal tegen de muur moet nauwkeurig geschieden.21-1 t/m 4. stalen kolommen.21-3. De houten rachels waren snel verkoold en vervormden daardoor de onderliggende constructie. waarbij de ophanghaken door een geboord gat in de balk heen liepen. Constructies met een brandwerenheid van circa 60 minuten kunnen worden bereikt door onder een houten vloer een vrijhangende gaasconstructie aan te brengen. genomen bij TNO te Delft. figuur 4.6.21 Brandwerende bekleding van houten vloeren 06950467_H04. dient dit naadloos te geschieden met onbrandbare pleisters. Voorts bleek een constructie.6. bleek bij proeven. Behalve met behulp van stukadoorswerk en gipsplaten worden ook vaak bijzondere brandwerende bekledingsplaten toegepast. Bij proeven is gebleken. Zij hebben meestal een dragende functie in het geheel van de constructie en moeten daarom over een goede brandwerendheid beschikken. hoofdstuk 8 Buitengevelisolatie 4. die een brandwerendheid haalt van drie à vier uur bij een voldoende dikte.indd 124 12-04-2005 12:52:13 . halverwege in plaats van bovenaan de zijkant van de balk te bevestigen. Vooral de naadloosheid bepaalt de brandwerendheid omdat de doorgang van hete rookgassen wordt voorkomen.a Brandwerendheid van houten plafonds Zeker bij houten vloerconstructies is een naadloze plafondconstructie in staat de brandwerendheid aanmerkelijk te verbeteren. zoals stucanet en steengaas.124 ▶▶ Isolatiesystemen. Dit wordt uitgevoerd met een door de stukadoor vervaardigde mal.4 STUKADOORSWERK Kolommen en balken kunnen brandwerend worden afgewerkt met een dubbele beplating van gipskartonplaten of een brandwerende pleister.b Het trekken van lijstwerk Onder trektechniek verstaan we het vormen van de nog plastische gipsmortel tot lijsten met verschillende profileringen.23.6. In grote ruimten maakt men de plint op het plafond meestal dikker en breder. 12-04-2005 12:52:14 . dient de plaats waar de lijst moet komen te worden ingesmeerd met groene zeep of enkel witte kalk.23 Het trekken van lijstwerk ‘in het werk’ Trekken van lijstwerk ‘op de bank’ Voordat men met het trekken begint. Het trekken van lijstwerk kan men op twee verschillende manieren uitvoeren: 1 ‘in het werk’. �������� ��������� ������������ ������ �������������� Figuur 4.6. 4. Dit betekent. Om die reden trekt men een lijst ‘voor’ (met de mal afschaven). Het sierend element bestaat uit plinten.4. Dit moet omdat de lijst later.indd 125 Figuur 4. holle hoeken en sierlijsten op zowel wanden als plafonds.en plaktechnieken) Eén van de klassieke werkgebieden van de stukadoor is het trekken en verstrekken van lijstwerk. De uitvoering kan geschieden door middel van het aanbrengen van een (tijdelijke) hulpconstructie.4 Bijzondere vormen van stukadoorswerk (trek. 06950467_H04. dat de getrokken lijst in volume (inhoud) toeneemt. Kolommen kunnen ook goed worden omkleed met gipsblokken.22.6. is het gips er de oorzaak van dat de lijst uitzet (gips zet namelijk tijdens de verharding 1% uit). figuur 4. 2 ‘op de bank’. Verder horen tot dit werkgebied het boetseren en afgieten van ornamenten. zonder beschadigingen moet worden opgeplakt. Ook kan een plint getrokken worden met behulp van een mal. figuur 4. Na het lossen van de lijst dient deze aan de achterzijde goed afgekrabd en ruw gemaakt te worden. wordt meestal 120 mm breed gemaakt.24.a Plinten en holle hoeken Een vlakke plint op het plafond. bijvoorbeeld in een woonkamer.4. dit om een betere hechting te krijgen bij het plakken. bestaande uit een zogenoemde plintlat. Hiermee wordt het uitgezette deel (1%) van de gips weer van het profiel afgenomen. Tijdens het trekken met gips of een mengsel van kalk en gips. figuur 4. om vasthechten van de lijst aan de bank te voorkomen. ������� 125 4. na verharding.22 Brandwerend bekleden van stalen kolom 4. 126 NEN-EN 459-1:2001 Bouwkalk – Deel 1: Definities. Gips en op gips gebaseerde pleistermortel – Deel 2: Beproevingsmethoden Figuur 4. Gips en op gips gebaseerde pleistermortel – Deel 1: Definities en eisen NEN-EN 13279-2:1998 Ontw. specificaties en conformiteitscriteria NEN-EN 771-1:2003 Specificaties voor metselstenen – Deel 1: Baksteen NEN-EN 13279-1:1998 Ontw.24 Het trekken van lijstwerk ‘op de bank’ Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 1 BRL 1007 Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO (attest-met-)productcertificaat en het NLBSB-certificaat voor metselbakstenen 2 BRL 9600 Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-procescertificaat voor Afbouwwerkzaamheden Normen NEN 3550:2002 Gewone cementsoorten volgens NEN-EN 197-1.indd 126 12-04-2005 12:52:14 . met aanvullende speciale eigenschappen – Definities en eisen NEN 5905:1997/A2:2003 Toeslagmaterialen voor beton – Materialen met een volumieke massa van ten minste 2000 kg/m³ 06950467_H04. Lemmens Dekvloeren en vloerbedekkingen beschouwen we naast draagvloeren. A. Het vaak complexe meerlagenpakket dat als eindproduct resulteert.5 Dekvloeren en vloerbedekkingen ing. 06950467_H05.indd 127 12-04-2005 13:12:48 . In de dagelijkse bouwpraktijk worden tijdens het totstandkomingsproces vaak extra componenten aan een vloersysteem toegevoegd. moet voldoen aan de eisen die de gebruiker aan het vloersysteem stelt (het gewenste prestatieniveau). als de belangrijkste componenten voor het opbouwen van vloersystemen. 1. Aan deze voorwaarde kan alleen worden voldaan als de ontwerper bekend is met de bestemming van het betreffende gebouw en de diverse ruimten daarin. 09-02-2006 15:52:08 . veerkracht en dergelijke te verbeteren. Zo moet bijvoorbeeld. kan een op dit gebied deskundig ontwerper de voor de betreffende toepassing relevante prestatie-eisen formuleren.128 Inleiding De dekvloer wordt aangebracht op de draagvloer met het doel daarvan de vlakheid. de dekvloer worden ge-egaliseerd. De oorzaak daarvan is dat bij de totstandkoming van een vloersysteem meerdere partijen zijn betrokken met onderling sterk verschillende culturen. is hierbij een eerste vereiste. die verwachten dat de ‘aanbiedende kant’ een vloersysteem levert dat in de gebruiksfase conform de eisen presteert. In de dagelijkse bouwpraktijk worden tijdens het proces van uitvoering vaak nog extra componenten toegevoegd aan een vloersysteem. Op basis van een zo volledig mogelijk inzicht in de relevante functionele eisen die aan een vloersysteem worden gesteld. Heeft de ‘vragende kant’ de prestatie-eisen eenduidig geformuleerd. of een isolerende laag om de thermische of akoestische isolatiewaarde van het vloersysteem te verbeteren.1. Naam component Draagvloer constructievloer drager ondergrond ondervloer systeemvloer vloerconstructie Dekvloer ondervloer smeer. bijvoorbeeld een lijmlaag die nodig is om het vloerbedekkingmateriaal aan de dekvloer te kleven. zal een te ruwe en of ongelijkmatige oppervlaktestructuur van de dekvloer zich later in de vloerbedekking aftekenen. Het vloerbedekkingmateriaal en de eventueel noodzakelijke voorstrijk-. ook in de gebezigde terminologie. vormen tezamen de vloerbedekking.1 Integrale benadering Reeds in de ontwerpfase van een gebouw moet duidelijkheid bestaan ten aanzien van de functionele eisen waaraan een vloersysteem in de gebruiksfase moet voldoen.of strijkvloer afwerkvloer uitvlakvloer (-laag) overgangslaag estrich tussenvloer deklaag vulvloer Vloerbedekking toplaag of -vloer bovenvloer vloerafwerking afwerkvloer slijtlaag vloerbekleding gebruiksvloer 5. Eenduidigheid. zie figuur 5. Als we dit niet doen. Het kan nodig zijn dat voor één gebouw meerdere vloersystemen moeten worden ontworpen. Het komt ook voor dat een extra component moet worden aangebracht omdat het prestatieniveau van een andere component onvoldoende is.1 Terminologie Voor een en dezelfde component van een vloersysteem bestaan meerdere benamingen. Deze eisen worden immers gedicteerd door de processen die zich in het bedrijf afspelen. dan mag 06950467_H05. 5.1 Voor componenten van vloersystemen gebruikte benamingen Het zal duidelijk zijn dat al deze verschillen in benaming niet passen in het kader van een integrale benadering. De toekomstige gebruiker heeft meestal een duidelijk beeld van de (functionele) eisen waaraan de vloeren van een gebouw moeten voldoen. Iedere bedrijfstak beschikt daarbij over een eigen jargon waarmee eenzelfde vloercomponent vaak verschillend wordt aangeduid. en lijmlaag. voordat de uitgekozen vloerbedekking wordt aangebracht.indd 128 Eveneens gehanteerde benaming Figuur 5. stabiliteit en stijfheid.en/of uitvlaklagen. Vloersysteem Een meerlagenpakket als bouwdeel waaraan eisen zijn gesteld met betrekking tot de te leveren prestatie onder een gegeven gebruiksbelasting en dat in principe bestaat uit de componenten: draagvloer. Vloerbedekking Een component van een vloersysteem. Toelichting Een dekvloer vervaardigd van een specie met een vloeimaat van ten minste 220 mm wordt gietvloer genoemd. worden de in figuur 5. Hulpmateriaal Hulpmaterialen zijn materialen die worden gebruikt om eigenschappen van het vloersysteem of componenten daarvan te verbeteren. is in dit hoofdstuk gekozen voor de benamingen zoals die onder andere ook in de CUR-Aanbeveling 62 zijn gebezigd. kitten).indd 129 129 king die wordt gevormd door het uitgieten of uitstrijken van vloeibare substanties. • realiseren van een oppervlak dat geschikt is voor direct gebruik dan wel als ondergrond voor de aan te brengen vloerbedekking. Installatie In een vloersysteem opgenomen verzorgingsleidingen. • (componenten-)scheidende materialen.en gebruiksbelasting. warm/koud tapwater enzovoort. Hiertoe behoort zowel bedekking in de vorm van geplakte of losgelegde tegels. • hechting verbeterende materialen. veerkracht en akoestiek. Toelichting Leidingen die veel in vloersystemen voorkom.en afvoerleidingen voor verwarming. • (dekvloer) reparatie. Op basis van materiaaleigenschappen die het gedrag van een vloersysteem kunnen beïnvloeden. Component Onderdeel van een vloersysteem. Toelichting Vloerbedekkingen zijn bedoeld om het vloersysteem aan te passen aan gebruikseisen ten aanzien van bijvoorbeeld sterkte. Hulpmaterialen kunnen worden onderscheiden naar functie in: • isolatiematerialen (thermisch. • bevestigingsmiddelen (lijmen. slijtvastheid of hygiëne. in relatie tot de aard en het gebruik van het vloersysteem waarvan de vloerbedekking een onderdeel is. Voorbeelden van toebehoren zijn dilatatievoegprofielen. Toebehoren Hulpstukken die bedoeld zijn om het vloersysteem te integreren in het gebouw.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Om te komen tot een eenduidige terminologie. dekvloer en vloerbedekking. • waterkerende materialen. zijn: • elektra-. maar ook in een isolatie− en of uitvlaklaag. afhankelijk van zijn tijdelijke of blijvende eigenschappen en gedrag. Dekvloeren zijn niet bedoeld voor het opnemen van leidingen anders dan voor vloerverwarming. Leidingen worden doorgaans opgenomen in de draagvloer. Dekvloer Een component van een vloersysteem dat wordt aangebracht op een draagvloer met het doel: • verbeteren van de prestatie op het gebied van bijvoorbeeld vlakheid. Een vloersysteem is opgebouwd uit meerdere componenten (zie hiervoor). communicatieleidingen enzovoort. vocht. als bedek- 06950467_H05. • (draagvloer) vul. Draagvloer Een component van een vloersysteem met als belangrijkste functie het leveren van de benodigde draagkracht. • dampremmende materialen. onder invloed van temperatuur-. • aan. stroken of banen. waterdichtheid.2 gegeven groepen onderscheiden. aangebracht op een verhard vloeroppervlak en direct aan het gebruik blootgesteld.en egalisatiematerialen. Vloerbedekkingsgroep De groep waarin een vloerbedekking wordt ondergebracht. randen eindprofielen en plintprofielen. 12-04-2005 13:12:48 . akoestisch). en/of warmwater voerende leidingen (die eventueel voor koeling (ge)koel(d) water kunnen voeren). gezette of geplakte. Het programma van eisen wordt opge steld aan de hand van de functionele eisen die 06950467_H05. Prestatie-eisen worden gesteld op zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk gebied.1 matig dampremmend (10 m < μd < 30 m) Als A.3.130 Groep Omschrijving O Niet bedekt A.indd 130 de (toekomstige) gebruiker stelt aan het vloersysteem.2 B.2 E. Deze situatiegebonden kwaliteitseisen kunnen onder andere betrekking hebben op: • duurzaamheid. geplakte zachte of flexibele vloerbedekking. Prestatie-eis Gekwantificeerde.2 D.1 sterk dampremmend (μd > 30 m) Overige vloerbedekking (metaal.3 C.1 matig dampremmend (10 m < μd < 30 m) Als B.3 B.1 sterk dampremmend (μd > 30 m) A. zeer groot formaat natuursteen. • prijs/prestatieverhouding.1 C. dikke (D ≥ 20 mm) vloerbedekking. Kwaliteitsborging Het geheel van geplande en systematische acties.1 sterk dampremmend (μd > 30 m) Gegoten of getroffelde kunstharscompounds (dikte ≥ 4 mm). elektrische weerstand. Functionele eis Per eigenschap door de gebruiker gestelde eis aan het functioneren van het vloersysteem in de gebruiksfase.1 sterk dampremmend (μd > 30 m) Figuur 5. • onderhoudsvriendelijkheid.of keramische platen. • esthetica. 12-04-2005 13:12:49 .1 D.2 Vloerbedekkingsgroepen • vloerverwarmingssystemen. stijve.1 sterk dampremmend (μd > 30 m) Getroffelde kunstharscompounds (dikte ≥ 10 mm). situatiegebonden eis aan een bepaalde eigenschap van een vloersysteem. geplakte zachte of flexibele vloerbedekking. massief hout in stroken enzovoort). matig dampremmend (10 m < μd < 30 m) Als C.1 B. Technisch advies Door een terzake deskundige opgesteld advies dat is gebaseerd op het naar situatiegebonden kwantitatieve eisen vertaalde programma van eisen. licht dampremmend (μd < 10 m) Als A.1 Gerolde. geplakte of gezette. matig dampremmend (10 m < μd < 30 m) Als D. licht dampremmend (μd < 10 m) Als B.2 Gestreken of gegoten kunstharscompounds (dikte ≥ 2 mm). harde of stijve vloerbedekking.ISO 8402). figuur 5. gestreken of gespoten kunstharscompounds (dikte < 1 mm). • gebruikscomfort.2 A.1 E. matig dampremmend (10 m < μd < 30 m) Als E. Prestatieniveau Het niveau dat aangeeft in hoeverre de aan het vloersysteem gestelde prestatie eisen in de praktijk zijn gerealiseerd. nodig om in voldoende mate het vertrouwen te geven dat een product of dienst voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen (NEN . 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Publiekrechtelijk EG-richtlijn Bouwproducten 1 6 2 3 6 4 5 6 6 Mechanische sterkte en stabiliteit Brandveiligheid Hygiëne.2.2 Functies van (componenten van) een vloersysteem Aan bouwdelen. bestaan er mogelijkheden voor vloersystemen met gewaarborgde kwaliteit. worden prestatie-eisen gesteld. maar ook privaatrechtelijke eisen. de 12-04-2005 13:12:49 .1 Draagvloer De belangrijkste functies die de draagvloer in het vloersysteem vervult. Prestatie-eisen kunnen zijn publiekrechtelijke eisen. dus ook aan (componenten van) een vloersysteem. De UPEC-systematiek schrijft daartoe. zoals vermeld in de ISO 06950467_H05. C1.3 Prestatie-eisen van vloersystemen Toelichting Door het streven naar standaardisering in de woning.en utiliteitsbouw. zie de tabel van figuur 5. moeten natuurlijk ook eenduidig worden gekwantificeerd.3. één of meer meetmethoden voor. voor elk van de vier betreffende eigenschappen.indd 131 6241 en in de UEAtc-directive for the Assessment of Floorings (UPEC-systematiek). des te zwaarder is het criterium (bij de voorgeschreven meetmethode). Voor een bepaald vloersysteem kan de eis dus bijvoorbeeld luiden: U3. E2. Aanvullend worden aan de draagvloer bouwfysische eisen gesteld. volgt een cijfer met de klassenindeling. De prestatie-eisen die aan relevante functies van een vloersysteem worden gesteld. Het Bouwbesluit bijvoorbeeld stelt eisen ten aanzien van de dichtheid. Achter de letter die de eigenschap aanduidt. Toetsing van het prestatieniveau vindt plaats door meting. zijn de zorg voor voldoende draagkracht en het leveren van voldoende stijfheid en stabiliteit. • de montage/verwerking van de componenten uitsluitend wordt uitgevoerd door bedrijven die beschikken over een procescertificaat. gezondheid en milieu Gebruiksveiligheid Geluidhinder Energiebesparing en warmtebehoud Bouwbesluit 1 2 3 4 Veiligheid Gezondheid Bruikbaarheid Energiezuinigheid Privaatrechtelijk ISO 6241 11 12 13 14 15 16 16 17 18 19 10 61 11 12 61 13 14 Stabiliteit Brandveiligheid Gebruiksveiligheid Dichtheid Hygrothermisch comfort Atmosfeer Akoestisch comfort Visueel comfort Comfort bij aanraking Anthropodynamisch comfort Hygiëne Aanpassing van het gebruik Duurzaamheid Economie 131 UEAtc 1 6 2 6 3 6 4 6 U(sure) weerstand tegen voetverkeer P(oinçonnement): indrukking of sleet E(au): bestandheid tegen water C(himiques): weerstand tegen chemicaliën Figuur 5. 5. kan een attest-met-productcertificaat worden verleend onder voorwaarde dat: • alle componenten van het vloersysteem voorzien zijn van een productcertificaat. zoals opgenomen in de EG-richtlijn Bouwproducten en het Bouwbesluit. 5. • het attest voor het totale vloersysteem berust bij één rechtspersoon. Op een vloersysteem waarvan de kwaliteit is gewaarborgd conform een in een BRL vastgelegd prestatieniveau. P3. waarvan de meeste zijn vastgelegd in EN-ISO-normen. Hoe hoger dit cijfer. De leidingen moeten in dat geval deugdelijk aan de draagvloer worden bevestigd.2 Dekvloer In Nederland maakt men in de woning. • benodigde mortelsterkte in relatie met de te verwachten belasting. De vloerbedekking maakt het vloersysteem geschikt voor het gebruik. Om aan de veelheid van eisen tegemoet te komen. Een negatieve invloed op de prestatie hebben zaken als tijdsdruk. esthetisch gebied.en inwendige scheidingsconstructies zoals vloeren.3 Vloerbedekking De vloerbedekking. worden vloerbedekkingen onderscheiden naar de stijfheid. bijvoorbeeld op het gebied van weerstand tegen puntlasten. gebeurt dat in de praktijk toch. Hulpmaterialen die worden gebruikt bij het aanbrengen van de vloerbedekking.en akoestische isolatiewaarde van uit. • oppervlaktestructuur in relatie met het gebruik (direct of als geschikte ondergrond voor vloerbedekking). hygiëne enzovoort. Bovendien kunnen esthetische eisen zijn gesteld met betrekking tot bijvoorbeeld kleur. 5. ▶▶ Draagvloerconstructies worden besproken in deel 3 Dragen 5. 5. in op te nemen. stootvastheid. bijdrage aan de thermische en/of akoestische isolatie. slijtvastheid.2.2. zijn uitvoeringsfouten en het in één vloersysteem toepassen van meerdere mate- 12-04-2005 13:12:49 .4 Kwaliteitsbewaking Bij het ontwerp en de uitvoering van vloersystemen moeten veel keuzes worden gemaakt.en utiliteitsbouw veelvuldig gebruik van de traditionele cementgebonden dekvloer. Hoewel een dekvloer niet is bedoeld om er leidingen. Er zijn veel factoren die. rekenen we eveneens tot de vloerbedekking. vervult een belangrijke functie in het vloersysteem. kan een keuze worden gemaakt uit een praktisch onbeperkt aanbod aan soorten en typen vloerbedekkingen. materiaalkundig. De belangrijkste functie van de dekvloer is het vloersysteem geschikt maken voor direct gebruik of als ondergrond voor de aan te brengen vloerbedekking. is een groot aantal direct van toepassing op de vloerbedekking. anders dan voor verwarming of koeling. in de totstandkomingfase. Met de uitvoering van een vloersysteem zijn meerdere partijen belast. veerkracht. als bovenste en direct aan het gebruik blootgestelde component. In de gebruiksfase is het vloersysteem blootgesteld aan belastingen veroorzaakt door het verkeer en de processen die op de vloer plaatsvinden. die geen gemeenschappelijk economisch belang hebben. ongunstige omgevingsomstandigheden en slechte werkomstandigheden die zich tijdens de uitvoering kunnen voordoen.1. Bij de indeling zoals omschreven in paragraaf 5. zoals voorstrijk. met onderling sterk verschillende bedrijfsdisciplines. Van de publiekrechtelijke eisen die aan een vloersysteem worden gesteld.2. decoratieve mogelijkheden enzovoort. chemische bestendigheid.132 vochtopname en de thermische. egalisatiemiddel en lijm. slipvastheid (in natte en droge toestand). Dit geldt evenzeer voor de privaatrechtelijke eisen die worden gesteld.indd 132 tot waterdichtheid. Keuzes op onder andere constructief. mogen elkaar in geen geval kruisen en de morteldekking op de bovenzijde van de leidingen moet voldoende zijn (ten minste 25 mm). Deze dekvloer worden doorgaans direct aangebracht op de draagvloer. invloed hebben op het prestatieniveau dat het vloersysteem uiteindelijk bereikt. Om deze functie te kunnen vervullen moeten aan de dekvloer altijd eisen worden gesteld met betrekking tot de: • gewenste vlakheid en of evenwijdigheid van het vloeroppervlak. Daarnaast kunnen aanvullende functionele eisen worden gesteld. glans. Voor deze wijze van indelen is gekozen omdat deze karakteristieken van de vloerbedekking bepalen of er aanvullende eisen moeten worden gesteld aan dekvloer of draagvloer.2. Oorzaken waardoor de beoogde kwaliteit niet bereikt wordt. Om duurzaam te kunnen functioneren moet het vloersysteem kunnen voldoen aan eisen die zijn gesteld met betrekking 06950467_H05. de laagdikte waarin ze worden aangebracht en de daarbij behorende dampdiffusieweerstand. bouwfysisch. Bij de totstandkoming van een vloersysteem zijn ten minste vier en vaak nog meer rechtspersonen betrokken. staal en hout worden uitgebreid in deel 3 Dragen besproken. 5. bijvoorbeeld door droging.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN rialen. Dit kan na de montage problemen opleveren omdat de hoogteverschillen tussen de afzonderlijke platen het aanbrengen van dunne afwerklagen bemoeilijkt.en drogingsomstandigheden. Dit leidt tot rechtlijnig verlopende scheuren meestal boven de voegen en ter plaatse van de opleggingen en vaak ook tot plaatselijk onthechten van druklaag of dekvloer. Ten behoeve van de bespreking van de totale vloersystemen wordt hier een kort overzicht gegeven Kwaliteitsbewaking draagvloeren De kwaliteit van de verschillende soorten draagvloeren is niet alleen afhankelijk van het ontwerp en de detaillering. Dit is echter geen waarborg voor de kwaliteit van het eindproduct (het vloersysteem). Als de prestatie-eisen aan het vloersysteem éénduidig zijn geformuleerd. Bij de totstandkoming van het vloersysteem moeten de betrokken partijen: • uitsluitend gebruik maken van producten met gewaarborgde kwaliteit. Alleen door een integrale benaderingswijze en aanpak van het bouwonderdeel vloersysteem kan het prestatieniveau worden verbeterd. Een nog groter probleem wordt veroorzaakt doordat sommige lange. Gedurende het productieproces en de opslag zal tussen de afzonderlijke platen verschil ontstaan in kromming. bouwfysische gedragseigenschappen verschillen sterk per materiaal en gedragseigenschappen van materialen kunnen onverenigbaar zijn. De geprefabriceerde elementen voor elementenvloeren zijn vaak voorzien van een productcertificaat.indd 133 133 ▶▶ De diverse draagvloeren van beton. van de temperatuur. 3 Elementenvloeren. • hun werkzaamheden uitsluitend verrichten als is voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan de randvoorwaarden. dan kan het zijn dat de vloer niet aan de verwachtingen voldoet. zal het vloersysteem in het gebruik. Daarnaast worden op beperkte schaal draagvloeren van staal en hout toegepast. Steenachtige draagvloeren kunnen worden onderscheiden naar: 1 In het werk vervaardigde vloeren. voldoen aan die prestatie-eisen. de verwerkingscondities en de – materiaalafhankelijke – verhardings. draagvloeren. Zijn de prestatie-eisen niet éénduidig geformuleerd. kan worden voorzien van een attest met productcertificaat. voornamelijk steenachtige. Bij in het werk vervaardigde betonvloeren en (constructieve) druklagen is het minstens zo belangrijk dat het beton op de juiste wijze wordt aangebracht en verwerkt en uithardt onder daarvoor geschikte omstandigheden. met onderling sterk verschillende eigenschappen. vullen van voegen enzovoort.3 Draagvloeren Op de Nederlandse bouwmarkt is een groot aanbod aan. De leverancier van de elementen is meestal niet verantwoordelijk voor het ontwerp van het vloersysteem en houdt evenmin toezicht op de juiste wijze van monteren. mits correct uitgevoerd onder daartoe geschikte omstandigheden.en of vochtgradiënt in de platen. • hun handelingen verrichten conform de eisen van een gewaarborgd proces. 2 Bekistingplaatvloeren. relatief smalle. 06950467_H05. Een vloersysteem dat op deze wijze tot stand is gekomen. De kwalitatief hoogwaardige elementen moeten ook nog zodanig worden aangebracht en onderling en aan de overige constructie worden gekoppeld. 12-04-2005 13:12:50 . Een probleem daarbij is dat vanuit praktische overwegingen een dergelijk attest bij één rechtspersoon moet berusten. In de praktijk wordt vaak onvoldoende rekening gehouden met de nadelige gevolgen van ongunstige omgevingsomstandigheden en ook de noodzaak van een effectieve nabehandeling wordt onvoldoende onderkend. elementen zoals holle kanaalplaten ook na het monteren nog vervormen als gevolg van het wijzigen. dat een voor de toepassing geschikte draagvloer resulteert. figuur 5. Om bij grotere overspanningen het eigen gewicht van de vloer te beperken. 5. gewapende (traditioneel of voorgespannen) betonplaten als ����������������������������� ��������������������� ������������������ ������������������ ������� ����������������� ���������� ��������������� ������������� ��������������� ��� ���������������������������� Figuur 5. In het werk vervaardigde vloeren op staal worden uitsluitend als begane-grondvloer toegepast.of begane-grondvloer worden de balken op hun beurt ondersteund door dragende wanden en of funderingen en door houten.3.5 Breedplaatvloer 06950467_H05. Bij begane-grondvloeren en uitkragende verdiepingsvloeren kan een isolerende laag onder de vloer worden aangebracht. kan de bekisting zodanig worden uitgevoerd dat een ribben.4-1.2 Bekistingsplaatvloeren Deze vloeren. zijn opgebouwd uit dunne (50 tot 100 mm). De vloeren kunnen worden voorzien van vezelwapening. De vrijdragende vloeren (met eventueel balken) worden vervaardigd door beton te storten op een onderstempelde tijdelijke bekisting. Voldragende vloeren worden meestal monolitisch afgewerkt.of naspanwapening. ook wel breedplaat.3. De vloeren kunnen direct monolitisch worden afgewerkt maar in de praktijk wordt meestal een dekvloer aangebracht. De vloeren worden voorzien van traditionele. traditionele wapening of naspanwapening. 5. Uitvoering in het werk vervaardigde betonvloeren De voldragende vloeren worden vervaardigd door beton te storten op een gelijkmatig verdichte.indd 134 12-04-2005 13:12:51 . Vooral bij groot formaat keramische tegels en natuursteenplaten kan hierdoor ernstige schade ontstaan. draagkrachtige ondergrond (grondverbetering) al dan niet voorzien van een funderingslaag of werkvloer. figuur 5.4-2 en 5. stalen en of betonnen kolommen of heipalen. geprefabriceerde. � ����������������� ��� ����������������� �������� � ����������� �������� � ������������� Figuur 5.1 In het werk vervaardigde betonvloeren Dit type draagvloer wordt nader onderscheiden naar: 1 elastisch ondersteunde of voldragende vloeren (vloeren op staal): vloeren die direct op de geëgaliseerde grondslag of op een daarop aangebracht grondverbetering of funderingslaag worden gestort. 2 vrijdragende vloeren: vloeren die worden gesteund door een stelsel van betonnen of stalen balken. Vrijdragende in het werk vervaardigde betonvloeren zijn geschikt voor zowel beganegrondvloeren als voor verdiepingsvloeren.4 Soorten draagvloeren Toepassing in het werk vervaardigde betonvloeren In het werk vervaardigde betonvloeren bieden de ontwerper een ruime keus aan technische mogelijkheden en vinden daardoor op ruime schaal toepassing als vloer in de utiliteitsbouw maar worden ook veelvuldig toegepast in de seriematige woningbouw.134 Scheuren tekenen zich af in elastische vloerbedekking en zetten zich door in harde vloerbedekkingen. of op een verloren bekisting (werkvloer). Afhankelijk van de toepassing als verdiepings.of cassettevloer ontstaat.of schilvloeren genaamd.4-3. In de fabriek worden daarbij. bovenwapening. bijvoorbeeld met een dunne pleisterlaag.5.of schilvloeren worden vooral toegepast als verdiepingsvloer in de (seriematige) woning. Er is geen bekisting noch onderstempeling nodig. Na het aanbrengen van koppel.6 Bollenvloer 135 �������� ������������� ���������� ������� ����������� ���������������� Figuur 5. De liggers zijn leverbaar in diverse vormen en betonkwaliteiten en kunnen traditioneel zijn gewapend of voorgespannen. Bij toepassing als begane-grondvloer kan de onderzijde van de bekistingsplaten worden voorzien van een laag thermisch isolatiemateriaal (EPS-hardschuim of minerale wol). na montage in het werk. De vulelementen worden tussen de liggers geplaatst die op de fundering rusten (oplegging op vilt of neopreen). worden in het werk geplaatst en tijdelijk ondersteund. 4 ribbenvloeren.en utiliteitsbouw. 5.7-1. De vloeren zijn aan de bovenzijde voorzien van ingestorte tralieliggers en hebben een gladde onderzijde die geschikt is als ondergrond voor dunne afwerklagen. Toepassing bekistingsplaatvloeren Bekistingsplaat. Uitvoering elementenvloer 1 Combinatievloeren Dit betreft meestal begane-grondvloeren. 6 speciale vloeren. In deze laag beton kunnen tevens de noodzakelijke leidingen worden opgenomen. figuur 5. vóór het storten.7 Combinatievloer 12-04-2005 13:12:52 . Naar de vorm van de elementen kunnen deze vloeren worden onderscheiden in: 1 combinatievloeren. wordt een laag beton aangebracht tot de vereiste constructiedikte is bereikt.3. figuur 5. Deze uitvoering van de schilvloer leidt tot een aanzienlijke gewichtsbesparing omdat voor de in het werk aan te brengen druklaag minder betonmortel nodig is. 2 plaatvloeren. De vlakke onderzijde van de bekistingsplaatvloer kan direct worden afgewerkt. doorlopende tralieliggers.6. op de wapening van de bekistingsplaat kunststof bollen aangebracht die tijdens het storten van de schil op hun plaats worden gehouden door een. eveneens vóóraf aangebrachte. Er is alleen randbekisting nodig.en bijlegwapening. Na het aanbrengen van de vereiste wapening wordt het geheel voorzien van een constructieve druklaag van beton. Bollenvloer Sinds enkele jaren wordt ook de bollenvloer meer en meer toegepast. De bekistingsplaatvloer wordt voorzien van een in het werk gestorte betonnen druklaag. 5 TT-vloeren. die zijn voorzien van gedeeltelijk ingestorte.3 Elementenvloeren Dit zijn draagvloeren vervaardigd van geprefabriceerde betonnen elementen die. de gevraagde draagkracht en stabiliteit leveren. 3 balkenvloeren. Uitvoering bekistingsplaatvloeren De geprefabriceerde betonplaten. De combinatievloeren worden samengesteld uit geprefabriceerde betonliggers en vulelementen. Voor begane-grondvloeren worden speciale vulelementen geleverd die zijn vervaardigd van thermisch ����������� ��������� � � �������������� ������� ������ ����������� ����������������� �������� 06950467_H05. figuur 5.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN verloren bekisting.indd 135 �������� �������� ����������� ��������� Figuur 5. een sterk gekromd profiel met aan de uiteinden doorlopende langsribben. De betonbalken zijn altijd voorzien van holle kanalen. De elementen zijn zowel traditioneel gewapend als voorgespannen leverbaar. Bij toepassing als begane-grondvloer kan de onderkant van de elementen fabrieksmatig worden voorzien van een thermische isolatie. vrijdragende. Er is geen bekisting noch onderstempeling nodig. De vlakke onderzijde kan direct met een pleisterlaag worden afgewerkt.9. 4 Ribbenvloeren Dit type vloer bestaat uit tegen elkaar gelegde relatief dunne geprefabriceerde gewapende elementen van beton.8 Plaatvloer 06950467_H05. In de afbouwfase kan de balkenvloer worden voorzien van een dekvloer en vloerbedekking. 2 Plaatvloeren Een plaatvloer wordt samengesteld door het tegen elkaar leggen van geprefabriceerde betonplaten met de constructief vereiste dikte en een breedte > 350 mm. De platen zijn massief. De elementen hebben. Bij platen vervaardigd van cellenbeton worden de voegen afgewerkt met zandcementmortel. figuur 5. De druklaag waarmee de combinatievloer op de vereiste constructiedikte wordt gebracht.8-1. heeft een dikte van ten minste 30–40 mm op de betonliggers en van 40–50 mm ter plaatse van de vulelementen.of lichtbetonelementen of van holle kanalen voorziene betonelementen leverbaar. Door de geringe breedte van de balken zijn weinig pasplaten nodig. Bij toepassing als begane-grondvloer kunnen de elementen aan de onderzijde fabrieksmatig worden voorzien van een thermische isolatie.indd 136 12-04-2005 13:12:53 .7-2. Plaatvloeren kunnen worden voorzien van een druklaag of direct worden afgewerkt met een dekvloer. Voor verdiepingsvloeren zijn massieve beton. Bij een uitvoering als begane-grondvloer brengen we om-en-om betonbalken en van thermisch isolerend materiaal vervaardigde elementen aan. In brede voegen kunnen eventueel leidingen worden opgenomen. figuur 5. figuur 5. Alleen bij grote overspanningen wordt een druklaag aangebracht tot de vereiste constructieve dikte is bereikt. Ook bij deze keramische plaatvloeren worden de voegen gevuld met zandcementmortel. Figuur 5. Plaatvloeren kunnen ook worden vervaardigd door het naast elkaar leggen van holle-baksteenelementen ������������������ ������� ����������� ���������� ���� � ��������������� ���������������������� ���������� ��������� �������� ��������� �������� ������������������ ������������������������ � ���������� ���������� ������������� ����������� ������������������������������������������������� ���������������� voorzien van een gewapende betonkern.8-2. in dwarsdoorsnede. figuur 5. De voegbreedte tussen de platen is afhankelijk van het plaattype. Sommige typen bezitten tevens dwarsribben.136 isolatiemateriaal (EPS-hardschuim) en die de betonliggers aan de onderzijde omsluiten. of voorzien van holle kanalen en kunnen traditioneel gewapend of voorgespannen worden uitgevoerd. Aan de bovenzijde kan de ribbenvloer direct worden afgewerkt met een dekvloer. Op de balkenvloer wordt een druklaag aangebracht tot de vereiste constructieve dikte is bereikt. 3 Balkenvloeren Deze vloeren worden gevormd door het naast elkaar leggen van geprefabriceerde. gewapende betonbalken met een breedte tot 350 mm. Er zijn geen onderstempelingen nodig. figuur 5.11 Speciale vloeren 12-04-2005 13:12:55 . Ten slotte zijn er minder flexibele systemen zoals de aangepaste plaatvloeren waarbij in de bovenzijde van de holle kanaalplaten uitsparingen worden gefreesd volgens een vooraf opgesteld plan.indd 137 Figuur 5. zijn de laatste jaren bestaande elementenvloeren aangepast. De vleugels kunnen worden afgedekt met een droog dekvloersysteem. Er kunnen met dit type elementen grote vrije overspanningen worden gerealiseerd en onderstempelingen zijn niet nodig. gecombineerd of gemodificeerd. of worden volgestort. 5 TT-vloeren Deze vloer ontleent zijn naam aan de vorm van de geprefabriceerde voorgespannen elementen die aan de onderkant in langsrichting zijn voorzien van twee ribben. Dit zijn elementenvloeren die een vrij verloop van leidingen en een goede bereik- 06950467_H05.9 Ribcassettevloer Bij toepassing als verdiepingsvloer moet rekening worden gehouden met de noodzaak van het aanbrengen van een (verlaagd) plafond. Eventueel kan een druklaag worden aangebracht. � ��������� � ��������������� � ��������������������������������� ��������������������������������� ������������������ ��������������������� ��������������� Figuur 5. 137 baarheid daarvan achteraf mogelijk maken.11-3. Veel flexibiliteit biedt de specialvloer die bestaat uit een bekistingplaat met opstaande stalen IPE-profielen die zijn voorzien van uitsparingen in dwarsrichting (de zogenoemde Infra+-vloer). figuur 5. Een voorbeeld van een dergelijke speciale vloer is de combinatie van de bekistingplaat met de (holle) plaatvloer die ook kanalen heeft in dwarsrichting (de Wing-vloer).10.11-2. figuur 5.10 TT-vloer 6 Speciale vloeren Om de steeds toenemende hoeveelheid leidingen te kunnen wegwerken en tevens bereikbaar te houden. magazijnen en grote kantoren. De bovenzijde van de TT-platen is de constructieve hoogte en kan direct worden voorzien van een dekvloer.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN �������������������� �������� ����������� ��������� �������� ���������������� �������� ������������� ��������������� Figuur 5.11-1. figuur 5. TT-vloeren worden vooral toegepast als verdiepingsvloer met grote kolomvrije overspanning in de utiliteitsbouw. waardoor de leidingen bereikbaar blijven. zoals parkeergarages. draagkracht en stabiliteit van de elementen. Toepassing staalplaatbetonvloer Vooral in hoge bouwwerken worden staalplaatbetonvloeren toegepast vanwege voordelen als: • verkorting van de bouwtijd doordat geen bekisting en slechts bij grote overspanning onderstempeling nodig is. beschikbaarheid van hijsapparatuur.13-2. Platformplaten worden vooral in de houtskeletbouw toegepast. kopsleuven.3. Dit koppelen kan geschieden door middel van ankers. • eenvoudig te realiseren uitsparingen.13-1. figuur 5. figuur 5. Uitvoering houten draagvloeren Houten draagvloeren worden in het werk samengesteld waarbij de elementen onderling worden verbonden door nagel-. 5. 12-04-2005 13:12:57 . figuur 5. schroef. figuur 5. • grote ontwerpvrijheid doordat complexe vloervormen eenvoudig kunnen worden gerealiseerd. figuur 5. Als druklaag wordt meestal betonmortel B25 toegepast in combinatie met traditionele wapening. installatietijd. worden voorzien van een dekvloer en een vloerbedekking. Bij staalplaatbetonvloeren bereiken we al in de uitvoeringsfase schijfwerking door de staalplaten vast te schieten op de stalen balken. Het onderling koppelen van de elementen van plaat-.12. ribben.of calciumsulfaatgebonden druklaag annex dekvloer. De druklaag kan monolithisch worden afgewerkt maar ook. De drukkracht wordt daarbij door het beton en de trekkracht door het staal opgenomen.13-3.5 Houten draagvloeren Een type draagvloer dat nog op beperkte schaal wordt toegepast. De staalplaten worden tijdens het walsproces voorzien van indrukkingen die voor een goede aanhechting met het beton zorgen.en lijmverbindingen.138 Toepassing elementenvloer Elementenvloeren kunnen zowel als beganegrondvloer als verdiepingsvloer worden gebruikt. De toepassing wordt bepaald door de vloerbelastingsklasse en door factoren als vloerdikte.en lijmverbindingen. lasverbindingen of door het aanbrengen van een constructieve druklaag. in een later stadium.indd 138 Uitvoering staalplaatbetonvloer De thermisch verzinkte geprofileerde staalplaten zijn verkrijgbaar in hoogten vanaf 50 mm tot 210 mm. gewicht.12. de noodzaak voor het aanbrengen van bekistingen en/of een onderstempeling. zijn dragende constructies van hout. Naar opbouw te onderscheiden naar: • balklaagvloeren samengesteld uit houten balklagen waarover vloerdelen van hout of plaatmateriaal (houten dekvloer). overspanningsmogelijkheden. of in renovatieprojecten wordt aangetroffen. • platformvloeren bestaande uit geprefabriceerde houten elementen die in het werk naast elkaar worden gelegd en onderling worden gekoppeld door schroef. 5. ������������������ ����������� ������������� ���������� ���������������� Figuur 5.4 Staalplaatbetonvloer Dit type draagvloer wordt gevormd door in het werk gemonteerde geprofileerde staalplaten waarop eveneens in het werk een laag beton wordt aangebracht tot de vereiste constructieve dikte is bereikt.12 Staalplaatbetonvloer 06950467_H05. • gewichtsbesparing. Mede bepalend zijn verder de mogelijkheden die de elementenvloer biedt voor het wegwerken van leidingen en/of het maken van veel uitsparingen.en TT-vloeren is in zo’n geval noodzakelijk.3. Voor de stabiliteit van een gebouw kan de schijfwerking van de vloeren van belang zijn. De vloerdelen kunnen ook worden vervangen door geprofileerde sendzimir verzinkte metaalplaten (zwaluwstaartplaten) die worden voorzien van een cement. Na het verharden van het beton van de gewapende druklaag ontstaat een constructieve eenheid met een grote afschuifweerstand. Ook diverse uitvoeringsaspecten spelen een rol zoals levertijd. sinds 1993 valt een opmerkelijke toename in het marktaandeel van calciumsulfaatgebonden dekvloeren (vooral anhydriet) waar te nemen.en lasverbindingen worden gekoppeld. � ����������������������������������� Toepassing stalen draagvloeren Stalen vloeren vinden hun toepassing voornamelijk als verdieping. Deze negatieve aspecten zouden op termijn het einde van de dekvloer kunnen betekenen. Een vlak en begaanbaar oppervlak worden verkregen door het aanbrengen van een dekvloer van plaatmateriaal (spaanplaat.indd 139 Op de Nederlandse bouwmarkt is het aanbod aan soorten dekvloeren beperkt. uitgebreid naar onder andere zwevende en verhoogde dekvloeren.13 Houten draagvloeren Omdat het droge vloersystemen zijn. Tot op heden dankt de traditionele dekvloer zijn voortbestaan voornamelijk aan de lage prijs waarvoor hij wordt aangeboden.of bordesvloer.en industriële bouw. 5.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 139 Uitvoering stalen draagvloeren Stalen vloeren worden in het werk samengesteld waarbij de elementen door bout. met de komst van de calciumsulfaatgebonden gietvloeren. De extra tijd die het zorgvuldig stellen en monteren van een geprefabriceerde draagvloer vergt. 2 staalplaatvloeren bestaan uit stalen balken en geprofileerde staalplaten. Kwaliteitsbewaking dekvloeren In de dagelijkse bouwpraktijk blijkt de kwaliteit van de traditionele dekvloeren steeds vaker onvoldoende om aan de elementaire functionele eisen te voldoen. multiplex enzovoort) of beton. kost méér dan het totale bedrag (materiaal + arbeid) dat wordt betaald voor een traditionele dekvloer. De geleverde dekvloer werd meestal geaccepteerd na hooguit een vluchtige optische beoordeling. In de dagelijkse bouwpraktijk heeft men jarenlang verzuimd te verifiëren of de dekvloer voldoet aan de gestelde eisen (bestek). kan de houten draagvloer direct van een vloerbedekking worden voorzien.6 Stalen draagvloeren Dit type vloeren kunnen we naar de opbouw onderscheiden in: 1 roostervloeren die bestaan uit stalen balken waarover eveneens stalen vloerplaten worden aangebracht. Dit type dekvloeren wordt voornamelijk uitgevoerd als zogenoemde gietvloer. De vloerdelen bestaan uit tranenplaten of uit stalen roosters (roostervloeren). 5. Het toepassingsgebied van de dekvloer is. Werden in het verleden hoofdzakelijk cementgebonden dekvloeren toegepast. utiliteits.4 Dekvloeren � ������������������������������������ � �������������������������������� Figuur 5. in de scheeps-. Dit is de belangrijkste oorzaak van het door- 12-04-2005 13:12:58 . 06950467_H05. Bovendien verstoort het aanbrengen van de dekvloeren de voortgang van andere bouwprocessen en wordt veel extra vocht in het gebouw gebracht.3. zoals gekoppelde elementenvloeren en monolitisch afgewerkte betonvloeren. zijn in principe eveneens mogelijk. Dit biedt mogelijkheden voor dekvloeren met gewaarborgde kwaliteit.4. met scheuren en of onthechten als gevolg. Bovendien betaalt men op deze markt een aanzienlijk hogere prijs dan in Nederland.1 Cementgebonden dekvloeren Dekvloeren met cement als bindmiddel worden meestal toegepast als een. De uitvoering. Met dit type. De uitvoering. Zwevende cementgebonden dekvloeren Zwevende cementgebonden dekvloeren. gehechte mortellaag. De toepassing beperkt zich vrijwel uitsluitend tot het aanbrengen van dunne lagen op draagvloeren met geringe niveauverschillen.indd 140 ningscheidende vloeren. meestal calciumsulfaatgebonden. soms een nog hogere eis gesteld aan de contactgeluidsisolatie. S of M de mate van hardheid (slijtvastheid) aan waarin het toegepaste toeslagmateriaal van een even- 12-04-2005 13:12:58 . Betonvloeren waarvan het oppervlak direct na het storten wordt afgewerkt (monolitisch). Daarnaast kunnen gietvloeren zodanig worden uitgevoerd dat aan aanvullende functionele eisen kan worden voldaan. zeker in de luxe appartementenbouw.140 gaans ondermaats presteren van traditionele dekvloeren.15. worden op beperkte schaal toegepast. In deze tabel is de mortelkwaliteit van de cementgebonden dekvloer geclassificeerd op basis van de druksterkte (D). al dan niet voorzien van vloerverwarming. stofvorming en dergelijke) zijn eind jaren zeventig cementgebonden producten ontwikkeld die beter bruikbaar zijn. Vooral door de verzwaarde eisen die het Bouwbesluit stelt aan de akoestische isolatie van wo- 06950467_H05. conform tabel 2 NEN 2741. met een andere toepassing van dekvloeren en eisen die afwijken van die in Nederland worden gesteld. direct op een steenachtige draagvloer aangebrachte. 5. keuring en beproeving van deze monolithische betonvloeren moet plaatsvinden conform NEN 2743 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit en uitvoering van monolitisch afgewerkte betonvloeren en -verhardingen (uitgave december 2003). Onder kwaliteitsborging (KOMO-procescertificaat) vervaardigde gietvloeren zijn reeds verkrijgbaar. Om te voldoen aan de minimumeis die het Bouwbesluit stelt aan de contactgeluidsisolatie (Ico ≥ 5 dB) heeft men de keuze uit het verhogen van de massa van de draagvloer (waarbij de dikte gaat naar circa 300 mm) of het aanbrengen van een zwevende dekvloer. worden ook tot de cementgebonden dekvloeren gerekend. Water is nodig voor de chemische verharding en voor de verwerkbaarheid van de aangemaakte specie. Na lange tijd niet te hebben voldaan (te veel krimp. De maximale laagdikte moet beperkt blijven tot circa 10 mm omdat bij grotere laagdikten teveel spanningen in het materiaal optreden. Deze ontwikkeling speelde zich voornamelijk af in de Scandinavische landen. Hierdoor zal het prestatieniveau van het totale vloersysteem toenemen. langzame droging. figuur 5. Als bindmiddel voor cementgebonden dekvloeren gebruiken we bij voorkeur CEM I (Portlandcement) of CEM II B/V (Portlandvliegascement). figuur 5. Een andere reden om de laagdikte te beperken is de hoge materiaalprijs per mm laagdikte. Daarnaast geeft de toevoeging N. Aan het cement worden toeslagmateriaal (meestal zand 0 – 4 mm) en water toegevoegd. keuring en beproeving moeten plaats vinden conform NEN 2741 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden dekvloeren (uitgave november 2001). De toepassing van zwevende cementgebonden dekvloeren is in Nederland altijd beperkt gebleven als gevolg van teleurstellende resultaten bij dit type dekvloer. Classificatie cementgebonden dekvloeren De kwaliteit van de te realiseren cementgebonden dekvloer moet op basis van de te verwachte verkeersbelasting en/of de te verwachte slijtende belastingen vooraf tussen opdrachtgever en vloerenbedrijf worden overeengekomen door opgave van een dekvloerklasse volgens tabel 1 van NEN 2741 (2001). Bij een Ico ≥ 10 dB spreekt men van comfortniveau. staat de zwevende dekvloer momenteel volop in de belangstelling.14. In de praktijk wordt. Cementgebonden dekvloeren uitgevoerd als gietvloer. dekvloer kan worden voldaan aan de belangrijkste functie-eisen. Hiertoe worden toeslagmaterialen met een hardheidsklasse N. Toplaag met een normaal toeslagmateriaal (= hardheidsklasse N) Toplaag met een normaal toeslagmateriaal (= hardheidsklasse S) Toplaag met een normaal toeslagmateriaal (= hardheidsklasse M) � ������� Dikte in mm �������������������� Figuur 5. na 28 dagen. na 28 dagen (bepaald aan apart vervaardigde mortelprisma’s) 15 20 30 40 50 75 Minimum druksterkte in N/mm2.14 Classificatie van een cementdekvloer Druksterkteklasse1 141 Bron: NEN 2741 D15 D20 D30 D40 D50 D75 Gemiddelde druksterkte in N/mm2.indd 141 Bron: NEN 2741 12-04-2005 13:12:59 . Dit verschil in uitkomsten is vooral het gevolg van de extra verdichting die onvermijdelijk bij het prepareren van de specieproefstukken (prismavormige balkjes) wordt veroorzaakt. 1 Figuur 5.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN �������� � Klasse � Schematische opbouw �������������������������� �������� � � ���������� ����������������������� �������� � Druksterkte in N/mm2 Totaal (d) ≥ 25 ≥ 25 Toplaag Dekvloer Toplaag – – 15 20 – – ≥ 25 – 30 – ≥ 30 – 40 – ≥ 30 – 50 – D75-N ≥ 38 ≥8 40 75 D75-S ≥ 38 ≥8 40 75 D75-M ≥ 38 ≥8 40 75 D15 D20 D30 D30-N D30-S D30-M D40 D40-N D40-S D40-M D50 D50-N D50-S D50-M Opmerkingen In de klasse D30 t/m D50 kan de oppervlaktekwaliteit worden verbeterd met een strooilaag.15 Classificatie van druksterkte 06950467_H05. gevolgd door de waarde van de druksterkte in N/mm2. 2 De druksterkte die naderhand is bepaald met proefstukken uit de verharde dekvloer bedraagt doorgaans 60–80% van de druksterkte die tijdens de uitvoering is bepaald met proefstukken van de specie. S of M (of een mengsel hiervan) op de nog niet uitgeharde dekvloer gestrooid. gemeten aan de gerede cementdekvloer (bepaald aan de hand van proefstukken die uit de vloer afkomstig zijn2 6 12 18 24 30 – De classificatie is gebaseerd op de druksterkte van traditioneel gestreken cementdekvloeren en wordt weergegeven door de letter ‘D’ (van druksterkte). Of de overeengekomen vlakheid is gerealiseerd. Voor de eisen aan de vloeistofdichtheid verwijst de norm naar CUR/PBVAanbeveling 65.14 die behoren bij de overeengekomen vlakheidklasse en vastgestelde meetpuntafstanden. en mag liggen binnen de klassen 1 tot en met 7.19. vloeistofdichtheid. figuur 5. moet voldoen aan de eisen van de tabel in figuur 5. door opgave van een vlakheidklasse. Dit kan bijvoorbeeld geschieden op basis van een monster of een referentie dekvloeroppervlak.2 mm stand bepaald met de Amslerproef volgens NEN 2874 Figuur 5. Daarnaast kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot de vlakheid. De indeling naar klasse A.q. Partijen moeten vóóraf tot overeenstemming komen over de toelaatbare ruwheid c.16 Classificatie van de slijtvastheid Bron: NEN 2741 tuele strooi. figuur 5. Per meetveld moet het verschil tussen het laagste en het hoogste meetpunt worden bepaald (veldhoogteverschil).17. figuur 5. glans. De sondetijd is het moment waarop bij een betonspecie onder standaardcondities en met een voorgeschreven sonde. In de nieuwe uitgave van NEN 2741 (november 2001). 06950467_H05. In dit schema wordt een relatie gelegd tussen de ingedeelde klassen en de verkeersbelasting of het toepassingsgebied. De gewenste vlakheid van de vloer moet vóóraf worden overeengekomen door het opgeven van een vlakheidklasse volgens NEN 2747 (2001). B of C vindt plaats op basis van sondetijd. laagopbouw en het in de strooilaag verwerkte toeslagmateriaal. moet worden bepaald conform NEN 2747 aan een volgens deze norm voorgeschreven aantal meetvelden. Deze vlakheidklasse moet worden ontleend aan NEN 2747.5 mm ≤ 1. De vlakheid moet ten minste voldoen aan de waarden uit figuur 5. 12-04-2005 13:13:00 . in klassen volgens hoofdstuk 4 Classificatie van NEN 2743.en tintverschil en het aantal toelaatbare onvolkomenheden in het monolithisch afgewerkte oppervlak. een indringing van 35 mm wordt gemeten. Om een doelmatige cementgebonden dekvloer te verkrijgen kan als leidraad bij het kiezen van de dekvloerklasse het schema van bijlage A van NEN 2741 worden gebruikt.≤ 1. stroefheid. Het gemiddelde veldhoogteverschil van alle meetvelden. • ruwheid.18.16. is vermeld dat de vlakheid van de te realiseren cementdekvloer vóóraf moet worden over eengekomen tussen de opdrachtgever en het vloerenbedrijf.20.142 Slijtvastheidsklasse N M S Toelaatbare slijtweer.2 mm ≤ 1. ruwheid.of toplaag kan worden ingedeeld. In het bijzonder bij dekvloeren waarop een dunne vloerbedekking moet worden aangebracht is de mate van ruwheid van het dekvloeroppervlak (de structuur) van belang. worden tevens eisen gesteld met betrekking tot: • vlakheid en evenwijdigheid. de gewenste structuur van het dekvloeroppervlak. figuur 5. De slijtvastheid wordt aangeduid met de klassen I t/m IV op basis van de maximaal toelaatbare gemiddelde afslijting (in mm). Naast de kwaliteitseisen die worden gesteld aan druksterkte. De beoordeling van de geleverde vlakheid moet volgens NEN 2747 worden uitgevoerd. De beoordeling van de geleverde vlakheid moet volgens NEN 2747 worden uitgevoerd.indd 142 Classificatie monolitisch afgewerkte betonvloeren Classificatie van monolithisch afgewerkte betonvloeren vindt plaats op basis van slijtvastheid en sondetijd. 17 Verband tussen dekvloerkwaliteit. Voor de weerstand van cementdekvloeren tegen chemische invloeden wordt verwezen naar de vakliteratuur. tenzij de cementdekvloer in voldoende mate wordt afgeschermd tegen indringing van vocht (bijvoorbeeld door het aanbrengen van een kunststof afwerklaag).5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Omschrijving Verkeersfrequentie Voetgangersverkeer Toepassingsgebied Verkeersbelasting1 Wielen met stalen loopvlak en/of slepen van metalen lasten gering matig groot gering matig groot gering Massieve banden – hard matig groot gering Massieve banden – zacht matig groot gering Brede luchtbanden matig groot gering Vallende lasten matig groot met vloerbedekking – Woningen zonder vloerbedekking – kantoor met vloerbedekking – ziekenhuis met Utiliteitsvloerbedekking – bouw openbare gebieden gering Werkplaatsen Industrie zonder vloerbedekking opslagruimtes garages D15 2 D20 Classificatie D30 D40 D50 143 D75 S D75 M 2 2 2 2 2 2 matig groot – – gering matig groot In deze tabel wordt geen aandacht besteed aan het verband tussen de dekvloerkwaliteit en de weerstand tegen klimatologische invloeden. 1 Figuur 5. Voorts heeft een luchtbelvormer die als hulpstof aan de specie is toegevoegd. een gunstige invloed op de vorstbestandheid van de dekvloer. Om echter vorstschade te voorkomen is het bij buitentoepassingen van een cementdekvloer raadzaam om ten minste een kwaliteit D30 toe te passen. toepassingsgebied en verkeersbelasting 06950467_H05. 2 Alleen geschikt voor binnentoepassingen.indd 143 Bron: NEN 2741 12-04-2005 13:13:00 . 5 18.0 15.5 18.0 12.0 14.0 14.5 10.5 18.5 13.0 10.5 17.0 Toets laag (hl) 12.144 Vlakheidklasse Afstand tussen de meetpunten (Lil) in mm Maximaal toelaatbaar hoogteverschil in mm (afgerond op 0.0 11.5 16.5 5 1500 1000 2000 4000 14.0 14.indd 144 Bron: NEN 2747 12-04-2005 13:13:00 . het aantal lagen van het vloersysteem en de vlakheidklasse van de ondergrond bij de keuze van de gewenste vlakheidklasse te betrekken.5 3 1500 1000 2000 4000 13. Daarom wordt geadviseerd om ook het vloersysteem.5 15.0 13.0 15.0 14.5 12.0 12.5 14.0 16.0 15.5 13.0 7 1000 12.5 12. maar wordt ook bepaald door de toegepaste materialen en grondstoffen.5 10.0 10.0 10.5 16.0 12.0 17.0 13.5 6 1500 1000 2000 4000 15.5 17.5 17.5 17.5 16.0 18.5 18.5 Toets hoog (hh) 13.0 19.0 18.0 4 1500 1000 2000 4000 14.5 15.0 12.18 Classificatie van de vlakheid 06950467_H05.0 15.5 19.5 11.5 13.5 15.5 mm nauwkeurig) 1 1500 1000 2000 4000 Maximale maatafwijking (Δh) 11.0 16.0 13.0 2 1500 1000 2000 4000 12. Als gevolg daarvan kunnen niet alle vlakheidklassen zonder meer van toepassing worden verklaard of vereist bij elk type dekvloer.0 14. De keuze van het vloersysteem en de vlakheid van de dragende ondergrond zal mede bepalend zijn voor de realiseerbaarheid van de gewenste vlakheidklasse.0 13.0 16.0 15.0 17.5 17.0 18.5 11.5 Bij het indelen van een vloer in een gewenste vlakheidklasse is het van belang dat de betreffende vloer wordt benoemd op basis van het voorgenomen gebruik en de functie van het gebouw of de ruimte.5 14. Figuur 5.5 16.5 17.0 13.5 24.0 11.0 17.5 14. De uiteindelijke vlakheid is niet alleen afhankelijk van de wijze waarop de dekvloer wordt aangebracht en/of nabehandeld.0 18. De stijfheid van een calciumsulfaatgebonden gietvloer is echter. te weten: • klasse I (puntlast 2. verschenen de SBR−publicatie 116 Met cement gebonden dekvloeren op een thermisch isolerende laag . Voorwaarden daarbij zijn dat de belastingssituaties tijdens de installatie en in de gebruiksfase bekend zijn evenals de relevante eigenschappen van alle in het meerlagensysteem verwerkte materialen.0 mm geen eis Classificatie A B C Sondetijd 3 h en 6 h 5 h en 10 h 9 h en 16 h Figuur 5. Figuur 5. Berekeningen voor zwevende dekvloeren Voor de complexe berekeningen van zwevende vloeren zijn de gangbare programma’s.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Slijtvastheidklasse I II III IV Maximaal toelaatbare gemiddelde afslijting 1. Hierdoor wordt het verschil 12-04-2005 13:13:01 . Uit de grafiek blijkt dat vooral de keuze van het soort dekvloer en de laagdikte van grote invloed zijn op het niveau van de trekspanning die het gevolg is van een geconcentreerde vloerbelasting. De variabelen in deze grafiek zijn de stijfheid van de dekvloer (die wordt bepaald door laagdikte en mortelkwaliteit) en de dikte en E-modulus van het isolatiemateriaal (in dit geval EPS hardschuim met drie verschillende persingen). Hyteni.indd 145 145 In mei 2001 verscheen de SBR-publicatie Zwevende dekvloeren op thermische of akoestische isolatie in de woningbouw (artikel nummer 485. Met deze module is het berekenen en detailleren van zwevende vloeren. heel goed mogelijk. 06950467_H05. veel lager dan de stijfheid van een cementgebonden dekvloer.a. Voor de duidelijkheid is in de grafiek uitgegaan van één belastingssituatie en een gelijke stijfheid van beide typen dekvloer. parket en keramische tegels (vaak met vloerverwarming) en door de behoefte aan een hogere geluidwering.20 Maximaal gemiddeld veldhoogteverschil Bron: NEN 2747 Classificatie zwevende cementgebonden dekvloeren Voor de classificatie van zwevende cementgebonden dekvloeren zijn er geen eenduidige normen of richtlijnen. Waarschijnlijk mede daardoor zijn de ervaringen met zwevende cementgebonden dekvloeren tot nog toe teleurstellend. Dat komt door de groeiende vraag naar harde vloerbedekking zoals natuursteen. al dan niet voorzien van een vloerverwarming en/of vloerbedekking.0 kN). bij een bepaalde druksterkte. Volgens deze publicatie 116 worden twee belastingsklassen onderscheiden. FEMMASSE heeft een speciale module ontwikkeld voor MeerLagenSystemen (MLS). gebaseerd op o. Westergaard. niet geschikt.25 kN). Op basis van onderzoek naar de oorzaken hiervan is in 1985.5 mm 2. • klasse II (puntlast 3.0 mm 1.21 toont de maximale trekspanning die in een zwevende dekvloer optreedt onder een geconcentreerde last. geschikt voor utiliteitsbouw.Kwaliteit en uitvoering.85 kN). in opvolging van de brochures B22-1 (1982) en B22-2 (1984).19 Classificatie van monolitisch afgewerkte betonvloeren op basis van de slijtvastheid en sondetijd Bron: NEN 2743 Vlakheidklasse 1 2 3 4 5 6 7 Gemiddeld veldhoogteverschil 16 mm 19 mm 12 mm 15 mm 18 mm 24 mm 36 mm Figuur 5. De spanning die in een calciumsulfaat gietvloer ontstaat wordt daardoor ook lager. De aanleiding voor het verschijnen van deze publicatie is de toenemende belangstelling voor zwevende dekvloeren. op een oppervlak rond 100 mm met een contactspanning van 1 MPa (de last is dus 7.01). Eindige elementen programma’s zoals Diana of FEMMASSE lenen zich daarvoor wel. indd 146 zonder vloerverwarming 12-04-2005 13:13:02 . De buizen worden met beugels op de isolatielaag vastgezet of men gebruikt een montagenet. Buizennet in de dekvloer. Buizennet ongeveer in het midden van de dekvloer. Bij dit systeem wordt op de isolatielaag als regel een warmteverdelende metaalplaat gelegd. direct op de isolatielaag.146 � ��������������������������������� � � �������������������� ������������������������ ��� � ������ ��� ������ � ������ ������ ������ ������ � �������������������� �������������� ��� ������ ������ ������ � ��� � � �� �� �� �� �� �� ���������������������������������� ������������������������������������������������ ������������������������������������������������ ������������������������������������������������ ��������������������������������������������� Figuur 5. � Figuur 5.21 Spanningen door een geconcentreerde last op een zwevende vloerplaat � ��������������������������������� Buizennet in de isolatielaag. direct onder de dekvloer. De buizen worden als regel bevestigd aan een montagenet dat door middel van supporten op de isolatielaag steunt.22 Typen dekvloeren met en ������������������������������ 06950467_H05. De omgevingsomstandigheden afhankelijke ingebruikname van de dekvloer mag worden bepaald aan de hand van tabel 5 van NEN 2741. Bij cementgebonden dekvloeren moet bij de trekspanning die door belasting in de vloerplaat optreedt nog worden opgeteld de trekspanning die ontstaat als gevolg van belemmering van de opgelegde vervorming. Op de nog glanzend vochtige aanbrandlaag wordt de dekvloerspecie gestort die vervolgens wordt verspreid. 4 cementgebonden gietvloeren. schuren het door met een houten of kunststof schuurbord en pleisteren het ten slotte na met een stalen spaan. Voor een naadloze aansluiting op aangrenzende bouwdelen kunnen we de cementgebonden dekvloeren voorzien van plin- In publicatie 116 zijn tabellen opgenomen voor dekvloeren zonder en met vloerverwarming. Het vloerenbedrijf moet aangeven Periode gerekend vanaf aanvang nabehandelingstijd1 0 dagen t/m 4 dagen 5 dagen t/m 7 dagen Vanaf 7 dagen Als ten minste 70% van de vereiste druksterkte is bereikt2 147 Maximaal toelaatbare verkeersbelasting en gebruik geen enkele vorm van belasting licht voetgangersverkeer lichte transportmiddelen en/of bouwwerkzaamheden volledige belasting door verkeer waarvoor de cementgebonden dekvloer is ontworpen De aangegeven perioden gelden bij een omgevingstemperatuur van 10 ºC tot 20 ºC. minimaal benodigde dikte en (eventueel) minimaal benodigde wapening. Afhankelijk van de toepassing en de gewenste prestatie worden de volgende typen cementgebonden dekvloeren onderscheiden: 1 hechtende dekvloeren. Hiertoe vlakken we het.en omgevingstemperatuur boven het vriespunt plaatsvinden. Bij grote en/of weinig compacte vloervelden loopt de laatstgenoemde spanning zo hoog op dat het toepassen van krimpwapening noodzakelijk is. Het aanbrengen moet plaatsvinden in een regen dichte en tochtvrije ruimte (gesloten daken en gevels). bestaande uit cement. toch al superieure.23 Ingebruikname van de cementgebonden dekvloer 06950467_H05. vloeroppervlak opnieuw uit. 2 monolitisch afgewerkte betonvloeren. 3 zwevende dekvloeren. 10. Bij hogere omgevingstemperaturen en met een gunstige nabehandelingmethode zijn kortere perioden mogelijk. Bij lagere temperaturen is meer tijd nodig voordat de vloer (gedeeltelijk) in gebruik kan worden genomen. eventueel luchtkalk of kunstharsdispersie. kunnen materialen worden toegevoegd die de slijtvastheid van het vloeroppervlak verhogen.22 geeft een overzicht van de opbouw van de verschillende typen met cementgebonden dekvloeren. De belasting waarvan bij de berekening is uitgegaan is relatief hoog (7. Aan de specie die wordt ingestrooid. waar nodig met extra specie bestrooide. 1 Hechtende dekvloeren Op de vóóraf bevochtigde steenachtige draagvloer wordt een aanbrandlaag aangebracht van cementpasta. Uitvoering cementgebonden dekvloeren Het aanbrengen van cementgebonden dekvloeren moet bij een ondergrond. Figuur 5. kan een indruk worden verkregen van de periode die nodig is om ten minste 70% van de uiteindelijke druksterkte te bereiken.23. We werken daarna de dekvloer af in de geëiste vlakheid en oppervlaktestructuur. 2 Aan de hand van een beproeving volgens art. met en zonder vloerverwarming.85 kN).5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN wanneer de cementgebonden dekvloer in gebruik mag worden genomen.indd 147 12-04-2005 13:13:02 . en water.1 van NEN 2741. verdicht en afgereid. figuur 5. tussen de. 1 Figuur 5. In deze tabellen worden de ongewapende en gewapende cementgebonden dekvloeren op een thermisch isolerende laag onderscheiden naar mortelkwaliteit. calciumsulfaat gietvloer en de cementdekvloer alleen maar groter. Deze kracht kan echter lineair worden ingeschaald zodat de spanning tot de helft wordt gereduceerd als de kracht wordt gehalveerd. in Nederland weinig toegepaste.indd 148 af met een ‘highway straight edge’. spanen met een groot oppervlak en opstaande randen. De matten bestaan uit een dichte bovenmat en een ondermat opgebouwd uit een laag gepuntlast nylongaas en een waterdoorlatende laag nylondoek. Bij deze methode dekt men het vers gestorte en afgereide beton af met samengestelde matten. Om een betere vlakheid te verkrijgen. door de grote Dmax van het toeslagmateriaal van het beton. moet het beton voldoende zijn opgestijfd zodat men er op kan lopen zonder weg te zakken. De betonspecie voor de vloer stort men op een geprepareerde ondergrond waarna de betonspecie wordt gespreid en op het gewenste eindpeil afgereid. Ook aan het dimensioneren van de zwevende vloerplaat moet de nodige aandacht worden besteed. worden zwevende dekvloeren genoemd. waarmee gelijktijdig de bovenste laag betonspecie enigszins wordt verdicht. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan de samenstelling van de dekvloerspecie. Door het creëren van onderdruk onder de bovenmat wordt via het waterdoorlatende nylondoek het overtollige stortwater aan het beton onttrokken. worden eerst de ‘drijvers’ van de pleistermachines vervangen door rechthoekige vlakke spanen en wordt vervolgens de hoek tussen de spanen en het vloeroppervlak steeds verder vergroot. De pleistermachines die worden gebruikt. Voordat met vóórschuren kan worden begonnen. Om de geëiste druksterkte te waarborgen worden per sterkteklasse eisen gesteld aan: de hoeveelheid cement. aangebracht in één of meer lagen. niet voor een uitvoering met plinten. Door een tweede machinale bewerking van het vloeroppervlak wordt dit mengsel in twee arbeidsgangen ingeschuurd. reit men na elke strooigang het vloeroppervlak opnieuw 06950467_H05. de verhouding tussen cement en toeslagmateriaal en het water + lucht/cementgehalte van de specie. Er wordt doorgegaan met nabewerken tot de gewenste structuur van het vloeroppervlak is bereikt. Als leidingen worden opgenomen in de dekvloer. Om uitdroging tegen te gaan.en gebruiksfase. De minimaal vereiste sterkteklasse wordt mede bepaald door de verkeersbelasting tijdens de afbouw. dekken we het verse vloeroppervlak af.en of meerschijf pleistermachines. Het aanbrengen van de dekvloer geschiedt voor beide typen isolatiemateriaal op dezelfde wijze. zijn voor deze bewerking voorzien van drijvers. blijft men het vloeroppervlak bewerken met enkel. Deze structuur kan variëren van fijn schuurwerk tot spiegelblinkend. In tabel 1 van NEN 2741. De eerste nabewerking bestaat uit het machinaal vóórschuren van het betonoppervlak. 3 Zwevende dekvloer Cementgebonden dekvloeren.14 wordt de minimaal vereiste laagdikte vermeld van cementgebonden dekvloeren. verwijdert men de matten en wordt het vloeroppervlak afgewerkt en nabehandeld. de fijnheidmodulus van het toeslagmateriaal. die door een thermisch en of akoestisch isolerende tussenlaag van de draagvloer zijn gescheiden. 2 Monolitisch afgewerkte betonvloeren Dit type vloeren wordt gerekend tot de cementgebonden dekvloeren. kunnen die plinten met een holle hoek worden uitgevoerd.148 ten. Bij een andere. bijvoorbeeld met een kunststof folie. in relatie met de gekozen sterkteklasse. De dynamische stijfheid is vooral gering bij materialen die voor akoestische isolatie worden gebruikt. figuur 5. Terwijl het beton steeds verder opstijft. Om de hygiëne te verbeteren. mogen die leidingen elkaar niet kruisen en moet de dekking op de leidingen ten minste 25 mm bedragen. Bij het afreien wordt vaak een zogenoemde drijvende rei gebruikt. Nadat voldoende water is afgezogen. Vervolgens bestrooit men het verse betonoppervlak met een droog tot licht vochtig mengsel van zand en cement of met een droog tot licht vochtig mengsel van slijtvast toeslagmateriaal en cement. Direct afgewerkte vloeren lenen zich. Deze problemen worden groter met het toenemen van de indrukbaarheid en de veerkracht van de laag isolatiemateriaal. Direct afgewerkte betonvloeren worden als volgt uitgevoerd. Het verdichten van een specielaag aangebracht op een instabiele ondergrond levert namelijk praktische problemen op. 12-04-2005 13:13:02 . Tijdens de opeenvolgende machinale bewerkingen. monolitische afwerkmethode wordt gebruikgemaakt van vacuümapparatuur. Toepassing cementgebonden dekvloeren Cementgebonden dekvloeren kennen de volgende toepassingen: 1 industriële dekvloer: • direct afgewerkte betonvloeren die een speciale oppervlaktebehandeling hebben ondergaan. Er zijn meerdere typen cementgebonden gietvloeren geïntroduceerd.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN De laagdikte van de cementgebonden dekvloer moet vóóraf worden bepaald. waarbij de bovenste laag bijzondere eigenschappen bezit en/of een speciale opper- 12-04-2005 13:13:02 . • in één laag aangebrachte cementgebonden dekvloeren met een sterkteklasse D40 of hoger. na het gieten en uitvloeien. Als onvoldoende hoogte beschikbaar is. wordt meestal een fijnmazig net bouwstaal in de zwevende dekvloer geplaatst. De hoogte van de randstroken moet groter zijn dan de totale dikte van dekvloer + vloerbedekking. 4 Cementgebonden gietvloeren Cementgebonden gietvloeren worden in een dunne laag (minimaal 4 tot maximaal 12 mm) uitgegoten op een voorbehandelde draagvloer 06950467_H05.indd 149 149 (stralen en/of impregneren). Om het ontstaan van krimpscheuren te beperken. Zwevende dekvloeren kunnen desgewenst worden voorzien van plinten. in relatie met: • de dikte en dynamische stijfheid van het isolatiemateriaal waarop de dekvloer moet worden aangebracht. hechtend. of via een scheidingslaag. met behulp van een egelwals worden ontlucht. moeten ook worden losgehouden van de bouwdelen waartegen ze worden opgezet. De zwevende vloer houdt men. een speciale bewerking heeft ondergaan. Dit krimpnet wordt op de halve hoogte van het speciebed of zo mogelijk hoger aangebracht. kunnen aan de dekvloerspecie andere toeslagmaterialen worden toegevoegd.5. Dit type vloerverwarming dat in matvorm wordt aangebracht en ingestort. • in één laag. • de vereiste dekking op de leidingen (ten minste 25 mm). De totale dikte van de zwevende vloerplaat wordt daarbij bepaald door: • de plaats van de leidingen in de vloerplaat. Een vloerverwarmingsysteem bestaat meestal uit een stelsel van warm water voerende leidingen die in de dekvloerspecie worden ingestort. • in één laag hechtend op een geprepareerde steenachtige draagvloer aangebrachte cementgebonden gietvloer in een gemiddelde laagdikte van 4 tot 12 mm. De plinten. Door de aanzienlijke laagdikte die een uitvoering als een dekvloer doorgaans vergt en de daardoor hoge materiaalkosten heeft. Ter verhoging van de isolatiewaarde of spijkerbaarheid. • cementgebonden dekvloer in twee lagen aangebracht. door vooraf aangebrachte randstroken van samendrukbaar materiaal. die een speciale oppervlaktebehandeling hebben ondergaan. • de te verwachten gebruiksbelasting. Door de goede vloei-eigenschappen van het materiaal is dit type vloeren in hoge mate ‘self-leveling’. Vloervelden worden zo compact mogelijk uitgevoerd (lengte = breedte) waarbij de maximale oppervlakte per veld wordt beperkt tot circa 30 m2 bij een ongewapende zwevende dekvloer en tot maximaal 60 m2 bij een zwevende dekvloer voorzien van een krimpwapening. • de uitwendige diameter van de leidingen. wordt ook wel gebruikgemaakt van ingestorte elektrische weerstandskabels. op een draagvloer aangebrachte cementgebonden dekvloeren in de sterkteklassen D12 tot en met D40 die geen speciale oppervlaktebehandeling hebben ondergaan. 2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: • direct afgewerkte betonvloeren die geen speciale oppervlaktebehandeling hebben ondergaan. Sommige typen cementgebonden gietvloeren moeten. vergt slechts een geringe dekvloerdikte. 3 vloerbedekking (zie paragraaf 5. al dan niet uitgevoerd met een holle hoek. tot op heden. geheel vrij van alle aansluitende en ingestorte bouwdelen. geen van deze systemen een marktaandeel van enige omvang kunnen veroveren.1): industriele en esthetische toepassingen als: • direct afgewerkte betonvloeren waarvan het oppervlak. om esthetische redenen. In zwevende dekvloeren kan een vloerverwarmingsysteem worden opgenomen. Cementgebonden gietvloeren worden daardoor vrijwel uitsluitend gebruikt voor bijzondere toepassingen. De tegels worden met een specie op basis van een hydraulisch bindmiddel hechtend aan een steenachtige draagvloer aangebracht.D.C.) in combinatie met pigmenteren van het oppervlak.H D.T.A. • nakleuren van het beton door het oppervlak te behandelen met zure oplossingen van metaalzouten. waaraan toeslagmaterialen.150 vlaktenabehandeling heeft ondergaan.Z D.T. waarvan de toplaag bijzondere eigenschappen bezit en/of een speciale oppervlaktenabehandeling heeft ondergaan.B.D O.T.B.T.Z D.B.24 Relaties tussen typeaanduiding.D.B. De kristalsterkte van de mortel Sterkteklasse.B.H D.Z.Z D. Na de toevoeging van het aanmaakwater vindt verharding plaats door een kristallisatieproces dat enige uren tot ten hoogste twee etmalen in beslag neemt.A.Z.C.Z 1 mallen in het verse betonoppervlak waardoor patronen ontstaan (tegel.Z.C A.B.B.E D1 D1 D D.B O.B O. nominale dekvloerdikte en vloerbedekkingsgroep bij de keuze bepaling voor een gietvloer 06950467_H05.C.4.B A.T.Z. e.T.T.A.C.T.B A.B. Voor vloerbedekkingsgroep zie figuur 5.V. In het kader van de integrale benadering vervult de toplaag de rol van vloerbedekking.H.C.C A.H D.B.E A.Z.A.2 Calciumsulfaatgebonden dekvloeren Dekvloeren vervaardigd uit een calciumsulfaat type bindmiddel. het maken van afdrukken van Nominale dekvloerdikte 5. Bewerkingen direct afgewerkte betonvloeren De volgende bewerkingen zijn mogelijk: • kleuren van het beton of de slijtlaag door toevoegen van pigment.T D. Calciumsulfaten worden tot de hydraulische bindmiddelen gerekend.B.B.V.D A.H D.d.V.H D. sierbestrating.B A.B A.F alle alle alle alle alle A.C.B.Z.V.T.T. GD20 groep type A.B.V.C.H.D A.D.Z D.B.Z D.B.D A.T.T.T.indd 150 Bron: CUR Aanbeveling 62 12-04-2005 13:13:03 .V.H D.C A. Het meest bekende en meest toegepaste type calciumsulfaat is anhydriet.C.H D. type-aanduiding.T.H D.B A.B.C A.B.C A.T D.T D. hulpstof(fen) en water worden toegevoegd.B O.B A.T.T.Z.E A.Z.B A.Z D.C A.D.A.H GD30 groep type A.H D.B.H D. sterkteklasse.H.B.v.T.B.2.T.C O.E A.T. worden in toenemende mate toegepast. • slijpen en polijsten (tot blijvende hoogglans) van het al dan niet gepigmenteerde betonoppervlak.B.C A.C A.D alle alle alle alle alle Hechtprimer aan te brengen tussen draagvloer en dekvloer.A.H D. schuimbeton) Figuur 5.C A.D – D1 D D D.C A.C.V.B. • geprefabriceerde cementgebonden tegels of platen.T.E A. D= T = Z= V = H= F = gietvloer gietvloer gietvloer gietvloer gietvloer gietvloer direct op draagvloer op tussenlaag als zwevende vloer als zwevende vloer met verwarming als holtevloer op funderingslaag (b.Z.C. • stempelen.D A.C A.C – – D1 D D D.C.B.H GD40 groep type groep B A.B.B O.H.C.Z. vloerbedekkingsgroep GD12 in mm type 10 15 20 25 30 35 40 45 50 60 70 80 – – – D1 D D.B.D.Z D.H D.T.Z.T.T.Z. Eisen calciumsulfaat bindmiddelen Calciumsulfaat bindmiddelen moeten voldoen aan de eisen vastgelegd in CUR-Aanbeveling 62 en NEN-EN 13454 (ontwerp. • vlakheid en evenwijdigheid van het vloeroppervlak. moeten zijn ontleend aan het ontwerp van het totale vloersysteem waarvan de gietvloer een component is. voor zover van toepassing. • sterkteklasse van de mortel. de sterkteklasse van de gietmortel. • calciumsulfaat composiet bindmiddel (CC). • slijtvastheid van het vloeroppervlak.of specieleverancier en de bindmiddelfabrikant moet. • dekvloerdikte. 12-04-2005 13:13:03 . die bestaat uit twee delen: deel 1 Definities en eisen en deel 2 Beproevingsmethoden. Fabrieksmatig vervaardigd mengsel bestaande uit CB of CC en toeslagmateriaal dat toeslag. • vloeimaat van de per truckmixer aan te leveren specie of de hoeveelheid water die bij de speciebereiding op de bouwplaats ten hoogste mag worden toegevoegd. definitief in 2004). bij vochttoevoer treedt sterkteverlies op.24. Tussen de betrokken partijen moeten vóóraf eenduidige afspraken worden gemaakt over de vereiste eigenschappen van de gietvloer. • noodzaak om een eventueel gevormd calciumcarbonaathuidje te verwijderen. Afspraken over vereiste eigenschappen van de gietvloer Tussen de betrokken partijen moeten vóóraf eenduidige afspraken worden gemaakt over de vereiste eigenschappen van de gietvloer. de dekvloerdikte en de vloerbedekkinggroep. verhoogde dekvloer en/of holtevloer. Dekvloeren op basis van calciumsulfaat.en hulpstoffen kan bevatten met of zonder water. wie dit moet uitvoeren en wanneer. • fabrieksmatig vervaardigd mengsel (CF). tot de kristalsterkte weer is bereikt. maar zij kunnen ook direct worden aangebracht op een funderingslaag van bijvoorbeeld schuimbeton.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN bedraagt circa 25 tot 35% van de eindsterkte die de mortel bereikt na volledige droging.indd 151 151 Als de typeaanduiding van de gietvloer en de toe te passen vloerbedekking dit noodzakelijk maken. Composiet bindmiddel bestaande uit calciumsulfaat bindmiddel waaraan toeslagstoffen zijn toegevoegd. Met in acht name van de productiewijze moeten fabrieksmengsels geschikt zijn voor de consistentiegebieden plastisch en vloeibaar. worden doorgaans aangebracht als gietvloer. Definities verschillende typen bindmiddelen: • calciumsulfaat bindmiddel (CB). Vóór aanvang van het werk moet tussen opdrachtgever en het vloerenbedrijf ten minste worden overeengekomen: • typeaanduiding van de gewenste gietvloer. • oppervlaktetextuur van de gietvloer. volgens CUR-Aanbeveling 62 en NEN-EN 13454 Bindmiddelen. • normsterkte van het bindmiddel. 06950467_H05. Gietvloeren hebben het toepassingsgebied voor dekvloeren sterk verruimd. • grootste korrelafmeting. • hechtsterkte aan de ondergrond. moeten aanvullende eisen worden vastgelegd met betrekking tot: • buigtreksterkte van de mortel. Tussen de mengsel. Dit proces is reversibel. figuur 5. Het gehalte aan calciumsulfaat moet bedragen: • voor calciumsulfaat bindmiddel (CB): ≥ 85% (m/m). Bindmiddel bestaande uit hydraulisch bindend calciumsulfaat en kan toeslag. Tussen vloerenbedrijf en mengsel. Er bestaan binnen een vloersysteem relaties tussen de soort draagvloer.en hulpstoffen bevatten. • huidtreksterkte van het vloeroppervlak. ten minste worden overeengekomen: • type bindmiddel.of specieleverancier moet worden vastgelegd: • sterkteklasse. samengestelde bindmiddelen en fabrieksmatig vervaardigde mengsels voor dekvloeren gebaseerd op calciumsulfaat. Zo lenen gietvloeren zich bij uitstek voor toepassingen als zwevende dekvloer. Classificatie calciumsulfaatgebonden dekvloeren De vereiste eigenschappen waaraan de calciumsulfaatgebonden gietvloer moet voldoen. • de specie moet stabiel zijn (waterafscheiding ten hoogste 3 mm). voldoen aan de in de tabel karakteristieke sterkten gegeven waarden.5 Beproeving na 3 dagen 5. • op leidingen voor vloerverwarming moet de dekking ten minste 25 mm bedragen. • de vloeimaat voor een gietmengsel moet ten minste 220 mm bedragen.0 16.0 28 dagen 20.0 4.5 2.0 30.152 Sterkteklasse1 20 30 40 1 Minimum buigtreksterkte in N/mm2 Minimum druksterkte in N/mm2 Beproeving na 3 dagen 1.0 5.5 2.0 6.0 40. • de dekvloerdikte mag niet kleiner zijn dan vijf maal de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal. figuur 5.0 De verhouding bindmiddel tot toeslagmateriaal is 1:2. • de open tijd/verwerkbaarheidsduur moet zodanig zijn dat de specie binnen deze tijd gemengd. Figuur 5.5 Beproeving na 3 dagen 18.0 De vermelde sterkten behoren bij de keuring van mortelprisma’s Voor proefstukken uit het werk geldt dat de druksterkte ten minste 85% van de in de tabel genoemde waarde moet bedragen.0 40.0 2. getransporteerd en verwerkt kan worden maar moet altijd ≥ 30 minuten zijn.5 1.0 5.0 28 dagen 4. Eisen calciumsulfaat speciec en -mortel De calciumsulfaat specie moet de volgende eigenschappen bezitten: • de spreidmaat voor een plastisch mengsel moet 110 tot 140 mm bedragen. • bij een zwevende dekvloer moet de dikte zijn afgestemd op de dynamische stijfheid van de verende tussenlaag en de buigtreksterkte van de gietvloermortel. De normsterkte van het bindmiddel moet per sterkteklasse ten minste voldoen aan de in de tabel gegeven waarden.0 6.26 Karakteristieke sterkten van fabrieksmatig vervaardigde mengsels (CF) 06950467_H05.0 16.0 28 dagen 12.0 20.0 2. figuur 5. Eisen dekvloer De dekvloerdikte moet voldoen aan de overeengekomen waarden en tevens aan de volgende eisen: • de dekking op leidingen in de gietvloer moet ten minste 15 mm bedragen.0 18.25 Karakteristieke sterkte van calciumsulfaat bindmiddelen (CB) en (CC) • voor calciumsulfaat-composiet bindmiddel (CC): ≥ 50% en < 85% (m/m).26.0 12.indd 152 12-04-2005 13:13:03 .0 30. De druksterkte en buigtreksterkte van de calciumsulfaat mortel moeten per sterkteklasse Sterkteklasse1 12 20 30 40 1 Ter plaatse van vloerbeëindigingen verticaal op het vloeroppervlak treden trekspanning en afschuifspanning op ten gevolge van verschillen in materiaalgedrag tussen gietvloer en vloerbedek- Minimum buigtreksterkte in N/mm2 Minimum druksterkte in N/mm2 Beproeving na 3 dagen 1.25.0 12.0 28 dagen 3. Figuur 5. Steenachtige draagconstructies.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Afstand tussen meetpunten 00.5 02.5 8. Om beschadigingen.000 10.28.000 04.27 en 5.6 N/mm2.29. Dit kan geschieden op basis van het bepalen van de textuur- 12-04-2005 13:13:04 . eisen tabel 5.28 Vlakheidsklasse verzwaarde eisen king.indd 153 Met name in de utiliteitsbouw.5 05.100 10.5 13. te voorkomen. De vlakheid/evenwijdigheid van het gietvloeroppervlak moet voldoen aan de normale en verzwaarde eisen.27 Vlakheidsklasse normale eisen Afstand tussen meetpunten 10. de gewenste structuur van het dekvloeroppervlak. tabel 8) gestelde eisen worden. In het bijzonder bij gietvloeren waarop een dunne vloerbedekking moet worden aangebracht is de mate van ruwheid van het dekvloeroppervlak (de structuur) van belang. dan moet worden gekozen voor een gietvloer met een hoge slijtvastheidklasse.100 00.5 04.0 N/mm2 bedragen. kan men de keuze bepalen op een gietvloer met een hoge slijtvastheidklasse.5 11.5 04.5 7.5 04 07 09 15 21 24 Gemiddelde afwijking ten hoogste (‘gemiddeld’) Ten hoogste 5% groter dan (‘toets laag’) Geen enkele waarde groter dan (‘toets hoog’) 1 2 3 5 7 8 1. worden dekvloeren langdurig blootgesteld aan belasting veroorzaakt door afbouwactiviteiten. Een dunne vloerbedekking (bijvoorbeeld een verflaag) bezit nauwelijks lastenspreidend vermogen.000 15.q.500 01.500 01. Partijen moeten vóóraf tot overeenstemming komen over de toelaatbare ruwheid c.5 2.28 ≈ klasse 2). die worden gesteld aan de vlakheid van gietvloeren en draagvloeren (tabel 8) in woning. twee klassen onderscheiden (A en B) die voor zes meetpuntafstanden de maximaal toelaatbare afwijking vermelden.000 15.5 13. De eisen aan de vlakheid van de gietvloer komen overeen met die van NEN 2747 (eisen tabel 5. De huidtreksterkte moet gemiddeld ten minste 1.000 04. evenals in NEN 2886 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen voor gebouwen. figuur 5.en utiliteitsgebouwen.5 5. De laagste waarde mag niet kleiner zijn dan 0.5 3.5 08.0 Maten in mm Figuur 5.5 15.000 153 Gemiddelde afwijking ten hoogste (‘gemiddeld’) Ten hoogste 5% groter dan (‘toets laag’) Geen enkele waarde groter dan (‘toets hoog’) 02 04 05 09 13 15 02.0 05. Bij de aan de vlakheid van de onderliggende draagvloer (CUR-aanbeveling 62. die vaak kostbare reparaties van het dekvloeroppervlak tot gevolg hebben. 06950467_H05.000 10.000 Maten in mm Figuur 5.27 ≈ klasse 4. figuur 5.5 09. Is de keuze bepaald op een dergelijke vloerbedekking. indd 154 12-04-2005 13:13:04 . Bij de vermelde waarden is uitgegaan van een niet-opgeruwd draagvloeroppervlak met een beperkte wateropnemend vermogen.28. Laagdikte De minimaal vereiste sterkteklasse wordt mede bepaald door de verkeersbelasting tijdens de afbouw. Afhankelijk van de gewenste vlakheid moet de draagvloer voldoen aan de eisen van vlakheid. (GD-V) gietvloer met verwarming. Afhankelijk van de toepassing en de gewenste prestaties worden de volgende typen calciumsulfaatgebonden gietvloeren onderscheiden: 1 (GD-D) gietvloer direct op een steenachtige of stalen draagvloer. De tabel van figuur 5.De hechting aan de ondergrond moet voldoen aan de overeengekomen waarde. die verschilt per soort en type bindmiddel. In bestaande gebouwen kan de GD-D dekvloer direct op een steenachtige draagvloer worden aangebracht.5 kN) en bij mortels met toeslagmateriaal waarvan de Dmax 4 mm bedraagt.30 Minimale vereiste nominale dikte calciumsulfaatgebonden dekvloer (maten in mm) 06950467_H05. (GD-H) gietvloer als holtevloer. mits deze waterdicht zijn.en gebruiksfase en de toe te passen vloerbedekking. in één. (GD-T) gietvloer op een tussenlaag. in een tegen inregenen en tocht beschermde ruimte (gesloten daken en gevels). figuur 5.154 Slijtvastheidklasse I II III IV 2 3 4 5 6 Materiaalverlies in cm3/50 cm2 ≤ 25 ≤ 17 ≤ 13 ≤ 10 Figuur 5.1 mm mag afwijken van de overeengekomen waarde.29 Slijtvastheidklassen calciumsulfaat gietvloer (bepaald volgens methode Böhme) diepte. kan een calciumsulfaatgebonden gietvloer na minimaal twaalf uur tot maximaal drie etmalen worden opengesteld voor licht (afbouw-)verkeer. in relatie met de gekozen sterkteklasse. Verder is uitgegaan van Bij uitvoering in één laag: Sterkteklasse GD12–D/T Dikte 30/40 mm GD20–D/T 30/35 mm GD30–D/T 25/30 mm GD40–D/T 25/30 mm Bij uitvoering in twee lagen: Sterkteklasse toplaag GD12 Dikte toplaag 20 mm GD20 20 mm GD30 20 mm GD40 20 mm Sterkteklasse onderlaag Dikte onderlaag GD12 35 mm GD20 30 mm GD20 30 mm GD12 35 mm Sterkteklassen en laagdiktes gelden voor belastingklasse I ( belasting 2.of meerlaagse uitvoering. Figuur 5. conform CUR-Aanbeveling 62. De dekvloer kan in de nieuwbouw direct worden aangebracht op steenachtige of stalen draagvloeren. Voor beide toepassingen geldt dat eventuele naden tussen draagvloerelementen vóóraf moeten worden afgedicht.en omgevingstemperatuur tussen +5 °C en +30 °C plaatsvinden. 1 (GD-D) Gietvloer direct op een steenachtige of stalen draagvloer Type GD-D dekvloeren zijn toepasbaar in nieuwbouw en in renovatieprojecten.27 of 5. (GD-Z) zwevende gietvloer. Afhankelijk van de kristallisatietijd. figuur 5. (GD-F) gietvloer op funderingslaag.30 geeft de minimaal vereiste nominale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer.2. Uitvoering calciumsulfaatgebonden dekvloeren Het aanbrengen en verharden van calciumsulfaatgebonden gietvloeren moet bij een ondergrond. die ten hoogste 0. Deze bestaat doorgaans uit water.31 Details direct op draagvloer aangebrachte anhydrietgebonden gietvloer Bron: SBR Publicatie 292 ������������ 155 toeslagmateriaal met een maximale korrelafmeting (Dmax) van 4 mm. door te zetten in de dekvloer. Geringere laagdiktes zijn mogelijk afhankelijk van de keuze van het soort en type specie en het aanbrengen van een eventuele hechtlaag.en/of gasdichte folie met al of niet dampremmende eigenschappen. figuur 5. zodanig uitgevoerd dat weglekken van anhydrietspecie wordt voorkomen. keramische of houten vloerbedekkingen kunnen spanningen in �������������������������������� ������� ����������������������� ������������������������� ���������� Figuur 5. 2 Aan de draagvloer bevestigde. figuur 5. Figuur 5. De randstroken moeten bestaan uit gemakkelijk samendrukbaar materiaal met een dikte afhankelijk van de grootte van het vloerveld maar ten minste 5 mm en een hoogte die ten minste gelijk is aan de totale dikte van de dekvloer en de vloerbedekking. kolommen.31. De tabel in figuur 5.en gebruiksfase en de toe te passen vloerbedekking. figuur 5. 5 Aanhechtingslaag eventueel voorzien van een product dat de aanhechting verbetert. Bij de vermelde waarden is uitgegaan van toeslagmateriaal met een Dmax van 4 mm en is rekening gehouden met kleine onvolkomenheden in de vlakheid van de tussenlaag.indd 155 12-04-2005 13:13:05 .2. Bij opname van leidingen in de dekvloer moet de dekking op de leidingen ten minste 15 mm bedragen. Tegen alle voornoemde bouwdelen moeten bovendien randstroken worden aangebracht. wordt vóór het storten van de calciumsulfaat specie een tussenlaag aangebracht.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN � � � � � � � � � �� 1 Aansluiting gietvloer met wanden en andere verticale bouwdelen. 10 Sparing voor leidingdoorvoeren. 6 Anhydrietgebonden gietvloer. 9 Dilatatievoeg. 2 (GD-T) Gietvloer op een tussenlaag Als de dekvloer los van de draagvloer moet blijven.32 Details anhydrietgebonden gietvloer op tussenlaag 06950467_H05. Bij natuurstenen. Laagdikte De minimaal vereiste sterkteklasse wordt weer bepaald door de verkeersbelasting tijdens de afbouw. verticale doorvoeren en dergelijke. op vloerverwarmingsleidingen ten minste 25 mm. ingegoten horizontale leiding. De tussenlaag scheidt de dekvloer van alle aangrenzende en ingegoten bouwdelen.32. 7 Bescherming van de dekvloerrand door middel van de in de draagvloer verankerde stalen profielen. 3 Naden en kieren dienen zorgvuldig te worden afgedicht als waterdichte afsluiting om weglekkende anhydrietspecie en lekken in de isolatie te voorkomen. Zonder akoestische scheiding wordt de anhydrietspecie ‘koud’ tegen de wanden gegoten. zoals wanden. 8 Tijdelijke kantplank ter plaatse van de beëindiging van de dekvloer. dekking boven de leiding minimaal 15 mm bij de sterkteklasse GD-20. 4 Verticale leiding door het vloersysteem.30 geeft de minimale nominale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer in relatie met de gekozen sterkteklasse. 156 Sterteklasse GD12 Dikte GD20 GD30 GD40 uitstek geschikt maakt voor toepassing als ongewapende zwevende dekvloer, figuur 5.34. 40 mm 35 mm 30 mm 30 mm Bij natuurstenen, keramische of massief houten vloerbedekkingen laagdikte ten minste 45 mm. Figuur 5.33 Minimum laagdikte calciumsulfaatgebonden gietvloeren (GD-T) op tussenlaag de dekvloer optreden. In die gevallen dient de nominale laagdikte van de dekvloer ten minste 40 mm te zijn. Het aanbrengen van leidingen op de van een tussenlaag voorziene draagvloer is toegestaan. De dekking op de leidingen moet ten minste drie keer de Dmax van het gekozen toeslagmateriaal zijn. 3 (GD-Z) Zwevende gietvloer Zwevende dekvloeren hebben tot doel de thermische en/of akoestische isolatie van het totale vloersysteem te verbeteren. Terugdringen van luchtgeluid en/of contactgeluid gebeurt door de dekvloer aan te brengen op een verende laag (= massa/veersysteem). Een dekvloer op een isolatielaag moet een goede stijfheid en buigtreksterkte bezitten. Calciumsulfaatgebonden gietvloeren voldoen aan deze eisen, wat ze bij ����� ������������ ���������� ����������������� ������������� ��������������� �������� ��������� ������������ ���������� Laagdikte Een dekvloer op een samendrukbare isolatielaag heeft een drukverdelende functie. De minimaal vereiste nominale laagdikte is daarmee afhankelijk van de samendrukbaarheid van de isolatielaag en de te verwachten belastingen. De tabel van figuur 5.35 geeft de minimale nominale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer in relatie met de gekozen sterkteklasse en de dynamische stijfheid respectievelijk samendrukbaarheid van de isolatielaag bij een gebruiksbelasting tot 1,5 kN/m2. De vereiste sterkteklasse is ten minste GD20. Bij de vermelde waarden is uitgegaan van toeslagmateriaal met een Dmax van 4 mm. Bij natuurstenen, keramische of massief houten vloerbedekkingen is een nominale laagdikte van ten minste 45 mm vereist. Soms bestaat het risico van blijvend of langdurig vochtaanbod uit de draagvloer. Het is dan aan te bevelen een dampremmende laag tussen het isolatiepakket en de draagvloer aan te brengen. Op het isolatiepakket moet altijd een waterkerende laag worden aangebracht. Deze dient om weglekken van de calciumsulfaatspecie, waardoor contactbruggen zouden kunnen ontstaan, te voorkomen. Tegen alle aansluitende en ingegoten bouwdelen moeten gemakkelijk en voldoende (> 50%) samendrukbare randstroken worden aangebracht. De minimale dikte hiervan is 5 mm bij een grootste diagonale afmeting van de dekvloerplaat tot 15 m. Is de vloerplaat Dikte isolatie dL ≤ 30 dL ≤ 30 Samendrukbaar- < 5 5 < 10 < 5 5 < 10 heid (dL – dB) Dikte gietvloer 35 mm 40 mm 40 mm 45 mm ���������� �������� �������������� ��������������������� ��������������������������� ��������� ���������� ����������� ����������� dL = leveringsdikte in mm; dB = dikte onder normbelasting in mm. Gebruiksbelasting tot 1,5 kN/m2, sterkteklasse ten minste GD20. Bij natuurstenen, keramische of massief houten vloerbedekkingen laagdikte ten minste 45 mm. Figuur 5.34 Details calciumsulfaatgebonden gietvloer op Figuur 5.35 Minimaal vereiste nominale dikte zwevende isolatiepakket gietvloer (maten in mm) 06950467_H05.indd 156 12-04-2005 13:13:06 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN groter, dan moet de randisolatie ten minste 9 mm dik zijn. De hoogte van de randisolatie is minimaal gelijk aan de totale dikte van het zwevende vloersysteem, inclusief de vloerbedekking. 4 (GD-V) Gietvloer met verwarming Dekvloeren met een vloerverwarmingssysteem worden doorgaans als zwevende dekvloer uitgevoerd, figuur 5.36. De dikte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer met daarin opgenomen vloerverwarming, is afhankelijk van het toegepaste systeem. Een isolatielaag voorkomt warmteopname (accumulatie) door de draagvloer en houdt warmteverlies naar de onderliggende ruimte tegen. Van de verschillende vloerverwarmingssystemen komt het warmwatervoerende type het meest voor. De temperatuur van het circulerende water moet worden begrensd op circa 35 °C à 40 °C (kortstondig is een maximumtemperatuur van 50 °C toelaatbaar). Onderlinge verschillen hebben voornamelijk betrekking op de plaats ��������������� �������� ��������� ��������������� ������������ ���������� ���� �� ���� �� �������� ���������� �� ���� ����� ��� �� ���� �� ���� ��� �� ���� �� �� ���� ���������� ����������� ������������ ���������� ���� �� �� �� Dikte Dekking 45 + d 45 58 + d 35 45 + d 25 45 n.v.t 157 301 n.v.t Gebruiksbelasting tot 2,5 kN/m2, sterkteklasse ten minste GD20. 1 Uitvlaklaag ten minste 25 + d mm dik. Bij vloerbedekking bestaande uit natuursteen of keramiek dient de technische dikte ten minste 45 mm te bedragen. Figuur 5.37 Minimaal vereiste nominale dikte en dekking van de dekvloer in relatie met de plaats van de verwarmingsleidingen (maten in mm) van de leidingen in, of ten opzichte van de gietvloer. De diverse systemen worden aangeduid als ZV 1 t/m ZV 5. Figuur 5.36 laat zien hoe de verschillende constructies zijn opgebouwd. Figuur 5.37 geeft de vereiste nominale dikte van de dekvloer en dekking op de verwarmingsleidingen weer. Detaillering Zwevende dekvloeren met verwarming moeten altijd van aansluitende en ingegoten bouwdelen worden gescheiden door middel van een kantstrook, bestaande uit gemakkelijk indrukbaar (> 50%) isolatiemateriaal met een van de grootte van het verwarmde vloerveld afhankelijke dikte die ten minste 9 mm moet bedragen. Bij compacte vloervelden (lengte = breedte) aansluitend tegen stijve of stijf verankerde bouwdelen en voldoende (> 50%) indrukbare randisolatie, is het mogelijk zeer grote oppervlakken zonder dilataties uit te voeren (400 tot 600 m2). Verwarmingsleidingen mogen geen werkende voegen in de gietvloer kruisen. Als aan- en afvoerleidingen van een verwarmd vloerveld toch een dilatatievoeg kruisen, moeten deze op die plaats door een mantelbuis van ten minste 200 mm lengte worden geleid. De verwarmingsleidingen moeten zo worden aangebracht dat een gelijkmatige opwarming van de vloerplaat gewaarborgd is. Als onvoldoende hoogte beschikbaar is kunnen we ook gebruik maken van elektrische weerstandskabels als vloerverwarming. Door het instorten van de dunne in matvorm uitgevoerde kabels, kan de dikte van de dekvloer beperkt blijven. Figuur 5.36 Details gietvloeren met verwarming 06950467_H05.indd 157 12-04-2005 13:13:06 158 5 (GD-H) Gietvloer als holtevloer Verhoogde dekvloeren van het type holtevloer bestaan in principe uit een verloren bekisting die op enige hoogte van de draagvloer wordt gesteld, figuur 5.38. Over deze constructie wordt de gietvloer aangebracht. De holtevloer is met name ontwikkeld voor kantoren waar steeds meer leidingen weggewerkt moeten worden. Controleluikjes, of van luiken voorziene goten in de vloer, maken dat de leidingen bereikbaar blijven. Calciumsulfaat gietvloeren zijn zeer geschikt om als naadloze dekvloer op holtevloeren aan te brengen. ����������������������� ���������� �������������� is bovendien dat de fundering niet extra belast hoeft te worden met zwaar materieel, tijdens het aanbrengen van zowel de fundering als de dekvloer. Dat komt doordat de specie over aanzienlijke afstanden kan worden verpompt. Laagdikte De beddingsconstante van de funderingslaag moet voldoende zijn om de door de gietvloer gespreide vloerbelasting te kunnen opnemen. Het vermogen belasting te spreiden wordt bepaald door de sterkte en de stijfheid van de gietvloer. Detaillering De detaillering op een funderingslaag van schuimbeton vindt op dezelfde wijze plaats als bij een calciumsulfaatgebonden gietvloer direct op een draagvloer. Voor het aanbrengen op alle andere funderingslagen gelden de details als bij een gietvloer op een tussenlaag. ▶▶ Voor funderingsplaten van schuimbeton en geëxpandeerde kleikorrels, zie deel 2 Onderbouw, Figuur 5.38 Details van een type holtevloer voorzien van hoofdstuk 5 Ontwerp en uitvoering van funderingen gietvloer Laagdikte De elementen waaruit de holtevloer is opgebouwd moeten voldoende sterkte en stijfheid bezitten om, in de gebruiksfase, de vloerbelasting op de draagvloer te kunnen overbrengen. De nominale laagdikte van de gietvloer moet ten minste 35 mm zijn bij een minimale sterkteklasse GD20. Hogere sterkteklassen vragen om een nominale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer van ten minste 30 mm. 6 (GD-F) Gietvloer op funderingslaag Als de draagkracht dat toelaat, kan een calciumsulfaatgebonden gietvloer direct worden gegoten op een van een funderingslaag voorziene verdichte ondergrond. Bij toepassing van een lichtgewicht fundering (bijvoorbeeld schuimbeton) is de belastingstoename op de ondergrond gering. In combinatie met een compenserende ontgraving is het zelfs mogelijk de belasting op de ondergrond te verminderen. Door het achterwege blijven van een draagvloer kan de bouwcyclus worden versneld. Voordeel 06950467_H05.indd 158 Toepassing calciumsulfaatgebonden dekvloeren Calciumsulfaatgebonden dekvloeren uitgevoerd als gietvloer en onderscheiden naar de zes besproken typen, kunnen praktisch universeel en onbeperkt worden toegepast voor binnensituaties in zowel woning- als utiliteitsgebouwen. Dit type dekvloeren kenmerkt zich door uitstekende sterkte-eigenschappen en een hoge mate van vlakheid gepaard aan een grote dimensionale stabiliteit (nauwelijks verhardings- en/of drogingskrimp). De gunstige technische eigenschappen, de korte aanbrengtijd en de arbo- en milieuvriendelijke verwerking, maken deze vloeren uitermate geschikt als dekvloercomponent van vloersystemen voor de volgende toepassingen: 1 industriële dekvloer: • in één of meer lagen op een funderingslaag of een draagvloer aangebrachte calciumsulfaatgebonden gietvloer met een sterkteklasse van GD40 of hoger, die een speciale oppervlaktebehandeling heeft ondergaan; 2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: • in één of meer lagen direct op een fundering- 12-04-2005 13:13:07 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN slaag, of daarvan gescheiden door een dunne tussenlaag of door één of meer isolatielagen, aangebrachte calciumsulfaatgebonden gietvloer in een sterkteklasse vanaf GD12 die geen speciale oppervlaktebehandeling heeft ondergaan; • in één of meer lagen, hechtend aan een steenachtige draagvloer, of daarvan gescheiden door een dunne tussenlaag of door één of meer isolatielagen, aangebrachte calciumsulfaatgebonden gietvloer in een sterkteklasse vanaf GD12 die geen speciale oppervlaktebehandeling heeft ondergaan; • in één laag op een geprepareerde verhoogde bekisting aangebrachte calciumsulfaatgebonden gietvloer (holtevloer) in een sterkteklasse vanaf GD20 die geen speciale oppervlaktebehandeling heeft ondergaan. 3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.1): in één of meer lagen op een funderingslaag of een draagvloer aangebrachte calciumsulfaat gebonden gietvloer met een sterkteklasse van GD30 of hoger die, om esthetische redenen, een speciale bewerking heeft ondergaan. De volgende bewerkingen zijn daarbij mogelijk: • kleuren van de dekvloer door toevoegen van pigment of nakleuren van het oppervlak door dit te behandelen met zure oplossingen van metaalzouten; • slijpen en polijsten (tot blijvende hoogglans) en verzegelen van de al dan niet gekleurde dekvloer. 5.4.3 Bitumineuze dekvloeren Een bitumineuze dekvloer is een naadloze vloerafwerking, vervaardigd van een mengsel van steenslag, zand of andere vulstof en een bindmiddel op basis van bitumen. Bitumen is een thermoplastisch aardolieproduct, het verhardt niet en droogt niet uit. De warme of koude mortel wordt ter plaatse in een of meer lagen op een draagvloer gestort, gespreid, eventueel mechanisch verdicht en op het gewenste peil gebracht. Bitumineuze dekvloeren worden onderscheiden in: 1 gietasfalt- of strijkasfaltvloeren; 2 asfaltemulsie of koud asfaltvloeren. Gietasfalt is een thermoplastisch mengsel van zand, grind (steenslag), vulstoffen (kalksteenpoeder) met als bindmiddel bitumen. Het mengsel 06950467_H05.indd 159 159 wordt warm (200 à 230 °C) verwerkt. In koude toestand is het vast en thermoplastisch. Asfaltemulsie is een mengsel van zand, steenslag, cement en een emulsie van bitumen, klei (bentoniet) en water. Het mengsel vertoont qua verwerking overeenkomst met betonspecie en wordt koud (boven 0 °C) aangebracht. Classificatie bitumineuze dekvloeren Gietasfaltvloeren worden volgens DIN 1996 ingedeeld naar druksterkte, in drie klassen: 1 hard indruk < 1,5 mm; 2 normaal indruk 1,5 – 4 mm; 3 zacht indruk > 4 mm. Asfaltemulsievloeren bezitten een grotere druksterkte dan gietasfaltvloeren en kunnen dus zwaarder worden belast. Een gietasfaltvloer heeft een toelaatbare belasting van 0,2 tot 0,35 N/mm2 en een asfaltemulsievloer van 1,5 tot 3,5 N/mm2. Puntbelastingen veroorzaakt door meubilair of dergelijke, die de toegestane belasting te boven gaan, maken het toepassen van een drukverdelende laag noodzakelijk. Naast eisen met betrekking tot de indrukgevoeligheid, kunnen aanvullende eisen worden gesteld met betrekking tot: • oppervlakte-eigenschappen: bij direct aan het gebruik blootgestelde bitumineuze dekvloeren zijn de stroefheid en de slijtvastheid van het oppervlak van belang; • water- en dampdichtheid: asfaltvloeren kunnen waterdicht worden uitgevoerd. Bij emulsievloeren treedt door de aanwezigheid van poriën een lichte waterindringing op. Gietasfaltvloeren hebben een zeer hoge waterdampdiffusieweerstand; • akoestische eigenschappen: asfaltvloeren verminderen de contactgeluidsoverdracht van een vloersysteem, de afname ΔLnT bedraagt circa 7 dB. Uitvoering bitumineuze dekvloeren Het aanbrengen van gietasfalt kan zelfs bij temperaturen onder het vriespunt plaatsvinden. Een asfaltvloer kan niet rechtstreeks op een ondergrond worden aangebracht waarin nog restvocht aanwezig is. Om die reden wordt gietasfalt praktisch uitsluitend op een scheidingslaag 12-04-2005 13:13:07 160 aangebracht. Voorwaarde is dat vóór of tijdens de uitvoering geen sprake is van plasvorming op de scheidingslaag. Het aanbrengen van asfaltemulsievloeren moet bij een ondergronden omgevingstemperatuur boven 0 °C plaatsvinden in een regendichte en tochtvrije ruimte (gesloten gevels!). Afhankelijk van de toepassing en de gewenste prestaties worden de volgende typen asfaltvloeren onderscheiden: 1 gietasfalt als dekvloer; 2 asfaltemulsie als dekvloer; 3 gietasfalt als zuurvaste vloerafwerking; 4 asfalttegelvloer; 5 asfaltplatenvloer. 1 Gietasfalt als dekvloer Uitvoering is mogelijk in één laag (dikte van 20 tot 25 mm) of in twee lagen (dikte 40 tot 45 mm). Een gietasfalt dekvloer kan direct worden aangebracht op een steenachtige, houten of stalen draagvloer, of los daarvan op een scheidings- of dampvereffeningslaag. Het gietasfalt wordt baansgewijs aangebracht. De banen met een breedte van 3 tot 4 m, worden uitgezet met stalen reien. Op de bouwplaats wordt het gietasfalt vanuit de ketel in asfaltkarren getapt en naar de verwerkingsplaats gereden. Bij grotere afstanden worden dumpers ingezet, voorzien van verwarming en een roermechanisme. Het geloste asfalt wordt met een houten spaan uitgestreken en volledig dicht tegen het eerder aangebrachte asfalt aangewerkt. Bij een waterdichte afwerking kunnen plinten worden aangebracht. De bovenkant van de plint moet in een sponning liggen (terugliggend van de wand) om te voorkomen dat van de wand aflopende vloeistof doordringt achter de plint. Bij plintafwerkingen kunnen worden onderscheiden: • de overgang horizontaal naar verticaal wordt geheel in gietasfalt uitgevoerd, waarvoor een speciaal gietasfaltmengsel wordt gebruikt; • de randen en plinten worden uitgevoerd met behulp van stroken foliemateriaal op basis van gemodificeerde bitumen; • de randen en plinten worden vervaardigd van keramische tegels aangebracht op een folie (bij zuurvrije bekleding). 06950467_H05.indd 160 Laagdikte De dikte van een laag gietasfalt die in één keer wordt aangebracht is afhankelijk van het soort specie. Zachte onderlagen of uitvlaklagen worden meestal in een dikte van 10 à 15 mm aangebracht; stugge toplagen zijn moeilijker te verwerken en worden in een dikte van 25 tot 30 mm aangebracht. Direct na het uitstrijken wordt het oppervlak met behulp van bezem en schuurplank, ingeschuurd met gedroogd en gezeefd zilverzand. Bij buitentoepassingen kan het oppervlak ook worden ingestrooid met grind 1-3 mm. Na afkoeling kan de asfaltvloer direct in gebruik worden genomen. 2 Asfaltemulsie als dekvloer Uitvoering is mogelijk in een laagdikte vanaf 10 tot circa 50 mm. Asfaltemulsievloeren kunnen in één laag direct worden aangebracht op een steenachtige, houten of stalen draagvloer, of los daarvan op een scheidingsslaag. Aangebracht op houten draagvloeren (in een laagdikte > 15 mm), moeten zij worden voorzien van een metaalgaaswapening. Een steenachtige of stalen draagvloer kan worden voorzien van een bitumineuze hechtlaag. Op een houten draagvloer wordt doorgaans een scheidingslaag aangebracht. De gemengde asfaltemulsiespecie wordt gestort tussen metalen reien, eventueel met behulp van een trilbalk gespreid en machinaal verdicht met behulp van zogenoemde powerfloats. Het oppervlak wordt nagepleisterd met een cement/bitumenemulsie-slurry (cement/ bitumenpap). Na 24 uur kan de vloer in gebruik worden genomen. 3 Gietasfalt als zuurvaste vloerafwerking Een zuurvaste vloerafwerking moet in twee lagen, met verspringende aanzetnaden, hechtend worden aangebracht op een steenachtige draagvloer. Om een goede hechting met de draagvloer te waarborgen, wordt deze eerst voorzien van een voorsmeerlaag. 4 Asfalttegelvloer Asfalttegels worden geprefabriceerd van geperst gietasfalt. De kleur van deze tegels is zwart of roodbruin. De hardheid en dichtheid is afhankelijk van de persdruk bij de vervaardiging. De afmetingen van de tegels zijn 250 × 250 mm, 12-04-2005 13:13:08 2% – steenslag 8/11 mm: 91. Voor het ZOAB van de combinatiedekvloer zijn de Standaard RAW bepalingen 2000 van toepassing. In het kader van de integrale benadering vervult de boven. vonkvrije vloerafwerking voor munitieopslagplaatsen en -fabrieken. Classificatie combinatiedekvloeren Voor combinatiedekvloeren bestaat er (nog) geen classificatie op basis van een norm of aanbeveling. De tegels worden op steenachtige draagvloeren in cementspecie gelegd. • de hoeveelheid holle ruimte in het ZOAB moet ten minste 25% en ten hoogste 30% bedragen.7% • het steenslag 8/11 mm voor het ZOAB mag maximaal 10% ondermaat (kleiner dan 8 mm) en maximaal 10% overmaat (groter dan 11 mm) bevatten. waarbij gestreefd moet worden naar 27%. die bijzondere eigenschappen bezit en/of een speciale oppervlaktenabehandeling heeft ondergaan. 2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: • als dekvloer op houten of stalen draagvloeren. parkeerdaken enzovoort. 06950467_H05. Partijen moeten daarom vóóraf tot overeenstemming komen over de te leveren kwaliteit of het te bereiken resultaat zoals de toelaatbare ruwheid c. is aangebracht. vloerafwerking voor magazijnen. vaak een cementgebonden dekvloer of monolietbetonvloer. de gewenste structuur van het vloeroppervlak.indd 161 161 • asfalttegelvloer met of zonder voeg in cementspecie gelegd op een steenachtige draagvloer. • als een dampremmende dekvloer (gietasfalt) wordt geëist. De door verwarming zacht gemaakte platen kunnen in het gewenste profiel worden aangebracht en zelfs tegen de wanden worden opgezet. die is opgebouwd uit een zeer open asfaltbeton (ZOAB) waarvan de holle ruimten zijn gevuld met een cementgebonden (polymeer gemodificeerde) slurry (cementpap).5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN de dikten variëren van 20 tot 25 mm. De platen worden vastgebrand op een bitumenlaag die vóóraf in hete toestand met een mastiekbezem op de ondergrond. met in acht name van de wijzigingen en aanvullingen zoals die hierna zijn opgenomen. 5. • asfaltplatenvloer in één laag aangebracht op een met een hete bitumenlaag voorgestreken cementgebonden dekvloer of monolietbetonvloer. in dikten van 8 tot 15 mm.of toplaag de rol van vloerbedekking. waterdichte.3): • asfalttoplaag van een in twee lagen aangebrachte naadloze bitumineuze vloerbedekking. • In afwijking van artikel 31.22. 5 Asfaltplatenvloer Geprefabriceerde asfalt. Met door een speciale samenstelling verkregen bijzondere eigenschappen tevens toe te passen als antistatische vloerafwerking voor bijvoorbeeld computerruimten of als geleidende. industrieën. • platenvloer in één laag aangebracht op een met een hete bitumenlaag voorgestreken steenachtige draagvloer. 3 vloerbedekking (zie paragraaf 5. Als eisen worden gesteld met betrekking tot 12-04-2005 13:13:08 . Voor deze laatste toepassing worden de asfaltplaten vaak gecombineerd met gietasfalt voor het maken van waterdichte bekledingen.1% – fabrieksvulstof: 4.of ‘mooker’platen met afmetingen van 500 × 500 mm.q.4. De asfaltplatenvloer kent dezelfde industriële toepassingen als de naadloze gietasfaltvloer.4 Combinatiedekvloeren Een combinatiedekvloer is een constructieve laag. Toepassing bitumineuze dekvloeren Bitumineuze dekvloeren zijn geschikt voor de volgende toepassingen: 1 industriële dekvloer: • in één laag aangebrachte naadloze.13 lid 01 van de RAW Standaard 2000.26.0% – cellulosevezel: 0. • als vulstof moet fabrieksmatig vervaardigde middelsoort vulstof met hydroxide worden toegepast. stroeve. wordt het ZOAB voor een combinatiedekvloer niet aangeduid volgens tabel T31. bezitten dezelfde eigenschappen als gietasfalt. Dit kan bijvoorbeeld geschieden op basis van een monster of een referentie combinatiedekvloer. elastische. • het ZOAB moet voor een combinatiedekvloer als volgt worden samengesteld: – bitumen (B70/100): 4.5. meestal zilverzand en vaak ook kwartsmeel. De cementslurry moet zo vloeibaar zijn dat hij gemakkelijk indringt in het ZOAB en alle daarin aanwezige holle ruimten vult.39 Samenstellingen en toepassing van magnesiagebonden dekvloeren 06950467_H05.162 de vloeistofdichtheid. stroeve. vulstoffen en/of toeslagmaterialen. Toepassing combinatiedekvloeren De combinatiedekvloer passen we toe in combinatie met een draagvloer van asfaltbeton. Met overwegend kwartsachtige toeslagmaterialen kunnen mortels voor stroeve. waaraan een geconcentreerde oplossing van magnesiumchloride (MgCl2) wordt toegevoegd.Minimum laagdikte bij aanbrengen op: oplossing tussenlaag beton hout in m/m 1 : 3. parkeerterreinen enzovoort. De slurry moet stabiel zijn en een voldoende lange open tijd bezitten. Dit type dekvloer. uitgave december 1955. lagere capillaire wateropname. Combinatiedekvloeren komen voor als industriële dekvloer: in twee arbeidsgangen aangebrachte naadloze. afhankelijk van de toepassing ook wel houtgraniet of magnesiet-estrich genaamd. vloerafwerking voor intensief bereden buitenopslagplaatsen. Uitvoering combinatiedekvloeren Als bindmiddel voor de cementslurry (cement/ bitumenpap) gebruiken we bij voorkeur Portlandcement (CEM I) of Portlandvliegascement (CEM II/B). Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden kunnen magnesiagebonden dekvloeren na minimaal twee tot maximaal vijf dagen worden opengesteld voor licht (afbouw-)verkeer. De laag ZOAB moet vóór het vullen op het juiste niveau zijn aangebracht. hogere buigtreksterkte). Bij sommige typen is het nodig om. vervaardigen en keuringseisen. de open tijd van de slurry te verlengen en de eigenschappen van de slurry te verbeteren (minder krimp. de indringing te bevorderen met behulp van een trilwals. Tijdens het aanbrengen en verharden van de slurry moeten de omstandigheden zodanig zijn dat aan de slurry geen schade wordt toegebracht door te snel uitdrogen (zoninstraling. dikten. Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden kunnen combinatiedekToepassing Tussenlaag Toplaag Industrievloer 1 vloeren na minimaal 1 tot maximaal 5 etmalen worden opengesteld voor licht (afbouw)verkeer. een polymeer en water toegevoegd. isolerende dekvloeren. Zo kunnen met overwegend uit houtvezel bestaande vulstoffen mortels worden vervaardigd voor spijkerbare.5 1:2 1 : 2–21/2 in °Beaumé 17 – 18 19 18 – 19 – > 18 mm > 15 mm > 10 mm > 10 mm1 > 15 mm > 20 mm > 10 mm1 > 15 mm Minimum dikte in andere dan woongebouwen > 12 mm. moeten vóóraf duidelijke afspraken worden gemaakt over het voorkomen van scheuren en het beperken van de vloeistofindringing. maar Speciesamenstelling magnesia-toeslag Dichtheid MgCl2. elastische. was in Duitsland een tijdlang erg populair. sterke wind) of afkoelen.en omgevingstemperatuur boven het vriespunt plaatsvinden. Water is nodig voor de chemische verharding en voor de verwerkbaarheid van de aangemaakte specie. Figuur 5. Aan het cement wordt toeslagmateriaal. 5. volgens N 1396 Magnesietvloeren.indd 162 12-04-2005 13:13:08 .5 Magnesiagebonden dekvloeren Magnesiagebonden dekvloeren worden.4. Het aanbrengen van combinatiedekvloeren moet bij een ondergrond. na het gieten en uitvloeien. waterdichte. slijtvaste industrievloeren worden vervaardigd. vervaardigd van een mengsel van magnesiumoxide (MgO). Het polymeer dient om de hoeveelheid water te beperken. De eigenschappen van de magnesiamortel worden in hoge mate bepaald door het soort vulstoffen en toeslagmaterialen die aan de specie worden toegevoegd. 3 gietvloer. in ons land nauwelijks meer toegepast. De verankering aan de draagvloer vindt hier plaats met behulp van op de draagvloer gelaste metalen vlinders. • 20 mm op houten draagvloeren. Classificatie magnesiagebonden dekvloeren Magnesiagebonden dekvloeren worden onderscheiden volgens N 1396 naar speciesamenstelling en toepassingsgebied. Afhankelijk van de toepassing en de gewenste prestaties van de dekvloer worden de volgende typen magnesiagebonden dekvloeren onderscheiden: 1 éénlaags dekvloer. kunnen van 06950467_H05. draagvloer. met behulp van een densimeter.indd 163 163 hetzelfde materiaal worden vervaardigd. Aangebracht op een onderlaag (als onder 1) moet de toplaagdikte ten minste 8 mm bedragen in woongebouwen en ten minste 12 mm in andere dan woongebouwen. Door een afwerker. houten of stalen draagvloer. Laagdikte De dikte van de bovenlaag is afhankelijk van de gekozen toepassing. 2 tweelaags dekvloer. 2 Tweelaags dekvloer In twee lagen worden magnesiagebonden dekvloeren aangebracht op draagvloeren als voren. gemeten in graden Beaumé. wordt de specie nagevlakt/verdicht met behulp van 12-04-2005 13:13:08 . desgewenst met holle hoek. Het oppervlak wordt bijgevuld. Aan de specie van de eenlaags gietvloer. op de gewenste hoogte. Aan het droog voorgemengde mengsel van magnesia en vulstoffen wordt aanmaakwater toegevoegd waarin magnesiumchloride is opgelost. kan een magnesiagebonden dekvloer na minimaal twee tot maximaal vijf etmalen worden opengesteld voor licht (afbouw)verkeer. een tegen corrosie beschermde gaaswapening worden aangebracht. 1 Eénlaags dekvloer Magnesiagebonden dekvloeren in één laag kunnen worden aangebracht op een steenachtige. Uitvoering magnesiagebonden dekvloer Magnesiagebonden dekvloeren moeten worden aangebracht bij een ondergrond. Is de draagvloer onvoldoende vlak. in een regendichte en tochtvrije ruimte (gesloten gevels!). De magnesiavloer wordt hierbij verankerd met dakleernagels. • 20 mm op stalen draagvloeren. nagevlakt. Een juiste concentratie van de oplossing is belangrijk voor de verharding van de specie en wordt. Magnesiagebonden dekvloeren worden aangebracht op draagvloeren volgens N 1398 Magnesietvloeren. Plinten. worden organische en anorganische vulstoffen in deeltjes met kleine afmetingen toegevoegd en voorts pigmenten en kwartsmeel om de gewenste eigenschappen te bereiken. gespreid en verdicht (met stamper of trilplaat). bij grotere laagdiktes. De tabel van figuur 5. Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden en de bindmiddel/toeslagverhouding van de mortel. plintlatjes aangebracht. dan kan eerst een uitvlaklaag worden aangebracht. uitgerust met spijkerplanken onder de voeten. Laagdikte De laagdikte moet.en omgevingstemperatuur boven 0 °C. met behulp van een schuurbord doorgeschuurd en ten slotte met een stalen spaan of spachtelmachine afgewerkt.39 geeft enkele samenstellingen en hun toepassingen. of de bovenlaag van de tweelaagse uitvoering. Tevens kan. 2 Gietvloer Als éénlaags gietvloer wordt een magnesiagebonden vloer hechtend aangebracht op een steenachtige draagvloer als voren. Tegen het opgaande werk worden daartoe tijdelijk. afhankelijk van de soort draagvloer (volgens N 1398) ten minste bedragen: • 10 mm op steenachtige draagvloeren. De vloeibare toplaagspecie wordt op de geprepareerde ondergrond uitgegoten en gespreid met behulp van een aan één uiteinde gehanteerde lange rei. De gemengde specie wordt op de geprepareerde draagvloer aangebracht.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN wordt in verband met de sterk gestegen prijs van de bindmiddel/verhardercombinatie. Aan de specie van de bovenlaag worden organische en anorganische vulstoffen in deeltjes met kleine afmetingen toegevoegd en voorts pigmenten en kwartsmeel om de gewenste eigenschappen te bereiken. brandvoortplanting en rookontwikkeling. gelden volgende aandachtspunten: • vloerdelen: werkende breedte. 2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: • in één laag aangebracht op steenachtige. 3 vloerbedekking (zie paragraaf 5. wordt het vloeroppervlak.5. afhankelijk van de gekozen vulstoffen en laagdikte. sterkte na wateropname. Op het beton van de draagvloer kunnen houten regels worden aangebracht. stroeve.8): • goed aaneengesloten en hecht aan de draagconstructie bevestigde dekvloer van houten delen of plaatmateriaal dat een oppervlaktebehandeling heeft ondergaan (schuren.5. eigenschappen als naadloos. metaalwarenindustrie enzovoort. stoppen. aangebracht als naadloze. 5. dikte. vlakke draagvloer worden aangebracht. Nadat de specie voldoende is opgestijfd.164 een drijfrei. Hierdoor kunnen de platen met verspringende naden worden aangebracht. Classificatie houten dekvloeren Er bestaat geen methode om houten dekvloeren te classificeren.3): • in twee lagen aangebracht. 06950467_H05. houten of stalen draagvloer met. Laagdikte In een éénlaagse uitvoering moet de kleinste dikte ten minste 15 mm bedragen. nagelgaten enzovoort) en onmiddellijk in gebruik kan worden genomen. Ook in de renovatiebouw worden houten dekvloeren nog wel toegepast: 1 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: • goed aaneengesloten en hecht aan de draagconstructie bevestigde dekvloer van houten delen of plaatmateriaal dat eventueel een nabehandeling heeft ondergaan (stoppen spleten. 2 vloerbedekking (zie paragraaf 5. wateropname. slijtvaste gebruiksvloer voor drukkerijen.4. 12-04-2005 13:13:09 . Toepassing magnesiagebonden dekvloer Magnesiagebonden vloeren zijn geschikt voor de volgende toepassingen: 1 industriële dekvloer: • in één laag op een steenachtige draagvloer. waarbij de bovenste laag bijzondere eigenschappen bezit en/of een speciale oppervlaktenabehandeling heeft ondergaan. Het plaatmateriaal bestaat meestal uit gipsvezelplaten – sandwichplaten – met een laagdikte van 40 mm of 50 mm. Hierbij worden oneffenheden in de draagvloer ter plaatse van de bevestigingspunten opgevuld. hoofdstuk 5 Toepassing houten dekvloeren Houten dekvloeren worden praktisch uitsluitend voor verdiepingsvloeren in de woningbouw toegepast. milieuklasse.7 Droge dekvloeren Een droge dekvloer is uit plaatmateriaal samengesteld.indd 164 Uitvoering houten dekvloeren De vloerdelen of platen worden op de houten balken of de bestaande houten draagvloer bevestigd door middel van blind nagelen of schroeven. ▶▶ Houten vloeren worden besproken in deel 3 Draagstructuur. beitsen. met behulp van spachtelmachines. Plaatmateriaal moet een breedte hebben van ten minste tweemaal de hart-op-hartafstand tussen twee balken. lakken). dikte. glad en dicht afgewerkt. spijkerbaar. gereedschapmakerijen.6 Houten dekvloeren Houten dekvloeren bestaan uit vloerdelen met een gelijke (beperkte) breedte en dikte die meestal zijn voorzien van messing en groef. voetwarm. Ook plaatmateriaal wordt toegepast. geluiddempend. De platen kunnen alleen op een blijvend droge. brandklasse en rookgetal. De toplaag bij de tweelaagse uitvoering moet ten minste 12 mm dik zijn. In het kader van de integrale benadering vervult de boven. Om de geschiktheid te beoordelen voor een gekozen toepassing.of toplaag de rol van vloerbedekking.4. of op een magnesiagebonden tussenlaag. 5. • plaatmateriaal: formaat. in de regel voorzien van een isolatielaag. Houten dekvloeren kunnen ook op steenachtige draagvloeren worden aangebracht. 40 Verhoogde vloer met leidingaanleg 06950467_H05. ��������� ����������������� 165 5.4.42. • mechanische ventilatie.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Classificatie droge dekvloeren Droge dekvloeren worden geclassificeerd naar de dikte en de persing van het plaatmateriaal: • klasse 15-40 geeft aan een dikte van 40 mm (PS 15). figuur 5. • buizenpost.en utiliteitsbouw en is ongeschikt voor grote puntlasten en in lijn geplaatste lasten. • sprinklerleidingen. figuur 5. kan de vloer direct worden belegd met vloerbedekking en zonder wachttijd in gebruik worden genomen. • centraleverwarmingsleidingen. Indien er risico bestaat voor vochtaanbod vanuit de draagvloer. zodanig dat er tussen de bovenkant van de constructievloer (draagvloer) en de onderzijde van de verhoogde vloer (dekvloer) een ruimte wordt gecreëerd. Tegen alle aangrenzende en in de vloer op te nemen bouwdelen moeten randstroken van een samendrukbaar materiaal met een hoogte gelijk aan de dikte van de dekvloer plus de vloerbedekking worden aangebracht. opgelegd op steunpunten (pootjes) die op de draagvloer worden gelijmd.40. Er zijn twee hoofdtypen verhoogde dekvloeren: 1 montagevloeren. • klasse 20-50 geeft aan een dikte van 50 mm (PS 20). Na het conform de richtlijnen van de fabrikant aanbrengen van de platen. Wordt veel toegepast in de renovatie. Over het geheel wordt een naadloze dekvloer. moet eerst een uitvlaklaag worden aangebracht.41. meestal met een afmeting van 600 × 600 mm. Als de draagvloer onvoldoende vlak is. • centrale stofzuiginstallatie. Toepassing droge dekvloeren De dekvloer is te voorzien van een vloerbedekking en is zonder wachttijd (drogen of iets dergelijks) in gebruik te nemen. De belangrijkste gebruiksmogelijkheden van verhoogde dekvloeren zijn het onderbrengen van: • bekabelingsystemen. waardoor risico bestaat voor het breken van de isolatieplaten. 1 Montagevloeren De montagevloeren bestaan uit losse vloerpanelen. moet deze vóóraf worden afgedekt met een dampremmende folie. figuur 5. Uitvoering droge dekvloeren De droge dekvloerplaten moeten op een schone vlakke draagvloer in verband worden aangebracht. die bestemd is voor horizontale infrastructuur ten behoeve van erboven gelegen gebruiksruimtes’.indd 165 12-04-2005 13:13:09 . Deze vloer is uitsluitend geschikt voor de toepassing in droge ruimten in de woning. 2 Holtevloeren Holtevloeren worden gemaakt door het gieten van een specie in kunststofvormen die na verharding op de draagvloer wordt gesteld. doorgaans uitgevoerd als gietvloer. • koelwaterleidingen. 2 holtevloeren.8 Verhoogde dekvloeren en holtevloeren De publicatie 259 van SBR Verhoogde vloeren in kantoorgebouwen (lees: verhoogde dekvloeren) definieert dit vloertype als volgt: ‘vloersystemen (dekvloeren) die op de constructie(dragende) vloer (draagvloer) worden aangebracht. aange- ��������������� ����������� Figuur 5. • triplex. De holtevloer is in principe naadloos. Voorkomen moet worden dat de vloerpanelen gaan schuiven of opwippen.42 Holtevloer Classificatie verhoogde dekvloeren Classificatie van verhoogde vloeren vindt plaats op basis van de toelaatbare vloerbelasting. Voor de oplegging en fixatie van de vloerpanelen 06950467_H05.41 Montagevloer Figuur 5. • gipsvezel. afhankelijk van het type vloerpaneel en van het fabrikaat. PVC). hetgeen de stabiliteit bij het openen van de vloer ten goede komt. stofvrije ruimten (zogenoemde clean rooms) en dergelijke. De lijmverbinding vormt de horizontale stabiliteit van de verhoogde dekvloer. bracht. puntbelasting in kN/m2 en belasting door in lijn geplaatste lasten in kN/m. Ook is het mogelijk de panelen omen-om te fixeren (in een dambordpatroon). 12-04-2005 13:13:10 . Daarnaast is een combinatie van deze twee ook mogelijk. De aansluitingen voor de werkplek worden gerealiseerd door het opnemen van contactdozen in de vloerpanelen of door het maken van openingen in de vloerpanelen. Aan de bovenkant van de poot zit een (stalen of aluminium) draagkop voor de vloerpanelen. Na het monteren kan de verhoogde vloer direct in gebruik worden genomen. Bij vloeren met hoge nuttige belasting dienen vaak dwarsdragers of versterkte vloerpanelen te worden toegepast. Wordt de vrije hoogte groter. In beide gevallen zijn alle afzonderlijke vloerpanelen vrij eenvoudig op te tillen. niet uitneembaar en daarom minder toegankelijk dan de montagevloer. Hierbij moet door de leverancier worden opgegeven de toelaatbare gespreide belasting in kN/m2. Montagevloerpanelen Voor montagevloeren worden meestal vloerpanelen toegepast op basis van: • houtvezel.indd 166 op die koppen bestaan vele uitvoeringsvarianten. Bij zware puntlasten en dergelijke kunnen extra vloerpootjes worden aangebracht. • mineraalvezel. maar zijn in principe bedoeld voor computerruimten. Deze kop is door middel van een schroefdraad op hoogte te stellen.166 Figuur 5. De vloerpanelen zijn meestal reeds voorzien van een vloerbedekking (tapijt. dan zijn aanvullende stabiliteitsvoorzieningen nodig. Montage vloerpanelen De losse vloerpanelen worden los opgelegd op de steunen (pootjes) of soms ook gefixeerd met een bout. Hierdoor wordt de ruimte onder de verhoogde dekvloer toegankelijk voor de onder de vloer gelegen distributiesystemen en dergelijke. Stalen en gegoten aluminiumvloertegels komen ook voor. • anhydriet. aan de onderzijde voorzien van een voetplaat die wordt gelijmd op de draagvloer. Montagevloerdragers De dragers van de vloerpanelen zijn in de meeste gevallen stalen pootjes. Uitvoering verhoogde dekvloeren Bij de uitvoering van verhoogde dekvloeren bestaat er een wezenlijk verschil in de uitvoering tussen de montage van geheel uit geprefabriceerde elementen bestaande verhoogde vloeren en holtevloeren. Vaak worden rubberen oplegplaatjes toegepast om contactgeluidsoverdracht te voorkomen. waar de snoeren worden doorgevoerd naar de onder de verhoogde dekvloer gelegen contactdozen. Beide typen verhoogde dekvloeren worden ook in combinatie toegepast. In paragraaf 5. die na het installeren van een vloerbedekking moet worden voorzien. • holtevloer voorzien van ter plaatse gegoten naadloze dekvloer. hulpmateriaal en/of toebehoren. De gietvloer moet in een minimale laagdikte van 35 mm in een sterkteklasse van ten minste GD30 worden aangebracht. Na het aanbrengen van samendrukbare en waterkerende randisolatiestroken tegen alle aangrenzende en in te gieten bouwdelen. luchtroosters enzovoort. wordt op de bekisting vervolgens een waterkerende folie aangebracht. 2 verhoogde dekvloer voorzien van vloerbedekking: • montagevloer opgebouwd uit op pootjes gestelde vloerpanelen die reeds met een vloerbedekking zijn afgewerkt. Ten slotte worden in één arbeidsgang de holle pootjes volgegoten en een gietvloer met een minimale laagdikte van 35 mm in een sterkteklasse van ten minste GD30 aangebracht. Na het aanbrengen van samendrukbare en waterkerende randisolatiestroken tegen alle aangrenzende en in te gieten bouwdelen. De aldus ontstane verhoogde bekisting is direct beloopbaar en kan worden voorzien van de nodige inspectieluiken. uitgevoerd als verhoogde dekvloer. gelijmd. Deze indeling is gebaseerd op de invloed die belasting door temperatuur. 06950467_H05. • losse. Toepassing verhoogde dekvloeren 1 Verhoogde dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: • montagevloer opgebouwd uit op pootjes gestelde vloerpanelen die van een vloerbedekking moeten worden voorzien. Hierop worden gewapende gipsvezelplaten. pootjes voorzien van een in hoogte verstelbare oplegplaat. De mallen worden op de draagvloer geplaatst en nadat samendrukbare en waterkerende randisolatiestroken tegen alle aangrenzende en in te gieten bouwdelen zijn aangebracht en over de platen een waterkerende folie is aangebracht.indd 167 167 Na het uitharden en drogen van de gietvloer kan de holtevloer worden afgewerkt met een naadloze vloerbedekking naar keuze.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Holtevloeren Verhoogde dekvloeren uitgevoerd als holtevloer kunnen op verschillende wijze worden opgebouwd: • geprefabriceerde dunwandige kunststof mallen.2 is een indeling per groep gemaakt. 5. worden de naden tussen de platen met watervaste tape afgeplakt. De niet-naadloze vloerbedekkingen worden ingedeeld naar het (basis-)materiaal 12-04-2005 13:13:11 . De aldus ontstane verhoogde bekisting is direct beloopbaar en kan worden voorzien van de nodige inspectieluiken. controleluikjes enzovoort worden aangebracht. Ten slotte wordt een gietvloer met een minimale laagdikte van 35 mm in een sterkteklasse van ten minste GD30 aangebracht. Binnen de groepen wordt nader onderscheid gemaakt in naadloze en niet-naadloze vloerbedekkingen. Na het verharden van de gietvloer kunnen in de verhoogde vloer sparingen. formaat 625 × 1250 mm. De ruimte onder de holtevloer is beperkt toegankelijk via de in de holtevloer aangebrachte sparingen en controleluiken. op de draagvloer te lijmen. luchtroosters enzovoort. vocht en het gebruik heeft op de materiaaleigenschappen van een vloersysteem waarvan de betreffende vloerbedekking deel uitmaakt. Combinaties van verhoogde dekvloeren en holtevloeren zijn eveneens mogelijk. Hierbij worden vloergedeelten waaronder zich concentraties van leidingen bevinden of die om andere redenen onbeperkt bereikbaar moeten zijn. te voorzien van vloerbedekking. wordt over het geheel een gietvloer aangebracht. Door belastingen veroorzaakte spanningen en/of verlies van eigenschappen kunnen resulteren in schade aan het vloersysteem en/of de toegepaste vloerbedekking. voorzien van met een gietmortel gevulde pootjes in de gewenste hoogte.5 Vloerbedekkingen Het aanbod aan vloerbedekkingen is vrijwel onbeperkt. Aan de bovenzijde van de kunststofmal is een plaatmateriaal (bijvoorbeeld gipsvezelplaat) vastgeniet. • combinatie montage-/holtevloer. De platen worden door het verstellen van de pootjes op de gewenste hoogte gesteld. • van gaten voorziene gewapende gipsvezelplaten voorzien van verstelbare holle pootjes. 168 waarvan zij zijn vervaardigd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in zachte, elastische en harde materialen. De verven worden als een aparte groep beschouwd. Kwaliteitsbewaking vloerbedekking Veel soorten vloerbedekking zijn reeds voorzien van een productcertificaat. De gebruikssituatie is medebepalend voor de te kiezen vloerbedekking. Het is van belang dat wordt nagegaan of de vloerbedekking geschikt is voor de beoogde toepassing. Dat is het eenvoudigst bij fabrieksmatig vervaardigde gecertificeerde producten waaraan tevens een kwalificatie is verleend bijvoorbeeld met de UPEC-methode. Moeilijker is het met in het werk vervaardigde vloerbedekkingen vooral als daarvoor weinig of geen normen beschikbaar zijn (zoals voor kunstharsgebonden vloerbedekkingen). Daarnaast is de kwaliteit van een vloerbedekking sterk afhankelijk van de kwaliteit van de ondergrond waarop die vloerbedekking wordt aangebracht. Bij de keuze voor soort en type vloerbedekking moet hierbij nadrukkelijk worden stilgestaan. 5.5.1 Cementgebonden vloerbedekking Onder cementgebonden vloerbedekkingen worden verstaan: 1 naadloze in het werk vervaardigde monolitisch afgewerkte betonvloeren; 2 naadloze in het werk vervaardigde toplagen van cementgebonden tussenlagen of dekvloeren; 3 geprefabriceerde platen of tegels van cementbeton voorzien van een speciale toplaag. De toplaag van een cementgebonden vloerbedekking verleent aan een vloersysteem bijzondere eigenschappen ten gevolge van zijn samenstelling en/of de speciale oppervlaktebehandeling (stempelen, uitwassen, slijpen, polijsten, inkleuren, enzovoort) die hij heeft ondergaan. De bijzondere eigenschappen kunnen worden onderverdeeld in: 1 technische eigenschappen, zoals: • slijtvast; • stroef; • slag- en stootvast; • bestand tegen chemische aantasting; 06950467_H05.indd 168 • vloeistofdicht. 2 esthetische eigenschappen, zoals: • kleur en glans; • structuur; • reinigbaarheid. Industriële toepassingen cementgebonden vloerbedekking Industriële cementgebonden vloerbedekkingen kennen de volgende toepassingen: 1 speciale toplagen: • toplagen van monolitisch afgewerkte betonvloeren bestaande uit een afzonderlijk aangebrachte toplaag of strooimateriaal. De toplaagspecie of het strooimateriaal is vervaardigd van cement en toeslagmateriaal. Aan het mengsel kunnen tevens pigmenten en/of hulpstoffen worden toegevoegd. De toplaag kan worden afgewerkt in een structuur naar keuze, variërend van fijn schuurwerk tot spiegelblinkend, of licht uitgewassen; • toplagen van in twee lagen, hechtend, of op een scheidingslaag, aangebrachte cementgebonden dekvloeren in de sterkteklassen D50, D75N en D75S volgens NEN 2741. Ter verhoging van de technische eigenschappen kunnen aan de toplaagspecie speciale toeslagmaterialen, vulstoffen en/of hulpstoffen worden toegevoegd; 2 uitgewassen toplagen: • toplagen aangebracht op een al dan niet van krimpwapening voorziene cementgebonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verbetering van de weerstand tegen aantasting door bij voorbeeld bloedzuren, melkzuren, suikers en dergelijke, wordt de toplaag, met speciaal geselecteerd en gegradeerd toeslagmateriaal, langdurig gewalst. Tijdens dit walsen wordt het overtollige cement dat aan het vloeroppervlak uittreedt voortdurend verwijderd. Door dit procédé wordt een zeer goede verdichting verkregen en wordt, door het gereduceerde cementgehalte, krimp beperkt. Het vloeroppervlak wordt tot slot gelijkmatig uitgewassen tot de gewenste textuur is bereikt; 3 cementbeton platen en tegels: • deze geprefabriceerde elementen worden aangebracht in een cementmortelbed. De elementen hebben een speciale slijtvaste toplaag van het type S of M (NEN 2743) waaraan tevens pigment kan zijn toegevoegd. Ter verbetering van de weerstand tegen chemische aantasting 12-04-2005 13:13:11 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 169 1 Gestempelde toplaag Op het vóórgeschuurde, op de gewenste kleur gebrachte, nog verse oppervlak van een betonvloer of dekvloer worden flexibele platen aangebracht met een geprofileerde onderzijde. Door op de gladde bovenzijde van de platen druk uit te oefenen (wals) wordt het profiel in het verse toplaagbeton gedrukt (stempel). Na het verwijderen van de platen vertoont het vloeroppervlak het contraprofiel van de stempelplaat. De mogelijkheden zijn groot, zo zijn er stempels voor tegelmotieven, diverse soorten natuursteen (flagstone) of bestratingmateriaal (cobblestones, klinkers enzovoort). 3 Geslepen toplaag Deze toplagen worden aangebracht op een al of niet van krimpwapening voorziene cementgebonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het esthetisch aanzien worden aan de toplaagspecie speciaal geselecteerde en gegradeerde toeslagmaterialen (bijvoorbeeld natuursteenkorrels), pigmenten en/of witte cement toegevoegd. Na het aanbrengen wordt de toplaag langdurig gewalst. Tijdens dit walsen wordt het overtollige cement dat aan het vloeroppervlak uittreedt voortdurend verwijderd. Door dit procédé verkrijgt men een zeer goede verdichting en beperkt men, door het gereduceerde cementgehalte, de krimp. De toplaag dient ten minste zeven dagen te worden beschermd tegen uitdroging door het afdekken met bijvoorbeeld PE-folie. Drie tot vier dagen na het aanbrengen wordt het vloeroppervlak voor de eerste maal geschuurd met schuurmachines uitgerust met schijven die zijn voorzien van diamantsegmenten. Het schuren kan zowel nat als droog gebeuren. In het laatste geval wordt het vrijkomende stof tijdens het schuren afgezogen. Na het schuren worden de poriën en gaatjes gevuld met cementpasta in de kleur van de toplaag. Na een etmaal geconditioneerde verharding wordt het vloeroppervlak voor de tweede maal geslepen met water en fijnere diamantsegmenten. Hierna kan het oppervlak naar keuze worden gepolijst of gepolitoerd. 2 Uitgewassen toplaag De toplaag wordt aangebracht op een al of niet van krimpwapening voorziene cementgebonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het esthetisch aanzien worden aan de toplaagspecie speciaal geselecteerde en gegradeerde toeslagmaterialen (bijvoorbeeld fijn grind), pigmenten en/of witte cement toegevoegd. Na het aanbrengen wordt de toplaag langdurig gewalst. Tijdens dit walsen wordt het overtollige cement dat aan het vloeroppervlak uittreedt voortdurend verwijderd. Door dit procédé wordt een zeer goede verdichting verkregen en wordt, door het gereduceerde cementgehalte, de krimp beperkt. Het vloeroppervlak wordt tot slot gelijkmatig uitgewassen tot de gewenste textuur is bereikt. De meest recente ontwikkeling is het met diamantsegmenten schuren en polijsten van al dan niet ingekleurde betonvloeren. De eerste maal wordt geschuurd met grove schijven en vervolgens wordt met steeds aangepaste diamantsegmenten fijn geschuurd, gezoet en/of gepolijst. Het schuren kan nat en droog (met stofafzuiging)plaats vinden. Door pigment aan het beton toe te voegen en, na het vóórschuren, de verse toplaag te bestrooien met speciaal geselecteerde korrels (ook glas en metaal) en deze weer in te schuren, kan door schuren en polijsten een bijzonder fraai resultaat worden verkregen. Ook na het schuren kan de vloer nog worden ingekleurd door het oppervlak te behandelen met zure oplossingen van metaalzouten. worden ook wel tegels vervaardigd van speciaal sulfaatbestendig cement of van aluminiumcement. Cementbetontegelvloeren vergen geen langdurige nabehandeling en kunnen reeds enkele dagen na het leggen in gebruik worden genomen. Esthetische toepassingen cementgebonden vloerbedekking Esthetische cementgebonden vloerbedekkingen (ook wel cementcomposiet genaamd) komen voor in de volgende toepassingen: 1 gestempelde toplaag; 2 uitgewassen toplaag; 3 geslepen toplaag; 4 cementbeton platen en tegels. 06950467_H05.indd 169 12-04-2005 13:13:11 170 4 Cementbeton platen en tegels Geprefabriceerde elementen voorzien van een toplaag bestaande uit cement, speciale toeslagmaterialen en kleurstoffen. Het oppervlak heeft een nabehandeling ondergaan zoals uitwassen (gewassen grindtegels) of slijpen en zoeten of polijsten (terrazzotegels). Ook in gladde metalen mallen vervaardigde tegels op basis van aluminiumcement kunnen door hun fraaie gladde, gesloten structuur en homogene kleur fungeren als esthetische vloerbedekking. 5.5.2 Calciumsulfaat vloerbedekking Onder calciumsulfaatgebonden vloerbedekkingen worden verstaan: 1 naadloze in het werk vervaardigde toplagen van calciumsulfaatgebonden tussenlagen of dekvloeren; 2 geprefabriceerde platen of tegels van cementbeton voorzien van een speciale toplaag. De toplaag van een calciumsulfaatgebonden vloerbedekking verleent aan een vloersysteem bijzondere eigenschappen ten gevolge van zijn samenstelling en/of de speciale oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten, inkleuren enzovoort) die hij heeft ondergaan. De bijzondere eigenschappen kunnen worden onderverdeeld in: 1 technische eigenschappen, zoals: • slijtvast; • stroef; • slag- en stootvast; • bestand tegen chemische aantasting; 2 esthetische eigenschappen, zoals: • kleur en glans; • structuur; • reinigbaarheid. Industriële toepassingen calciumsulfaatgebonden vloerbedekking Industriële calciumsulfaatgebonden vloerbedekkingen kennen de volgende toepassingen: 1 speciale toplagen: toplagen van in twee lagen, hechtend, of op een scheidingslaag, aangebrachte calciumsulfaatgebonden dekvloeren in de sterkteklassen GD40 of hoger volgens CURAanbeveling 62. Ter verhoging van de technische eigenschappen kunnen aan de toplaagspecie speciale toeslagmaterialen, vulstoffen en/of hulpstoffen worden toegevoegd; 06950467_H05.indd 170 2 calciumsulfaatbeton platen en tegels: deze geprefabriceerde elementen worden aangebracht op montagevloerdragers als verhoogde vloer. De elementen kunnen reeds zijn voorzien van een elastische vloerbedekking. Calciumsulfaatbetontegels vergen geen lange verhardingstijd en kunnen reeds enkele dagen na vervaardigen worden gelegd. Esthetische toepassingen calciumsulfaatgebonden vloerbedekking Een geslepen toplaag wordt aangebracht op een calciumsulfaatgebonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het esthetisch aanzien worden aan de toplaagspecie speciaal geselecteerde en gegradeerde toeslagmaterialen (bijvoorbeeld natuursteenkorrels) en pigmenten toegevoegd. Drie tot vier dagen na het aanbrengen wordt het vloeroppervlak voor de eerste maal geschuurd met vrij grove diamantschijven. Na het schuren worden de poriën en gaatjes gevuld met calciumsulfaatpasta in de kleur van de toplaag. Na een etmaal geconditioneerde verharding wordt het vloeroppervlak voor de tweede maal geslepen met fijnere diamantschijven. Hierna kan het oppervlak naar keuze worden gepolijst of gepolitoerd en wordt het ten slotte altijd geïmpregneerd en verzegeld. 5.5.3 Bitumineuze vloerbedekking Onder bitumineuze vloerbedekkingen worden verstaan naadloze in het werk vervaardigde toplagen van samengestelde asfaltvloeren. Door een speciale samenstelling verlenen deze toplagen aan de vloer bijzondere eigenschappen. De bijzondere eigenschappen kunnen worden onderverdeeld in: 1 technische eigenschappen, zoals: • slijtvastheid; • stroefheid; • water- en dampdichtheid; • bestandheid tegen chemische aantasting; • akoestische eigenschappen. 2 esthetische eigenschappen, zoals: • kleur en glans; • structuur; • blijvende plasticiteit. 12-04-2005 13:13:11 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Industriële toepassingen bitumineuze vloerbedekking Industriële bitumineuze vloerbedekkingen kennen de volgende toepassingen: 1 speciale toplagen: toplagen met door een speciale samenstelling verkregen bijzondere eigenschappen voor toepassing als: • zuurvaste vloerafwerking voor chemische industrieën. Toplaag van een asfaltvloer in twee lagen, met verspringende aanzetnaden, hechtend aangebracht op een steenachtige draagvloer voorzien van een voorsmeerlaag; • antistatische vloerafwerking voor bijvoorbeeld computerruimten; • geleidende, vonkvrije vloerafwerking voor munitieopslagplaatsen en -fabrieken; 2 tegelvloer: de asfalttegels worden geprefabriceerd van geperst gietasfalt. De kleur van deze tegels is zwart of roodbruin. De hardheid en dichtheid zijn afhankelijk van de persdruk bij de vervaardiging. De afmetingen van de tegels zijn 250 × 250 mm, de dikten variëren van 20 tot 25 mm. De tegels worden op steenachtige draagvloeren in de cementspecie gelegd. De tegels kunnen worden gelegd met een circa 3 mm brede voeg die met cementspecie of asfaltmeel wordt volgewassen. Als de tegels zonder voeg worden gelegd, kan dit koud gebeuren of door de kopse kanten van de tegels vóóraf te bestrijken met verwarmd asfaltbitumen. Hierdoor wordt een gesloten vloeroppervlak verkregen. Asfalttegels worden toegepast in werkplaatsen, praktijklokalen, drukkerijen, stations, kazernes en dergelijke; 3 platenvloer: asfaltplatenvloeren worden gelegd met ‘mooker’platen met afmetingen van 500 × 500 mm en een dikte van 8 tot 15 mm. De platen worden gebruikt voor dezelfde industriële toepassingen als de naadloze gietasfaltvloer. De platen worden vastgebrand op een bitumenlaag die vóóraf in hete toestand met een mastiekbezem op de ondergrond is aangebracht. De door verwarming zacht gemaakte platen kunnen in het gewenste profiel worden aangebracht en zelfs tegen de wanden worden opgezet. Ook in de zelfbouwsfeer vinden asfaltplaten toepassing bij veeteeltbedrijven als stalvloer. Aangebracht op een, eveneens in de hete bitumen gekleefde, laag drukvast en isolerend foamglas wordt een warme vloer voor jongvee verkregen. 06950467_H05.indd 171 171 5.5.4 Magnesiagebonden vloerbedekking Onder magnesiagebonden vloerbedekkingen worden verstaan naadloze in het werk vervaardigde toplagen van magnesiagebonden dekvloeren of tussenlagen. Deze toplagen verlenen aan de vloer bijzondere eigenschappen ten gevolge van hun samenstelling en/of de speciale oppervlaktebehandeling die zij hebben ondergaan. De bijzondere eigenschappen kunnen worden onderverdeeld in: 1 technische eigenschappen, zoals: • slijtvastheid; • stroefheid; • veerkrachtigheid; 2 esthetische eigenschappen, zoals: • kleur en/of kleurschakering; • structuur; • gemakkelijk te reinigen. Industriële toepassingen magnesiagebonden vloerbedekking De industriële toepassing van magnesiagebonden vloerbedekkingen beperkt zich tot speciale toplagen. Het betreft hier de bovenste laag van een in twee lagen aangebrachte magnesiagebonden dekvloer volgens N 1396 De speciale toplaag kan ook in een enkele laag op een geprepareerde steenachtige, houten of stalen draagvloer worden aangebracht. Steenachtige draagvloeren moeten voldoende vlak zijn met een schoon en ruw oppervlak. Om de hechting te kunnen waarborgen, wordt een houten draagvloer vooraf voorzien van verankeringen in de vorm van dakleernagels of, bij een grotere laagdikte, plaatnagels. Aan de nagels kan als extra versterking een gaaswapening worden bevestigd. Ter verbetering van een bepaalde gewenste eigenschap (slijtvastheid, taaiheid enzovoort) kunnen aan de toplaagspecie speciale toeslagmaterialen, vulstoffen en of hulpstoffen worden toegevoegd. Esthetische toepassingen magnesiagebonden vloerbedekking Esthetische magnesiagebonden vloerbedekkingen worden als volgt toegepast: 1 effen gekleurde toplagen: deze worden aangebracht op een magnesiagebonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het esthetisch 12-04-2005 13:13:12 172 aanzien worden aan de toplaagspecie pigmenten toegevoegd. Na het aanbrengen en verharden kan de toplaag naar keuze worden geschraapt of geschuurd en gepolijst. Een maand na het aanbrengen dient het vloeroppervlak een nabehandeling met (carnauba)was of lijnolie te ondergaan. Tijdens de verdere levensduur dient het vloeroppervlak vettig te worden gehouden; 2 toplagen met gevlamde kleuren: deze worden aangebracht op een magnesiagebonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het esthetisch effect wordt in een mengtrog een pakket opgebouwd uit meerdere lagen specie met Benaming Wijze van aanbrengen een stopverfachtige consistentie. De lagen hebben onderling verschillende kleuren en laagdiktes. Van dit pakket wordt een plak afgestoken die éénmaal wordt omgezet en vervolgens in kleine charges op de magnesiagebonden uitvlaklaag wordt aangebracht. De toplaagspecie wordt met de spaan op de juiste dikte uitgesmeerd waarbij in één richting wordt gestreken. Enige uren na het aanbrengen (afhankelijk van de snelheid van opstijven) wordt de bovenlaag afgeschraapt waardoor de diverse inhomogeen gemengde kleuren toplaagspecie als vlammen (marmeringen) zichtbaar worden. Na het verharden wordt Dikte Vulstofgehalte in m/m in % m/m EP, UP, PUR 1–2 max. 30 EP, PUR 1–2 30–50 Giet-/spaanlaag uitgieten + verdelen met plekspaan EP, UP, PUR 1–4 70 Troffellaag EP, UP, PUR, PMNA 4–20 70–90 EP basis, PUR, PMMA finish vanaf 4 80–90 als troffelvloer met gelijkmatige structuur Imitatie terrazzo als troffelvloer; na verharden oppervlak slijpen EP, UP, PUR vanaf 5 85–90 vlak en glad Chipsafwerking enkelvoudig 0,5–2 oplosmiddelhoudend PUR of PMMA, tweecomponenten EP max. 80 enigszins gebobbeld Industriële vloerbedekking Spuitlaag spuiten tweecomponentenspuit Selflevelinglaag uitgieten + verdelen met rol of strijker met troffel of screedbox verdelen + verdichten met spaan of machinaal Esthetische vloerbedekking Siergrind met troffel verdelen + met spaan verdichten in lagen; in eerste transparante of gepigmenteerde laag chips instrooien Bindmiddel Karakteristiek van het oppervlak vlak en glad, het natte oppervlak wordt ter verbetering van de stroefheid ingestrooid met kwarts-zand of dergelijke stroef enigzins ruw oppervlak, soms afgewerkt met ongevulde hars (ten koste van de stroefheid) Figuur 5.44 Overzicht kunstharsgebonden vloerbedekkingen 06950467_H05.indd 172 12-04-2005 13:13:12 eenzelfde type hars kan sterk afwijkende eigenschappen bezitten afhankelijk van de lengte van de keten. Vervolgens wordt het vloeroppervlak op de voren omschreven wijze nabehandeld. Naarmate er veel of weinig vulstof wordt toegevoegd spreken we van een hoge of lage vulgraad. Epoxy Polyurethaan Polyester PMMA G G G M G G M G G G/M G P G M G/M G/M P P M/G G/M P P P G G = goed G/M = goed/matig M = matig P = gering Genoemde eigenschappen zijn algemeen. De homogeen gemengde kunstharscompounds worden ter plaatse in één of meerdere dunne lagen op een geprepareerde ondergrond uitgegoten of gestreken met een totale laagdikte van ten minste 1 mm. Vanaf 2002 mogen kunstharsgebonden vloerproducten die binnen worden aangebracht.45 Eigenschappen van harsen 06950467_H05. behalve door soort en type vulstof. het aantal functionele uiteinden enzovoort. De eigenschappen van kunstharsvloeren worden. verharder en vulstof.5.indd 173 12-04-2005 13:13:12 . Toeslagmateriaal wordt bij deze vloerbedekkingen meestal aangeduid als vulstof. Een maand na het aanbrengen moet het vloeroppervlak een nabehandeling ondergaan met (carnauba)was of lijnolie. met uitzondering van NEN-EN 2812 Weerstand tegen chemische aantasting geen normen op basis waarvan zij kunnen worden geclassificeerd of getoetst. Hoewel kunstharsgebonden vloerbedekkingen op ruime schaal worden toegepast. Deze knikkers worden met de spaan in het oppervlak gedrukt. maximaal 100 gram per liter vluchtige organische stoffen bevatten. • polymethylmethacrylaatharsen (PMMA). De tabel van figuur 5.44 geeft een overzicht van de diverse kunstharsgebonden vloerbedekkingen. figuur 5. geschuurd en gepolijst. bestaan er. • polyurethaanharsen (PUR). Als bindmiddel voor vloerbedekkingen worden voornamelijk de volgende kunstharsen toegepast.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN de toplaag nogmaals geschraapt. Bij het toepassen van dit type vloerbedekkingen kan op basis daarvan tussen partijen duidelijke en eenduidige afspraken worden gemaakt over het geëiste prestatieniveau en de controle daarop. Naadloze kunstharsvloeren met een totale laagdikte van minder dan 1 mm worden Eigenschap Weerstand tegen zuren Weerstand tegen alkaliën Weerstand tegen oplosmiddelen Weerstand tegen UV-straling Hechting Doorharding of polymerisatie bij lage temperaturen tot 0 oC 173 gerekend tot de verven (coatings). Een eenvoudiger uitvoeringsmethode van een meerkleurige toplaag is de volgende: na het aanbrengen van de toplaag in een gekozen basiskleur wordt het oppervlak ingestrooid met tot kleine knikkers gemengde toplaagspecie in één of meer afwijkende kleuren. Figuur 5. Tijdens de verdere levensduur moet het vloeroppervlak vettig worden gehouden om kwaliteitsverlies door vochtopname te voorkomen. sterk bepaald door het type bindmiddel.45: • epoxyharsen (EP). 5.5 Kunstharsgebonden vloerbedekking Naadloze vloerbedekkingen worden doorgaans vervaardigd van compounds samengesteld uit kunsthars (bindmiddel). • polyesterharsen (UP). de verfilmingstemperatuur. In onverharde toestand is de hars zeer gevoelig voor vocht. kan de UP-hars tot verharding worden gebracht. De verdunningsmiddelen veroorzaken een doordringende stank bij het verwerken van een UP-specie. EP-harsen hebben een hoge viscositeit. waarin geen bitumen is verwerkt. Een voordeel boven andere harsen is. Er zijn drie typen isocyanaat: aromatisch. Door toevoeging van oplosmiddelen of door het verwarmen kan de viscositeit worden verlaagd. Het aantal combinatiemogelijkheden is groot. EP-hars krimpt in vergelijking met andere harsen weinig. op- 06950467_H05. Om die reden worden voornamelijk hooggevulde UP-mortels gebruikt. Een ongevulde PUR-compound heeft bij uitharding een krimp van 4 tot 8%. Oplosmiddelen hebben een negatieve invloed op de eigenschappen. zelfs voor waterdamp. maar ook van de omgevingstemperatuur. Deze laatste compound wordt veel toegepast als vochtregulerende tussenlaag bij het aanbrengen van een bekleding op een vochtige steenachtige ondergrond. hoofdzakelijk als tweecomponenten PUR. waardoor reeds tijdens het verharden krimpscheuren kunnen ontstaan. Omdat ook de omgevingstemperatuur van invloed is – hoe lager. waardoor een grote verscheidenheid van eigenschappen kan worden verkregen. potlife door de fabrikant van tevoren bepaald. Door de hoeveelheden initiator en versneller binnen bepaalde grenzen te variëren kan deze tijd worden beïnvloed. EP-hars is een tweecomponenten thermohardende hars met als componenten het epoxyhars en een harder uit de groepen van de polyaminen. dat de uitharding doorgaat bij lagere temperaturen. Tijdens het uithardingsproces komt warmte vrij. De taaivloeibare UP-hars bestaat uit 50–70% (m/m) onverzadigde polyester. De katalysator kan reeds in de hoofd. weersinvloeden en water en hecht goed op staal. van broshard tot rubberachtig. Het aantal combinatiemogelijkheden maakt het verkrijgen van harsen met een ruime verscheidenheid van eigenschappen mogelijk. waardoor ze moeilijk zijn te verwerken. met als gevolg een verkorting van de potlife.indd 174 gelost in 50–30% (m/m) reactief monomeer verdunningsmiddel zoals styreen. ◆ Polyurethaanharsen (PUR) Polyurethaanharsen worden voor vloerbedekkingen sinds ongeveer 32 jaar in Nederland toegepast. Door toevoeging van een of meer reactieve componenten. Door de voortschrijdende technische ontwikkeling zijn er ook zogenoemde watergedragen epoxys verkrijgbaar en mengsels van epoxy en cement. De chemische uithardingsreactie bepaalt de potlife. Als minimum wordt hierbij doorgaans circa 5 °C aangehouden. PUR-compounds mogen daarom alleen worden verwerkt in ruimten met een lage relatieve luchtvochtigheid en op een droge ondergrond. De hoofdcomponenten zijn hars en isocyanaat. PUR verwerken in gesloten ruimten kan vanwege de giftigheid bezwaarlijk zijn. vinyltolueen en dergelijke.174 ◆ Epoxyharsen (EP) Epoxyharsen worden in de vloerensector sinds ongeveer 35 jaar toegepast. Ook PUR-hars wordt 12-04-2005 13:13:12 . In dat geval is de. Het epoxy-bitumen is goed bestand tegen chemicaliën. Afwijkingen van deze verhoudingen geven minder goede eindproducten. hoge temperaturen. Ongevulde UP-hars heeft een uithardingskrimp die 6–9% bedraagt. vooral bij een hoge vulgraad. De componenten worden in een vastgestelde gewichtsverhouding gemengd en de potlife geregeld door toevoeging van meer of minder katalysator. Epoxyharsen kunnen worden gemengd (versneden) met bitumen. alifatisch of cycloalifatisch. ◆ Onverzadigde polyesterharsen (UP) Deze harsen worden sinds ongeveer 45 jaar in Nederland toegepast. De mengverhouding van de componenten hars en harder is meestal vast. des te langer deze potlife – wordt voor de verwerking bij lage temperaturen soms een bijzondere initiatorversnellercombinatie toegevoegd. respectievelijk een initiator (katalysator) en een versneller. waarbij de krimp van de mortel tot 1% of minder wordt teruggebracht. De potlife (= beschikbare verwerkingstijd) is sterk afhankelijk van de samenstelling. Door toevoeging van vulstoffen wordt de krimp binnen aanvaardbare grenzen gebracht.componenten voorgemengd zijn. De hardheid is over het algemeen geringer dan die van een EP-vloerbedekking. over het algemeen korte. polyamiden of de polyamino-amiden. selfleveling. zwaarspaat. Vulstoffen worden toegevoegd om de eigenschappen van het eindproduct te verbeteren. Acrylaatharsen hebben een korte uithardingstijd. doch deze rechtstreeks doorgeven aan de onderliggende dekvloer. amaril: door de grote hardheid wordt. de stroefheid en de weerstand tegen slijtage van het oppervlak verbeterd. Verwerking vergt speciale voorzorgsmaatregelen. Door toevoeging van pigmenten.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 175 gemengd (versneden) met bitumen als polyurethaanbitumen toegepast. zijn het aanpassen van het vloersysteem aan procesafhankelijke prestatie-eisen zoals stroefheid. Het vloeistofdicht maken van draagvloeren van beton. zoals ijzeroxiden. basalt: door hardheid verbetering van de druksterkte. Laaggevulde bedekkingen bezitten in het algemeen slechts een geringe laagdikte. verfraaiing van het oppervlak. Mengvormen en vulstoffen Mengvormen zijn een combinatie van verschillende typen harsen. geleiding enzovoort.indd 175 gepigmenteerde PVC-korrels en marmersplit: in imitatie terrazzovloeren. 1 Laaggevulde kunstharsvloerbedekkingen Laaggevulde spuit-. CUR/PBV Aanbeveling 64 bevat eisen en regels waaraan de materialen. omdat geen verdunningsmiddelen kunnen worden toegevoegd. die ontstaan ten gevolge van krimp tijdens het uithardingsproces van de kunsthars en ten gevolge van het verschil in uitzettingscoëfficiënt van de dekvloer en de kunstharsvloerbedekking. Hierdoor verbetert de druksterkte. De vulstoffen moeten zeer droog zijn wanneer zij met kunsthars worden gemengd.of draagvloer om te voorkomen dat verontreinigde stoffen in de bodem kunnen dringen.en gietvloeren. Men tracht met deze mengvormen de gunstige eigenschappen van beide harstypen te combineren. metaalpoeders: ter vergroting van de elektrische geleiding (‘anti-statische vloerbedekkingen’). chroomoxiden. slepende en slijtende belasting. Veel gebruikte vulstoffen zijn: • kwartszand en kwartsmeel: door de ronde korrel wordt bij een goede korrelverdeling een hoge vulgraad bereikt. korund. • grafiet. de samenstelling en de 12-04-2005 13:13:13 . slijtvastheid. Dezelfde dekvloer zal ook de schuifspanningen moeten kunnen opnemen. Deze vloerbedekking moet worden aangebracht conform BRL 2371. Zo zijn er mengvormen van epoxy. Bijzondere industriële toepassingen van laaggevulde kunstharsvloerbedekkingen zijn verder: • vloeistofdichte vloerbedekking.en polyurethaanharsen. titaandioxiden kunnen nagenoeg alle kleuren of kleurencombinaties worden verkregen. • siliciumcarbide. bij instrooien in de top. kwartsiet. 2 hooggevulde kunstharsvloerbedekking. slijtvastheid en chemische bestendigheid. Industriële toepassingen kunstharsgebonden vloerbedekking Voor industriële toepassing worden onderscheiden: 1 laaggevulde kunstharsvloerbedekking. Aan te brengen op een betonnen dek. 06950467_H05. Hierdoor wordt het vloersysteem beschermd tegen indringing van water en de eventueel daarin opgeloste agressiva en tegen slijtage ten gevolge van rollende. vloeistofdichtheid. • graniet. Bedacht moet worden dat zelfs harde bedekkingen bij een laagdikte < 4 mm nauwelijks meer een puntlast verspreiden. worden voor lichte tot middelzware industriële processen toegepast. • chips (gepigmenteerde kunststofsnippers): ter verfraaiing voornamelijk in transparante lagen. De functies die deze vloerbedekkingen vervullen. Evenals UP zijn het ééncomponentenharsen die met een toe te voegen katalysator tot verharding worden gebracht. Zij vertonen een vrij grote verwantschap met de polyesters. • slakkenmeel. • ◆ Polymethylmethacrylaatharsen (PMMA) Deze harsen vormen voor vloerbedekkingen de meest recente groep kunstharsen. kiezelgoer: vermindering van het harsgebruik. • glasvezels: ter verhoging van de treksterkte. Deze richtlijn onder- 12-04-2005 13:13:13 . Hiervoor worden producten gebruikt met een hoge elasticiteit zoals oplosmiddelvrije. • belijning belijning met elastische. zoals elektrische geleidend vermogen. grote temperatuurverschillen en puntbelastingen dan de laaggevulde bedekkingen. afvoeren via een elektrisch met de aarde verbonden systeem (Electro Static Discharge). 2 Hooggevulde kunstharsvloerbedekkingen Hooggevulde mortels of troffelvloeren. • matte. 2 hooggevulde vloerbedekking. Door de keuze van een hars in combinatie met bepaalde vulstoffen kan aan de bedekking een gewenste eigenschap worden verleend. Figuur 5. polyurethaanbitumen of acrylaten. Een geleidende vloerbedekking kan elektronische spanningen. afhankelijk van de eisen in één laag met een dikte van 1.176 verwerking van vloeistofdichte kunstharsgebonden beschermlagen moeten voldoen. – voor het verkrijgen van scheuroverbrugging of vloeistofdichtheid. epoxybitumen. worden in een laagdikte vanaf 4 mm toegepast voor vele industriële processen. De vloerbedekking wordt opgebouwd uit een hechtlaag. Deze chipsvloeren vinden hun toepassing als naadloze afwerking in bijvoorbeeld productie. 3 siergrind. figuur 5. een laagsgewijs aangebrachte bedekking van transparante kunstharslagen waarin gekleurde kunststof snippers of PVC-korrels worden gestrooid. De opbouw van de vloerbedekking is als volgt: • op de voorbehandelde ondergrond wordt een veerkrachtige tussenlaag gelijmd. 1 Laaggevulde vloerbedekkingen Deze kunnen ter verfraaiing worden toegepast. slijtvaste polyurethaan verf (100 μm). • matte polyurethaan kleurlaag (100 μm). Een bijzondere esthetische toepassing van een laaggevulde kunstharsvloerbedekking is de sportvloer. • scheuroverbruggende vloerbedekkingen.5 tot 2 mm of in twee lagen tot totaal 2 mm.en laboratoriumruimten waar hoge eisen worden gesteld aan de hygiëne maar tevens een fraai uiterlijk wordt verlangd. • het ruwe oppervlak van de mat wordt afgewerkt met een schraplaag. een elastisch membraam en een elastische kunsthars en wordt gebruikt: – bij dynamische belasting. Voor de eisen waaraan een binnensportvloer moet voldoen heeft het Nederlands Olympisch Comité – Instituut Sport Accommodatie -ISA een richtlijn opgesteld. contactgeluidsisolerend vermogen. tweecomponenten polyurethaanharsen. Een bekend voorbeeld zijn de chipsvloeren.indd 176 Esthetische toepassingen kunstharsgebonden vloerbedekking Kunstharsgebonden vloerbedekking kent – vanuit esthetisch oogpunt – drie toepassingen: 1 laaggevulde vloerbedekking. Sportvloer De verschillende takken van sport stellen uiteenlopende eisen aan de sportvloer. • tweecomponenten-polyurethaangietlaag. – voor het opnemen van bouwkundige spanningen en/of droogkrimp bij jonge constructies. • elektrisch geleidende vloeren.46 Aanbrengen troffelvloer 06950467_H05. blanke polyurethaan verzegellaag (100 μm). veerkracht. Een sportvloer wordt aangebracht op een ondergrond waaraan strenge vlakheideisen worden gesteld.46. Deze mat is. bijvoorbeeld statische elektriciteit. die bestaat uit mat van met polyurethaan gebonden rubbergranulaat. 4 tot 14 mm dik. afhankelijk van de eisen. Hooggevulde kunstharsvloerbedekkingen hebben een ruwer stroever oppervlak en zijn beter geschikt tegen hoge temperaturen. Zogenaamd kamerbreed tapijt. Toepassingen zachte vloerbedekking Bij het toepassen van tapijt voor een bepaald object. Daarbij zijn de vezels en garens van de gebruikslaag vooral horizontaal georiënteerd. 2 Hooggevulde vloerbedekkingen Ter decoratie en/of verfraaiing worden ook de zogenoemde imitatie terrazzovloeren toegepast. antistatisch). geschikt voor natte ruimten. 3 Siergrind Siergrind is een andere in populariteit sterk toegenomen toepassing. figuur 5. zoals kantoren. velours en moquette hebben een gesneden pool.6 Zachte vloerbedekking Onder zachte vloerbedekkingen worden voornamelijk de diverse soorten tapijt gerekend die in de vorm van banen of tegels worden geleverd. Door de kleur en structuur van de gebruikte toeslagmaterialen. basalt. entrees en winkels. • soort en materiaal van de rug. lounges. • kleurechtheid (licht-. Het toepassingsgebied blijft daardoor beperkt tot weinig belaste ruimten. • bijzondere eigenschappen (rolstoelvast. 5. zoals showrooms. geschikt voor trappen. kokos.en wrijfechtheid). • gewicht van de gebruikslaag. moet de volgende gegevens bevatten: 1 gegevens met betrekking tot de opbouw: • fabricagemethode. • gedrag bij inwerking van vuur. moeten vóóraf de functionele eisen worden getoetst aan de productbeschrijving. • totaal gewicht van het tapijt. Tapijt bestaat uit een gebruikslaag die is vervaardigd van vezels en/of garens en een onderlaag. de zogenoemde rug. • dierlijke vezels: wol. Door het vóóraf mengen van verschillend gekleurde (soorten) natuursteenkorrels ontstaat een ruime keuze in kleur. • materiaal van de grondlaag. te weten: • klasse 1: topsportvloer • klasse 2: gemiddelde binnensportvloer.5. Ondanks het met acrylaatgel vullen van de ruwe en open oppervlaktestructuur van dit type vloeren blijft de weerstand tegen mechanische belasting beperkt. • warmtedoorlaatweerstand. figuur 5. showrooms en ook woonhuizen. polyester. 2 gegevens met betrekking tot de functie: • toepassingsgebied (rusten. Staan de vezels rechtop dan spreken we van pool. genoemd is opgebouwd uit natuursteenkorrels en een transparant kunsthars bindmiddel. polypropyleen. geitenhaar. Bestaat 06950467_H05. koolstof. wordt gespannen. • geluidsabsorptiecoëfficiënt. • anorganisch materiaal: aluminium. Zelfs het aanbrengen van logo’s en/of een vloerbedekking die geheel in overeenstemming is met de huisstijl behoort tot de mogelijkheden. • totale dikte van het tapijt. water. sisal. staal. binnen de betreffende ruimte naadloos. • kleur van de gebruikslaag.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN scheidt drie klassen. Een goede productbeschrijving die tevens als bestektekst kan dienen.48. polyamide. Tapijt zonder een pool wordt vlaktapijt genoemd. Er worden speciale symbolen gebruikt voor de toepassingsgebieden van tapijt. figuur 5. • bewerkte natuurstoffen: viscose (rayon). • structuur van de gebruikslaag.indd 177 177 de pool uit lussen dan spreken we van bouclé. Ze worden aangebracht als troffelvloeren waarna het oppervlak wordt gladgeslepen en eventueel met een laag heldere kunsthars afgewerkt. waaraan de gebruikslaag is gehecht. wonen. • synthetisch materiaal: polyacrylnitryl. Voor de gebruikslaag van tapijten worden de volgende materialen toegepast: • plantaardige vezels: katoen. zoals graniet. 12-04-2005 13:13:14 . Tapijten worden los gelegd of op de ondergrond bevestigd. De decoratieve mogelijkheden zijn eveneens groot doordat op eenvoudige wijze vlakken met afwijkende kleuren naast elkaar kunnen worden toegepast. • contactgeluidsisolatie. Tapijten bestaande uit een pool en een rug worden pooltapijten genoemd. • materiaal van de gebruikslaag. • klasse 3: universele binnensportvloer. Dit type vloeren wordt om hun fraaie uiterlijk en gesloten oppervlaktestructuur toegepast in representatieve ruimten.47. De siergrindvloer. ook wel korrelvloer of zelfs grindtapijt. • dikte van de gebruikslaag. kwartsiet en andere gekleurde korrels wordt een gemêleerd terrazzoachtig uiterlijk verkregen.49. werken). Een tapijt dat hiertegen onvoldoende bestand is. Dus die ruimten waar van ‘normaal’ gebruik sprake is Rolstoelvast Deze aanduiding doet ten onrechte denken aan revalidatiecentra en invalidenzorg. De dikte van het tapijt beïnvloedt zowel de thermische als de akoestische eigenschappen. logeerkamers en hotelkamers Geschikt voor trappen Het pooldek van een tapijt dat geschikt is voor trappen moet zeer compact. Met relatief zware belasting wringen deze zich bij elke beweging over steeds weer hetzelfde kleine vloeroppervlak. Overigens is in zeer droge ruimten zelfs wol niet geheel vrij van statische elektriciteit Brandnorm Projecttapijten worden naar hun gedrag ingedeeld in de volgende brandklassen: T-a: toepasbaar waar hoge eisen aan de brandpreventie worden gesteld T-b: toepasbaar waar beperkte eisen van toepassing zijn T-c: toepasbaar waar geen specifieke eisen ten aanzien van brandpreventie gelden Vloerverwarming Tapijt met dit symbool kan worden toegepast wanneer er een vloerverwarming aanwezig is Figuur 5. Projectkwaliteit Hiermee wordt bedoeld dat het tapijt geschikt is voor zeer druk belopen ruimten. Een vuil-vocht- 09-02-2006 15:54:30 . kantoren en scholen. zoals entreehallen.51. het juiste onderhoud en niet te vergeten door ook de kleur van de gebruikslaag als keuze criterium te beschouwen. 06950467_H05. is onderhevig aan vroegtijdig aspectverlies. het voorkomen van vervuiling door het ontwerpen van een vuil-vochtsluis.50. Bedoeld is in hoofdzaak dat het desbetreffende tapijt bestand is tegen de venijnige zwenkwielen van kantoorstoelen. conferentiekamers en gangen.47 Symbolen voor toepassingsgebieden van tapijt De pooldichtheid.indd 178 De vervuiling van tapijt kan sterk worden beperkt door een juiste tapijtkeuze. kinderkamers. zoals slaapkamers. bij normale relatieve luchtvochtigheid te elimineren. het vezelmateriaal en de structuur van de vezels bepalen de mate van structuurveranderingen van het tapijtoppervlak in het gebruik. bejaardencentra en winkels Antistatisch Door intensieve research zijjn fabrikanten erin geslaagd de hinderlijke eigenschap van synthetisch tapijt om statische elektriciteit op te wekken. uitermate slijtvast en hecht in de rug verankerd zijn Woonkamerkwaliteit Toepasbaarheid in woonkamers. poollengte. figuur 5.178 Slaapkamerkwaliteit Geschikt voor niet te intensief gebruikte ruimten. bioscopen en schouwburgen. figuur 5. indd 179 12-04-2005 13:13:17 .�������������������� 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 179 ��� ��� ����������������������� ������������� ��� ������������������������ ���������� ��� ������ ��� ��� � ��� ��� ��� ���� �������� ���� ������ ���� ���� ��������������� Figuur 5.48 Absorptiecoëfficiënten van diverse materialen ������������������������������� �� �� �� ������ ���������������� ��������������������� ������������ �� ������ �� �������� �� � ��� ��� ��� ���� ���� ���� ��������������� Figuur 5.49 Verbetering van de contactgeluidsisolatie door diverse vloerbedekkingen �������������� ������������� �������������������������� �������������������������� ������� ��� ����� ����������� ����� ����� ����� ����� ����� ��������� �� ������ � � ��� � ������� ������� ������ ������� ������� ������� �������������� �������������������� �������������������� ������������������������� ������������������� ����������������������� ���������������������������� ���������������������������� �������� ��������������� ������������ ��������������� Figuur 5.50 Geschiktheid van vezelmateriaal voor tapijten (volgens Enka en Otarès) 06950467_H05. De onderlaag dient slechts als dragermateriaal tijdens de fabricage. die samen met pigmenten. Dergelijke producten kunnen derhalve zonder dessinverlies geheel worden versleten. en ook wel loopschoonzone genoemd. droge. die betreffende hun samenstelling (receptuur) en dessin identiek zijn (dessin is dus ‘door en door’). die zijn vervaardigd van uit kabelommantelingen teruggewonnen PVC. meestal uit een open jute-weefsel bestaande. Bij ruimtes van beperkte omvang kan het kamerbreed tapijt worden bevestigd (gespannen) aan langs de wanden van de betreffende ruimte aangebrachte latten of strippen die zijn voorzien van gekromde nagels. schone. stabilisatoren en eventueel vulcanisatoren worden verwerkt. Inhomogene elastische vloerbedekkingen Deze bestaan uit één of meer onderlagen. met een dikte van circa 10 mm. vlakke ondergrond met een egale gladde oppervlaktestructuur. waarop een deklaag is aangebracht die als slijtlaag functioneert. Indien deze laag gedessineerd is. Deze vloerbedekkingen worden als versleten beschouwd.51 Invloed van verschillende factoren op de vervuiling van tapijt (volgens Enka) sluis bij hoofdtoegangen van gebouwen. het transport en het verleggen. Zij kunnen los worden gelegd op een voldoende vlakke dekvloer. onderlaag opgebouwd. vaak gecombineerd met een tochtsluis. onveiligheid voor de gebruiker enzovoort) wordt meestal gekozen voor een methode waarbij het tapijt wordt gefixeerd. 5. Rubberen vloerbedekkingen worden overwegend op basis van synthetische rubbersoorten vervaardigd. Toch wordt linoleum als een homogene vloerbedekking beschouwd. Er bestaan ook homogene elastische vloerbedekkingen.7 Elastische vloerbedekking Vloerbedekkingen op basis van vinyl (PVC).indd 180 worden tot de elastische vloerbedekkingen gerekend. neemt bij het belopen vuil en vocht van het schoeisel op. als de deklaag en/of de dessinvormende (tussen)laag versleten is. Door dit speciale profiel worden de tegels bij het leggen onderling verbonden. al dan niet gestructureerde oppervlak van de onderlaag hecht verbonden. ten minste 4 meter. De loopweg moet daartoe wel voldoende lang zijn. Bij sommige producten wordt 12-04-2005 13:13:17 . droge. vulstoffen. vlakke ondergrond met een egale gladde oppervlaktestructuur van belang. De platen.180 ����������������������������������������������������� �������������������������������������������������������� �� �� �� �� ��������� ������� ���� ��������� ��������� ����������� ����������� ����������� ����������� ����������� ������� ��� �������� ��� ��������� ������ ������ ���� ����� � ������������ ������� ��������� �� ����� ������������� Figuur 5. linoleum of rubber (zowel van natuurlijke herkomst als synthetisch) in de vorm van banen of tegels 06950467_H05. Tapijt ‘aan de rol’ kan eveneens los worden gelegd. wordt deze aan het gladde. Praktisch alle inhomogene elastische vloerbedekkingen hebben een gesloten. Elastische vloerbedekkingen kunnen homogeen of inhomogeen zijn opgebouwd. Ook bij deze methode is een drukvaste. Is de slijtlaag transparant. Homogene elastische vloerbedekkingen PVC vloerbedekking bestaat meestal uit één of meerdere lagen vinyl. niet-gedessineerde oppervlak van een onderlaag hecht verbonden. De verwerking vindt plaats tot gladde banen en tegels of tot geprofileerde tegels. Linoleum wordt op een. of daarop worden gelijmd. maar om uiteenlopende redenen (uitlopen of krimpen van het materiaal. dan wordt deze met het gedessineerde. zijn aan de randen voorzien van een speciaal profiel. die voornamelijk uit polyvinylchloride (PVC) bestaat. schone. In ruimtes met afmetingen die groter zijn dan de baanbreedte van het tapijt wordt meestal gekozen voor het verlijmd aanbrengen van het tapijt. al dan niet gestructureerde slijtlaag.5. in de vorm van platen en tegels. Tapijttegels worden meestal los gelegd op een drukvaste. Tapijt is leverbaar in tegelvorm en op rollen. Een bijzonder type inhomogene elastische vloerbedekking is laminaat dat een dessinvormende tussenlaag van houtfineer bevat. ������ ����������������� �������� ���������� ����������� ������������ ��������� ��� ��� � ��������������� � ��������������� � ������������������������������������� Figuur 5. 5. Hoewel homogeen vinyl. De elastische vloerbedekkingen kunnen daarbij zijn voorzien van ‘wapening’ in de vorm van een inlage van bij voorbeeld glas.52 Aansluitdetails vinylvloerbedekking 06950467_H05. plantaardige vezels enzovoort Vloerbedekking kan in de vorm van matten en tegels zijn vervaardigd op basis van kurk. biezen.52. cirkels. vlakke. kokos. wordt de waterdichtheid van de vloerbedekking vooral bepaald door de aansluitdetails op aangrenzende en opgenomen bouwdelen. Een speciale anti-statische vinyl vloerbedekking is ontwikkeld voor ruimten waar geen elektrische ontladingen mogen ontstaan en waar toch regelmatig nat of droog onderhoud nodig is. uitstekend bestand is tegen langdurige inwerking van water.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN een afzonderlijke dessinvormende tussenlaag gebruikt. droge ondergrond met een gladde egale oppervlaktestructuur aangebracht of daarop geplakt. Industriële toepassingen elastische vloerbedekking Voor industriële toepassingen worden voornamelijk de homogene elastische vloerbedekkingen toegepast met een dikke slijtlaag en/of een grote laagdikte. tegels enzovoort kunnen na het leggen V-vormig worden uitgefreesd en vervolgens worden gelast met lasveters van hetzelfde materiaal in dezelfde of een contrasterende kleur. figuur 5.8 Kurk.of sisalvezels. Een goede waterdichte vloer/wandaansluiting kan worden gemaakt door aangelaste plinten van hetzelfde materiaal. in tegenstelling tot linoleum. De verwerking van laminaat is overeenkomstig met die van een elastische vloerbedekking. droge dekvloer met een gladde egale oppervlaktestructuur. Ter verbetering van de slijtvastheid en stroefheid kan de slijtlaag elektrokorundkorrels bevatten. trapneuzen en dergelijke in hetzelfde materiaal worden door de leveranciers meegeleverd. dan kunnen banen en tegels worden gecombineerd terwijl het aanbrengen van biezen.indd 181 12-04-2005 13:13:18 . sommige soorten kunnen ook met warme bitumenkleefstof worden verlijmd. Koud lassen geschiedt met behulp van zogenaamde laspasta. De uit teruggewonnen grondstoffen vervaardigde homogene PVC-tegels en platen en inhomogene soorten vinyl waaraan vezels zijn toegevoegd vinden eveneens toepassing in de industrie. Profielen voor plinten. Voor industriële toepassingen worden de vloerbedekkingen doorgaans verlijmd aangebracht op een drukvaste. Bij het warm lassen wordt gebruik gemaakt van lasveters van hetzelfde materiaal. Wordt er geplakt. De naden tussen de diverse banen. Om een vloeistofdichte afwerking te verkrijgen worden de naden tussen de afzonderlijke banen en/of tegels V-vormig gefreesd en vervolgens ge- 181 last. stroken en zelfs logo’s eveneens tot de mogelijkheden behoort.5.of polyestervlies. Esthetische toepassingen elastische vloerbedekking Homogene en inhomogene elastische vloerbedekkingen worden in een dunne laag los op een vlakke. Als lijm wordt meestal een kunstharsdispersie gebruikt. De tegels worden vaak met hennep. • triplex. De afzonderlijke delen van de houten vloerbedekking kunnen los worden gelegd of worden genageld of gelijmd op een drukvaste. • bestandheid tegen dynamische belastingen (EN 425. kan het oppervlak na het leggen worden voorzien van een transparante vloerlak. EN 13329). niet te verwarren 06950467_H05. • uiterlijk (NEN 2073. NEN 2072). richtlijnen en dergelijke.of sisaltouw aan elkaar genaaid zodat een ‘wand tot wand’-vloerbedekking wordt verkregen. Een eveneens massief houten vloerbedekking. EN 13329.1). De matten worden meestal los gelegd. • geluidhinder (NEN 5078. Normen voor houten vloerbedekking Houten vloerbedekkingen moeten worden aangebracht conform de Arbeidsomstandighedenwet. Houten vloerbedekkingen kunnen we onderverdelen in bedekkingen van: • massief hout. 12-04-2005 13:13:19 . • bestandheid tegen biologische aantasting (EN 20-1 en 20-2).182 Toepassingen Kurk geperst in de vorm van dunne tegels. Tevens zijn er voor de diverse eisen normen beschikbaar: • weerstand tegen afslijting (NEN 2072.indd 182 met de zwevende dekvloer. De gelaagde houten vloerbedekkingen worden onderscheiden in: • lamellen. De massief houten vloerbedekkingen. Bij het leggen en afwerken van houten vloerbedekkingen moet verder rekening worden gehouden met de beperkingen die gelden voor het gebruik van oplosmiddelhoudende lijmen. eveneens praktisch uitsluitend toegepast voor huishoudelijk gebruik. EN 13226. EN 13329). vlakke en droge ondergrond. het Arbo-besluit en de A1-bladen. • bestandheid tegen schuivende lasten (EN 13329. worden geleverd in vele maten en diktes. • mozaïek. zoals bedoeld in de terminologie volgens de integrale benadering. 5. kokos. • comfort en veiligheid bij belopen (EN 13329).of sisalvezels worden.5. Om een decoratieve en slijtvaste afwerking te verkrijgen wordt zowel massief (hard) houten delen als (hardhoutfineer. Om het onderhoud te beperken en de slijtvastheid te vergroten. ISO 717-2 en 140-7). wordt praktisch uitsluitend toegepast als industrievloer. oliën en wassen voor binnentoepassingen. • thermisch comfort (EN-ISO 8990. • gelaagd hout. (aangebracht op een onderlaag van een goedkopere houtsoort) toegepast. EN 438.9 Houten vloerbedekking Vloerbedekkingen van hout worden veelal aangeduid als parket. hierbij spreekt men dan van zwevende vloer. wordt als vloerbedekking voornamelijk in woningen toegepast. in de regel aangeduid met de verzamelnaam parket. kunnen naar levervorm worden onderscheiden in: • stroken. • bestandheid tegen statische belasting (EN 1534). De keuze voor soort en type houten vloerbedekking voor een bepaald vloersysteem bepalen we aan de hand van een vóóraf opgesteld programma van functionele eisen. het zogenoemde kopshout. lakken. wegens de geringe weerstand tegen mechanische belasting en/of intensief gebruik. • brandveiligheid (Bouwbesluit). blijvend droge dekvloer. De houten delen waaruit deze vloerbedekking wordt samengesteld. • reinheid (optisch) (NEN 2072. EN 1368. Houten vloerbedekkingen kunnen ook worden aangebracht op een verende tussenlaag. EN 13489). prEN 12667). De tegels worden gelijmd op een vlakke. EN 1533 en 1534. EN 13329). • plankjes. Tegels of matten die zijn vervaardigd van biezen. • bestandheid tegen chemische aantasting en vlekken(NEN 2072. 13227 en 13228. Bij het vertalen van deze eisen naar voor de toepassing belangrijke prestatie-eisen kunnen we gebruik maken van de per eis beschikbare normen. 06950467_H05. al dan niet met een tussenlaag. Industriële toepassingen houten vloerbedekking Houten vloerbedekkingen in de vorm van stroken en kopshout worden voornamelijk toegepast in droge werkruimten.54.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN � �������������������������������������� � 183 ������������������������������������ Figuur 5. figuur 5. dat gemakkelijk vocht opneemt. Hout dat vocht opneemt. evenals de afmetingen van de � �������� � ���������� � ������� Figuur 5.54 Legpatronen voor parketvloeren 12-04-2005 13:13:19 .indd 183 • blind genageld op houten regels of op de balken van een houten draagvloer. hierover worden de parketstroken op de regels genageld. is er een ruime keuze in houten vloerbedekkingen voor esthetische toepassingen. • blind genageld op in het beton van de draagvloer gestorte houten regels. Om vochtaanbod van bovenaf te voorkomen. Houten vloerbedekking geeft een voetwarme vloer en eventueel vallend gereedschap en werkstukken zullen minder snel beschadigen. zoals machinefabrieken en gereedschapmakerijen. Vooral bij kopshout. Houten sportvloeren worden vervaardigd van massieve stroken parket die worden bevestigd op een verende onderlaag samengesteld uit twee gekruiste lagen houten regels. aangebracht op een houten. figuur 5.53. Strokenvloeren kunnen op de volgende wijzen worden gelegd: • blind genageld dwars over een bestaande houten dekvloer. • gelijmd op een vlakke en blijvend droge dekvloer. Om die reden worden kopshouten blokjes vóór het aanbrengen voor 2/3 van de hoogte in warme bitumen gedoopt en daarna op de met warme bitumen voorbestreken dekvloer gelegd. Esthetische toepassingen houten vloerbedekking Door de grote verscheidenheid aan leveringsvormen en houtsoorten. zal sterk zwellen. geschroefd aan op de ondergrond bevestigde klossen. kan dit tot problemen leiden. of droge steenachtige dekvloer. Strokenvloeren kunnen op een constructie van houten regels worden aangebracht of direct op een houten draagvloer. Een andere methode is het op een uitgevlakte ondergrond lijmen van veerkrachtige blokjes waarop houten regels worden gelijmd. Het aantal denkbare patronen is groot. Zodoende wordt vochtaanbod vanuit de dekvloer en/of draagvloer voorkomen. moet kopshout uitsluitend worden toegepast in ruimten met droge processen.53 Houten strokenvloer als sportvloer Houten vloerbedekkingen worden doorgaans. na het bakken gesplitst en al of niet geglazuurd. Triplexvloeren worden met lijm op een tussenlaag van board of spaanplaat aangebracht. Lamelvloerbedekkingen (tegenwoordig meestal laminaat genoemd) worden in de regel los gelegd waarbij de van messing en groef voorziene panelen in elkaar worden geschoven en goed worden aangedreven. al dan niet nageperst en soms geglazuurd. bitumenvilt. hardboard of triplex. • bestandheid tegen schokken (EN-ISO 10545-5). 3 gegoten tegels: het vloeibare mengsel wordt op een poreuze ondergrond of in een poreuze vorm gegoten die het water uit de tegel opneemt.10 Keramische vloerbedekking Een harde vloerbedekking wordt gevormd door keramische tegels. vuil en slijtage. 2 de wateropname. NEN 2874. zoals: • bestandheid tegen afslijten (EN 101. Keramische tegels worden op basis van de reeks EN-ISO 10545 normen geclassificeerd naar: 1 de productiewijze. Ook is het mogelijk het hout te impregneren met kunstharsen waardoor het harder en slijtvaster wordt. bijvoorbeeld van spaanplaat. • uiterlijk (EN 1341. EN-ISO 10545-16. Als beschermlaag kan een waslaag. • bestandheid tegen chemische aantasting (EN 12370. De panelen worden onderling gelijmd of met behulp van metalen veren aan elkaar geklikt. richtlijnen en dergelijke. Om het oppervlak van een houten vloerbedekking te beschermen tegen verkleuren. • vorstbestendigheid (NEN 2872. EN 1926. wordt na het leggen en schuren het oppervlak meestal voorzien van een beschermlaag. het Arbo-besluit en de A1-bladen. Ook deze tegels kunnen geglazuurd of ongeglazuurd zijn. • thermisch comfort ((NEN 1264). 102 en 105. onder hoge druk in matrijzen geperst. noodzakelijk zijn. Indien de dekvloerkwaliteit ontoereikend is.184 samenstellende delen die bovendien per soort bedekking en per fabrikant verschillen. NEN 2872 en EN 1925). 2 droog geperste tegels: een mengsel. in poedervorm of fijnkorrelig.indd 184 per eis beschikbare normen. prEN 12371). Tegelwerken moeten worden uitgevoerd conform de Arbeidsomstandighedenwet. • hoge temperaturen bij binnenvloeren (EN-ISO 10545-8. Een vloerlak geeft daarbij de beste bescherming en vergt het minste onderhoud. • reinheid (optisch) (NEN-ISO 10545-14). prEN 12808-1). Keuzebepaling keramische vloerbedekking De keuze voor soort en type keramische tegels voor een bepaald vloersysteem bepalen we weer aan de hand van een vóóraf opgesteld programma van functionele eisen. NEN 5077. Bij het vertalen van deze eisen naar voor de toepassing belangrijke prestatie-eisen kunnen we gebruik maken van de 06950467_H05. kan een tussenlaag. • bestandheid tegen statische belasting (EN 12372. EN-ISO 10545-7). EN-ISO 10545-6 en 10545-7). een sealer of een transparante vloerlak worden aangebracht. Kenmerkend voor deze tegels zijn de ribben aan de achterzijde. door een pers tot een streng gevormd en op tegellengte afgesneden. • enkelgevormde strengperstegelsvan een eenvoudige streng op maat gesneden. 12-04-2005 13:13:20 . 5. De tussenlaag dient als uitvlaklaag en om geluidshinder bij het belopen te voorkomen. Plankjesvloeren worden op houten of droge dekvloeren gelijmd en/of genageld. NEN 530 t/m 532). Als afwerking al of niet geglazuurd. • bestandheid tegen schuivende lasten (NEN 2873. • comfort en veiligheid bij belopen (EN 1341). Tussen de lamelvloerbedekking en de dekvloer wordt meestal een tussenlaag van kurkment. EN-ISO 10545-13 en EN 12808-1). te onderscheiden in: • splijttegels: als dubbeltegel geperst.5. kokosvilt of dergelijke aangebracht. NEN-EN-ISO 140-6 t/m 140-8 en 717-2). • geluidhinder (NEN 1070. Fabricage keramische tegels Het vormen van keramische tegels kan als volgt geschieden: 1 getrokken (geëxtrudeerde) tegels: een plastische massa grondstof. EN 1341. Op steenachtige dekvloeren wordt uitsluitend verlijmd. Glazuren moet niet worden verward met verglazen. Per klasse is de norm aangegeven waarin onder meer de toegestane maatafwijkingen zijn vermeld. De glazuurlaag kan worden meegebakken met het kleimengsel.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Glazuur Glazuur is een glasachtige toplaag die ondoorlaatbaar is voor vloeistoffen. Voor de beeindiging van de vloerbedekking en voor de aansluiting tegen opgaand werk. Figuur 5. Door middel van deze criteria kunnen drie (vormen) × vier (wateropname) × twee (al of niet geglazuurd) = 24 klassen worden onderscheiden.56. • grèstegels.56 Legpatronen voor keramische tegels Groep I IIa IIb III Wateropname (E) E ≤ 3% 3% < E ≤ 6% 6% < E ≤ 10% E > 10% Geëxtrudeerd AI EN 121 AIIa EN 186 AIIb EN 187 AIII EN 188 Drooggeperst BI EN 176 BIIa EN 177 BIIb EN 178 BIII EN 159 Figuur 5. • ruw. Vooral rechthoekige tegels kunnen in talrijke patronen worden gelegd.55. • dubbelhardgebakken tegels. Classificatie keramische tegels Naar productiewijze en wateropnamecapaciteit kunnen de keramische tegels in vier klassen worden onderscheiden. • rechthoekige of andere geometrische vormen. hoektegels. glad of geprofileerd oppervlak. • ijzerklinkers. is het aantal denkbare legpatronen groot. Keramische vloerbedekkingen worden gehecht op steenachtige dek. figuur 5. zoals: afdektegels.en draagvloeren worden aangebracht. Voor gegoten tegels zijn geen normen beschikbaar. Keramische vloerbedekking kan zowel op steenachtige als op houten dek.indd 185 12-04-2005 13:13:21 . plinttegels. worden speciale hulpstukken geleverd. of worden aangebracht in een afzonderlijke procesgang. kwartranden.of cement/ Naar uiterlijk en vorm kan een verdere indeling worden gemaakt naar: • geglazuurd of ongeglazuurd.55 Classificatie van tegels naar productiewijze en wateropname 06950467_H05.of draagvloeren door middel van een cement-. • hardgebakken tegels. figuur 5. Verglaasde tegels zijn gebakken bij een zo hoge temperatuur dat de gehele massa van de tegel een glasachtige structuur heeft gekregen. Behalve met de genoemde klassenaanduidingen worden tegels vaak aangeduid met de volgende benamingen: • plavuizen. trascement. goottegels. 185 Uitvoering keramische vloerbedekking Door het grote sortiment vormen en afmetingen. of draagvloeren kunnen keramische vloerbedekkingen als volgt worden aangebracht: • op een houten dekvloer. figuur 5. In de draagvloer aanwezige dilataties moeten in de tegels worden doorgezet. die voldoet aan de eisen van stabiliteit en draagkracht.57 Leggen van keramische tegels 06950467_H05. Indien met de mogelijkheid van het scheuren (elementenvloer zonder druklaag) en/of vervormen (kruip) van de draagvloer rekening moet worden gehouden kan de stijfheid van de (dekvloer en de) tegelbekleding worden aangepast aan die van de draagvloer.57-4). Moet met grotere vervormingen worden gerekend dan moet de stijfheid van de draagvloer worden verbeterd bij voorbeeld door het aanbrengen van een gewapende druklaag.57-5. Het verdient de voorkeur ter plaatse een dilatatieprofiel aan te brengen waartegen de tegels kunnen aansluiten. • op zwaluwstaartplaten. In het speciebed waarin de tegels worden aangebracht op een van een scheidingslaag voorziene houten dek. Op houten dek. wordt meestal een krimpwapening opgenomen. ������ ������ � kunnen de tegels worden opgedrukt (figuur 5. Ook het aanbrengen van tegels op een isolerende laag. figuur 5. figuur 5. Hiertoe zijn in hoogte verstelbare aluminium profielen voorzien van een kunstrubberen afdichting verkrijgbaar. daarvan gescheiden door een niet-hechtende tussenlaag.186 kalkmortel (dikbed figuur 5. figuur 5. extra dilatatievoegen in het tegelwerk worden aangebracht. Bij kleine vervormingen kan dit door het toepassen van een elastisch mortelbed (latex-cement) in combinatie met een elastische voegvulling.of draagvloer is verstijfd. waarmee de houten dek.57-3. een elastische latexmortel of een meestal hydraulische lijmlaag (dunbed figuur 5. volgens een vast patroon.indd 186 In de praktijk ziet men vaak dat. Voorkomen moet worden dat de tegelvloer strak wordt opgesloten tussen op de draagvloer geplaatste wanden.57-1).57-3). rechtstreeks met de dikbed methode of gelijmd op een vóóraf aangebrachte zwevende dekvloer behoort tot de mogelijkheden (figuur 5.of draagvloer.57-4.57-2. of door de tegels te leggen in een zwevend mortelbed. Om te zorgen voor het vol en zat inbedden van groot formaat tegels op een cementgebonden specielaag (dikbed). Dit is echter niet nodig: uitgaande van een hechtend aangebrachte tegelbekleding op een steenachtige draagvloer. Door het krimpen van de draagvloer ������ ������ � ������������������� ������� ���������������������� ������ ������ ����� ������������������� � ������������������ ������ ��������������� ���� � ��������������� ������ ������ �������� ��������� ������������������ � ����������������� ����� ������������������������������� Figuur 5. Wel moet worden voorkomen dat de tegels opgesloten zitten tussen de op de draagvloer geplaatste wanden.57-5). 12-04-2005 13:13:22 . wordt doorgaans een contactlaag aangebracht (vanaf formaat 400 × 400 mm is dit noodzakelijk). 58: 1 lijm in poedervorm. • verlagen van de stijfheid (E-modulus). • snelle uitharding. Omdat lijm op basis van cement niet compatibel is met gips. 3 Tweecomponentenlijm Dit kunnen producten zijn met en zonder cement. • kan alleen bij verticaal tegelwerk worden toegepast. 2 door voegen met behulp van een voegspijker. • goed functioneren in natte omstandigheden. 06950467_H05. • sommige pastalijmen verweken onder natte condities. maken we voor het lijmen op een calciumsulfaatgebonden ondergrond bij voorkeur gebruik van een (vloeibed)lijm op basis van bijvoorbeeld α halfhydraat. Kenmerken van poederlijm zijn: • geringe elasticiteit. De voegen kunnen op twee manieren met voegspecie worden opgevuld: 1 door inwassen van het tegelwerk met de voegspecie. Tussen de tegels opengehouden voegen worden na enige tijd gevuld met een speciale voegspecie. Kenmerken van pastalijm zijn: • gemakkelijk te verwerken. • aanvangshechting laag. • hoge hechtsterkte. waterdichtheid en hechting. In grote lijnen kunnen daarbij drie typen lijm worden onderscheiden. • uitvoering vraagt veel zorg. Naast cementgebonden voegvulmiddelen met toevoegingen worden ook toegepast sterk kunstharsgemodificeerde cementgebonden en kunstharsgebonden (meestal epoxy) voegvulmiddelen en kitvoegen. De voegen hebben meerdere functies: • opvangen van maatafwijkingen. We kunnen in dat geval zonder risico op vochtgeïnitieerde schade beginnen met lijmen bij een restvochtgehalte van de ondergrond van circa 1. • vermogen om vocht vast te houdend (om verbranden te voorkomen).en vulstoffen zijn toegevoegd. 2 Lijm in pastavorm Lijn in pastavorm is meestal een dispersie. • in uitzonderingsgevallen buiten toepasbaar. 1 Lijm in poedervorm Deze lijm is doorgaans op basis van cement waaraan hulp. De hulpstoffen bestaan onder andere uit kunststof bindmiddelen en stoffen voor verbetering van aspecten als plasticiteit. • ondersteunen van de tegelrand tegen beschadigingen. Kenmerken van tweecomponentenlijn zijn: • geschikt voor speciale toepassingen. waardoor ongeschikt voor verticale vlakken. 12-04-2005 13:13:23 . 3 tweecomponentenlijm. • elastische eigenschappen. figuur 5. • dichtheid. • bijdragen aan de slipweerstand. • hechting aan de tegel. zoals industriële vloeren en zwembaden. • voorkomen van indringen vloeistof in de ondergrond. De samenstelling van het voegvulmateriaal wordt afgestemd op de breedte van de voeg en bevat toevoegingen om de eigenschappen te verbeteren.5% m/m wat een aanzienlijke tijdsbesparing betekend.58 Lijmkeuzeboom vloertegelwerk Verlijmen Keramische tegels kunnen ook verlijmd worden aangebracht op een steenachtige dekvloer. zoals: • waterafstotendheid. 2 lijm in pastavorm.indd 187 187 • lange uithardingstijd bij niet-vochtabsorberende ondergrond of tegels.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN ������������������� ��� �� ���������������������� ������������������� �� ��� ������������� �������������������� �� ��� ���������� �������������������� ����������������� Figuur 5. veelvuldig toegepast in ruimten waar agressieve industriële processen plaatsvinden. Onderling in dikte verschillende natuursteenelementen worden gezet in een cement-.11 Natuursteen Tegels of platen uit natuurlijke gesteenten vormen evenals keramische tegels een harde vloerbedekking die kan worden aangebracht op steenachtige dek. De voegen worden daarna meestal gevuld met kunstharsmortel. en inkloppen van tegels is alleen mogelijk in een niet of nauwelijks verdicht speciebed. Bij deze methode. speciale tegellijm. 06950467_H05. Het aanbrengen van natuursteenelementen met een uniforme laagdikte geschiedt op een wijze die vergelijkbaar is met het aanbrengen van keramische tegels. figuur 5. dekvloer en/of draagvloer moet worden voorkomen.188 De breedte van de voegen wordt onder andere bepaald door: • rechtlijnigheid van de tegels. ook wel genoemd vibratiesysteem. wordt het oppervlak van de tegelvloer machinaal getrild. Zwakke schakel in elke keramische vloerbedekking is de voeg. de voegbreedte en de aard en intensiteit van de vloerbelasting. Esthetische toepassingen keramische vloerbedekking Door de schier onbeperkte mogelijkheden in kleur. worden zwaar belaste tegelvloeren vaak gelegd volgens de zogenaamde trilmethode. worden speciale van afstandsnokken voorziene tegels gebruikt. • afmetingen van het vloeroppervlak. figuur 5. • esthetische motieven. • voorwaarde van niet te smalle voegen in verband met de hechting. worden de natuursteenelementen doorgaans op maat geknipt/gezaagd. slijt. Om het thermische. Voor natte processen kan om de stroefheid te verbeteren. patroon enzovoort. afmeting.59. Industriële toepassingen keramische vloerbedekking Keramische vloerbedekkingen worden om hun uitstekende weerstand tegen chemische aantasting. Om een voetwarme vloer te verkrijgen.en stootvast. • rechthoekigheid van de tegels. of mechanisch getrild. 5. Dit maakt deze typen keramische vloerbedekking zeer geschikt voor industriele toepassingen. trascement.of cement/kalkspecie of in een latexcement speciebed. Rüttelverfahren. zijn bepalend voor de mate waarin beschadiging van de voegkanten op zal treden. eveneens op het gebruiksdoel afgestemde. Een ongeglazuurde. De tegels kunnen bovendien worden aangebracht met behulp van een. • maatafwijkingen in lengte en breedte. Voor de beëindiging van de vloerbedekking en voor de aansluiting tegen opgaand werk.en/of contactgeluidsisolatieniveau te verbeteren. kan een vloerverwarming in het mortelbed worden opgenomen. Omdat bij het leggen volgens de dikbedmethode de druksterkte van het mortelbed laag is. Na het aanbrengen op een van een contactlaag (meestal emulgeerbare epoxy) voorziene circa 50 mm dikke cementgebonden dekvloer. Hiertoe kunnen de voegen worden voorzien van een speciale waterdichte en zuurbestendige voegvulling. • verband (patroon) van de tegels. Evenals bij de keramische vloerbedekkingen is bij natuursteen de verscheidenheid in formaat.indd 188 IJzerklinker. geprofileerde en/of een klein formaat tegel (hoger voegaandeel) kan worden gekozen om de stroefheid van een keramische vloerbedekking in een natte ruimte te verbeteren.en/of draagvloeren.en grèstegels hebben een hoge mate van zuurbestendigheid en zijn tevens zeer hard. Daarbij worden vaak maatregelen getroffen om bepaalde minder gunstige eigenschappen van keramische vloerbedekkingen te compenseren. Het indringen van agressieve stoffen via de voeg in de mortellaag. vorm en kleur zeer groot evenals het aantal denkbare legpatronen. kan de keramische vloerbedekking op een zwevende dekvloer worden aangebracht. het bovenvlak van de tegels geprofileerd worden uitgevoerd (antislip).5. glans. De vorm van de tegelkant (rechthoekig of cushion-edged). Natuursteenelementen met een uniforme laagdikte kunnen 12-04-2005 13:13:24 .57-4. zijn de esthetische toepassingen van keramische vloerbedekkingen eveneens praktisch onbeperkt. 6 1. diabaas.0-3.8 0.3 0.5 0.0-2.3-1.Hoofdgroep Subgroep nee nee nee nee gering gering niet gering nee nee nee nee 2.8 100% 100% 100% 190% aaa 1.4-2.0 1.0-16.8-1.1 0.1 2.0 1.5-2.0 2.6 0.0 **** **/*** ** ** 100-270 180-270 120-340 180-400 15-20 15-22 16-22 10-25 Uiterlijke kenmerken niet niet niet niet ja ja Stollingsgesteenten nee nee nee nee ja ja Graniet Granietachtige Gabbro Trachiet.6 0.0-20.5 16-9 13-8 17-8 14-8 Elasticiteitsmodulus (104 N/mm2) Sommige steensoorten kunnen gepolijst of gezoet worden 175-240 100-160 100-300 100-280 Warmtegeleiding in W/m ∙ K Thermische uitzetting (10–6) 175-240 13-19 13-7 120-160 12-12 13-8 ja ja 2.0 aaa aaa Materiaaleigenschappen 15-9 14-8 14-8 15-10 Chemicaliënbestendig2 13-19 10-35 13-40 15-23 13-7 13-8 10-14 15-8 a 2.6-3.6-2.3-20 150% Vorstbestendig (indicatie in % van de subgroep) a a 16-9 44-7 Wateropname (vol.59 Voorbeelden van kantafwerkingen 1 duurzaamheid glans * redelijk ** goed *** zeer goed **** uitmuntend 3 Haarscheurtjes 3 Adering 2 wordt aangetast door: a zeer zwakke zuren aa zwakke zuren aaa sterke zuren aaaa zeer sterke zuren Variatie uiterlijk (van een steen) 12-04-2005 13:13:24 06950467_H05.7 2.indd 189 Richtingsstructuur 189 5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN .1 2.%) 180% 150% 190% 195% 2.0 */*** 4.0 Massa kg/m3 0.0 0. basalt ja ja 14-8 14-8 11-13 13-11 2.0 0.0-3.5-1.5-1.0 2.9 2.5-1.6-3.4 2.6 aa/aaa 1.8-1.6-3.3-1.0-3.6-3.4-4.4 2.0 0.5-2.8 2.5 0.5-1.1 aaaa aa/aaa 1.8-1. dicht ja Kalksteen.0 ja ja ja ja Kalksteen.2-2.0-2.8-3.2-8.0 1.0 */** 0. poreus ja nee niet nee nee Buigtreksterkte in Mpa Sedimentgesteenten ja niet niet niet Druksterkte in Mpa Metamorfe gesteenten ja nee nee gering Duurzaamheid glans 1 */*** */**3 ***3 **/*** ja ja ja ja Slijtvastheid in mm (Böhme) Marmer Leisteen Kwartsiet Gneis Fossielen Figuur 5.2-7.5-1.5-2.6-2.4-2.6-2.4 aa/aaa 2.5 120% 2.2-7.6-3. porfier.3 0. met duidelijk waarneembare kristallen. figuur 5. NEN 2875. op een van de bekende wijzen wordt aangebracht.of glansverlies. De keuze voor het soort natuursteen voor een bepaald vloersysteem bepalen we weer aan de hand van een vóóraf opgesteld programma van functionele eisen. richtlijnen en dergelijke. • comfort en veiligheid bij belopen (EN 1341). In het eerste geval spreken we van dieptegesteente. 3 metamorfe of omvormingsgesteenten. te verdelen in diepte-. Het materiaal is hard en in het algemeen slijtvast en duurzaam (afhankelijk van het soort natuursteen) en is geschikt voor binnen.60: 1 stollingsgesteenten. thermisch comfort ((NEN 1264). NEN 530 t/m 532). In grote lijnen vindt de verlijming plaats zoals in paragraaf 5. Uiterlijk en samenstelling van dieptegesteenten zijn regelmatig. afhankelijk van de voegbreedte. zoals: • bestandheid tegen schokken (EN-ISO 10545-5). 2 sedimentgesteenten.190 ook verlijmd worden aangebracht op een steenachtige draagvloer of dekvloer.57-2. In de draagvloer aanwezige dilataties moeten in de natuursteenbekleding worden doorgezet. constante druk. EN-ISO 10545-7). NEN 2872 en EN 1925). gang.en buitentoepassingen. Ook bij natuursteen worden de tussen de elementen opengehouden voegen in een later stadium gevuld met een speciale voegspecie die. • vorstbestendigheid (NEN 2872. NEN 2874. • chemische aantasting (EN 12370. EN-ISO 10545-16. Dit resulteert in grofkorrelige gesteenten. EN-ISO 10545-13 en EN 12808-1).60 Kenmerken van natuursteen 1 Stollingsgesteenten Stollingsgesteenten ontstaan door afkoeling van vloeibaar gesteente (magma). Als tussenvorm kan het magma stollen in spleten of breuklagen.9 is beschreven voor keramische tegels. figuur 5. Natuursteensoorten die worden toegepast als vloerbedekkingmateriaal zijn. classificeren op basis van de weerstand tegen slijtage door belopen en berijden of de zichtbare gevolgen daarvan zoals materiaal. � �������������������������� � ������������� � �������������� � ������������� Figuur 5. 06950467_H05. Natuursteenwerken moeten worden uitgevoerd conform de Arbeidsomstandighedenwet. Tot deze groep behoren de granieten en gabbro’s. in dat geval spreken we van ganggesteenten.en uitvloeiinggesteenten. EN 1341 en EN 1926). in het tweede geval van uitvloeiinggesteenten. • bestandheid tegen schuivende lasten (NEN 2873. Dit kan zowel in als op de aardkorst gebeuren. uiterlijk (EN 1341. Er zijn ook subgroepen van dieptegesteenten die moeilijk van graniet zijn te onder- 12-04-2005 13:13:25 . NEN 5077. Classificatie natuursteen Natuursteen is een van de oudste vloerbedekkingmaterialen. prEN 12371). NEN-EN-ISO 140-6t/m8 en 717-2). • hoge temperaturen bij binnenvloeren (EN-ISO 10545-8. Dieptegesteenten worden gevormd bij geleidelijke afkoeling onder grote. Om dit voor een bepaalde partij te kunnen vaststellen is uitloogonderzoek nodig. maar stenen onderling kunnen sterk verschillen. het Arbo-besluit en de A1-bladen. • bestandheid tegen statische belasting (EN 12372. Het opnemen van een dilatatieprofiel waartegen de elementen kunnen aansluiten is hierbij aan te bevelen. Bij het vertalen van deze eisen naar voor de toepassing belangrijke prestatie-eisen kunnen we gebruik maken van de per eis beschikbare normen. Natuursteen dat wordt gebruikt voor buitentoepassingen moet bovendien voldoen aan de eisen die het Bouwstoffenbesluit stelt aan Categorie 1 – bouwstoffen. We kunnen natuursteen.5.indd 190 • • • reinheid (NEN-ISO 10545-14). EN-ISO 10545-7 en prEN 12808-2. • geluidhinder (NEN 1070. volgens NEN 2874. De stenen bevatten geen of bijna geen kristallen. Polijsten wordt afgeraden voor intensief belopen vloeren omdat op den duur een looppad zal ontstaan. Sommige kalkstenen behoren tot deze groep. Na bijvoorbeeld een vulkaanuitbarsting zal de lava snel afkoelen en verharden. Men moet daarbij geen materialen met onderling sterk afwijkende hardheid combineren. fijner gelaagd dan uit afzetting ontstane kalkstenen. Kleistenen worden niet voor vloertegels gebruikt. • kleisteen vervormt tot leisteen.indd 191 191 riaal wordt gezoet of gepolijst. een minder zichtbare laagstructuur en een enigszins glanzend oppervlak. Daardoor ondergaan deze gesteenten een gedaanteverwisseling of metamorfose. • zandsteen vervormt tot kwartsiet. bijvoorbeeld voor het aanbrengen van patronen. kwartsieten en gneizen. Neerslaggesteenten ontstaan door het neerslaan van kalk uit met kalk verzadigd water. • om de slipweerstand te verhogen: stralen. Tot deze groep behoren de trachieten en basalten. e. Het verschil is dat ze minder of geen kwarts bevatten en daardoor minder bestand kunnen zijn tegen zuren en. natuurgespleten oppervlak bezitten. zand. Luchtbelinsluitingen kunnen voorkomen. We noemen dit lava. Afzettingsgesteenten ontstaan door het afzetten van klei-. Door de vele mogelijkheden in kleur en structuur zijn deze gesteenten uitstekend te combineren. De bewerkingen van de eerstgenoemde zijn zoeten en polijsten. Sinds 1951 mag zandsteen in Nederland niet worden bewerkt. Er zijn bijzondere soorten leisteen die door een verdere metamorfose betere materiaaleigenschappen hebben verkregen. Leisteen en kwartsiet zijn gelaagde gesteenten die op eenzelfde manier worden gewonnen. Hierdoor veranderen het uiterlijk en de eigenschappen. Als bij een renovatie zandsteen wordt gebruikt is schriftelijke toestemming nodig van de Arbeidsinspectie. Bekende soorten metamorfe gesteenten zijn marmers alsmede de diverse leisteensoorten.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN scheiden. Uitvloeiinggesteenten worden gevormd als magma vanuit het binnenste van de aarde aan het oppervlak treedt. De klei of het zand kunnen afkomstig zijn van geërodeerde natuursteen. boucharderen en thermisch branden. koraal. te onderscheiden naar afzettingsgesteenten en neerslaggesteenten. Uiterlijk en samenstelling van ganggesteenten zijn regelmatig. Tot de afzettingsgesteenten behoren de kleistenen. gezoet of zelfs gepolijst worden geleverd. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • kalksteen vervormt tot marmer. Ze worden gespleten waardoor ze een breukruw. Sommige van deze soorten kunnen worden geslepen of zelfs gezoet. Tot deze groep behoren diabasen en porfieren. 12-04-2005 13:13:25 . constante druk. in gepolijste toestand. waarbij voor gepolijste vloeren hetzelfde geldt als voor de kalksteensoorten. eerder mat worden. In het algemeen zijn kalkstenen die uit neergeslagen kalk zijn ontstaan. Het oppervlak van dit mate- 06950467_H05. zandstenen en sommige kalkstenen. De fossielen die vaak worden gevonden in uit kalk gevormde kalkstenen vertellen iets over de herkomst van de kalk. zoeten (fijn slijpen). polijsten. Dit resulteert in min of meer grofkorrelige gesteenten. Uit zand gevormde zandstenen hebben een poreuze structuur. maar stenen onderling kunnen sterk verschillen. ze vormen de basis voor verderop beschreven leistenen. Van de bijzonder slijtvaste kwartsieten kunnen sommige soorten eveneens geslepen. de kalk van schaaldiertjes.of sedimentgesteenten worden blootgesteld aan extreme druk en/of hoge temperaturen. Ganggesteenten worden gevormd bij geleidelijke afkoeling onder grote. Ook dit type kalksteen kan fossielen bevatten. Bewerkingen natuursteen Het natuursteenoppervlak kan de volgende bewerkingen ondergaan: • om een glad oppervlak te verkrijgen: schuren. 3 Metamorfe gesteenten of omvormingsgesteenten Tijdens het ontstaan van bijvoorbeeld bergketens en zeetroggen door bewegingen in de aardkorst kunnen reeds gevormde stollings.of kalklagen die vervolgens zijn versteend. waarbij het stollingsproces sneller verloopt dan bij de dieptegesteenten. 2 Sedimentgesteenten In rivieren en zeeën ontstane gesteenten. Uitvloeiinggesteenten zijn meestal gelijkmatig van uiterlijk en samenstelling.d. Groot formaat metalen tegels of platen kunnen op verschillende wijzen worden aangebracht.en/of contactgeluidsisolatieniveau te verbeteren.12 Metalen vloerbedekking Metalen vloerbedekkingen kunnen worden geleverd in vele. hulpstoffen en vulstoffen zijn toegevoegd. Afhankelijk van de samenstelling. patroon enzovoort van natuursteen zijn zo mogelijk nog groter dan van keramische vloerbedekkingen. Na verloop van tijd zullen deze verschillen in eigenschappen zichtbaar worden als verschillen in glans (krassen). Het oppervlak van de kunststeen tegels of platen ondergaat na het verharden meestal een nabehandeling in de vorm van schuren en polijsten. kan een vloerverwarming in het mortelbed worden opgenomen. Industriële toepassingen kunststeen In sommige industrieën en met name ook bij het renoveren van oppervlakkig aangetaste bedrijfsvloeren worden kunststeen vloerbedekkingen toegepast. worden deze praktisch zonder voeg aangebracht. Een vloerbedekking van kunststeen tegels of -platen kan kort na het aanbrengen in gebruik worden genomen. aluminium en geel. Bij deze toepassing moeten de tegels worden gelijmd met een chemisch bestendige tweecomponentenlijm. Naar welke van deze vloerbedekkingen de voorkeur zal uitgaan. platen. mits voldoende vlak. vorm. kan een kunststeen vloerbedekking ook worden toegepast in een agressief milieu. of uitwassen. Het combineren van natuursteen soorten met grote verschillen in hardheid en/of slijtvastheid moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De natuursteen vloerbedekking kan op een zwevende dekvloer worden aangebracht om het thermische.q. 5. De tegels en platen kunnen vervolgens op soortgelijke wijze worden aangebracht als keramische en natuursteentegels. 5. zal hieraan debet zijn. De kunststeen tegels of platen worden meestal verlijmd aangebracht op een droge vlakke ondergrond (een nieuwe steenachtige dekvloer of een gesaneerde steenachtige draag-. of dekvloer). In verband 06950467_H05.5.12 Kunststeen (composiet) Tegels en platen vervaardigd van een mortel op basis van kunstharsgemodificeerd cement of van polymeren waaraan naast speciaal geselecteerde toeslagmaterialen (zoals natuursteenkorrels) ook pigmenten. mede veroorzaakt door de hoge transportkosten. Esthetische toepassingen kunststeen Kunststeen vloerbedekkingen kunnen overal worden toegepast als alternatief voor keramische of natuursteen vloerbedekkingen. kan een voor die toepassing direct geschikte natuursteensoort worden gekozen of kan de gewenste stroefheid worden bereikt door middel van een speciale oppervlaktebehandeling. Dunne metalen tegels en/of platen van klein formaat kunnen op praktisch alle typen dekvloeren worden gelijmd. Het aantal toepassingsmogelijkheden is daarmee eveneens praktisch onbeperkt.als utiliteitsbouw (winkels). afhankelijk van de uitvoering van de tegels of platen: • tegels en platen aan de achterzijde voorzien 12-04-2005 13:13:25 . worden aangeduid als kunststeen. De betrekkelijk hoge prijs. afhankelijk van het polymeergehalte redelijk bestand tegen chemicaliën en geschikt voor binnentoepassingen in zowel de woning. afmeting. meestal vierkante of rechthoekige vormen van klein formaat tegels tot groot formaat platen. Esthetische toepassingen van natuursteen De mogelijkheden in structuur. wordt in de meeste gevallen niet door rationele aspecten bepaald. Kunststeen vloeren zijn hard. Als lijm wordt een hydraulische lijm (bij aan de achterzijde van een profilering voorziene tegels) of een dispersielijm toegepast.en roodkoper het meest gebruikt. glans. slijtvast. kleur. Om een voetwarme vloer te verkrijgen. Voor het gebruik in natte ruimten. hoogte (afslijting) vervuiling enzovoort. zoals branden of stralen.indd 192 met de hoge maatvastheid van de tegels c. Ook bij natuursteen vloerbedekkingen kunnen maatregelen worden getroffen om bepaalde minder gunstige eigenschappen te compenseren.5.192 Industriële toepassingen natuursteen Ondanks de grote mechanische sterkte en weerstand tegen belastingen wordt natuursteen in ons land niet voor industriële toepassingen gebruikt. Als metaalsoorten worden (roestvast)plaatstaal. • beits (transparant gekleurd. Om die reden worden vloerverven als industriële vloerbedekking slechts toegepast ter verhoging van de hygiëne van nauwelijks belaste vloergedeelten (het gladde gesloten oppervlak vereenvoudigd het onderhoud). 2 filmvormende kunstharsen. Esthetische toepassingen metalen vloerbedekking Geprofileerde platen van geel. Beitsen voor vloeren bestaan vaak uit een urethaanalkydhars combinatie. wordt ter plaatse aangebracht op een schone.en dekvloeren om stofafgifte.indd 193 193 vloerbedekkingen kunnen worden gerekend. vlakke dekvloer met een egale oppervlaktestructuur.of draagvloer en tevens van leveringsvorm van het materiaal dat wordt toegepast. kunnen in een speciebed verlegd. Deze chemisch hardende kunstharsen kunnen in principe zonder toevoegingen worden verwerkt. De filmvormende vloerverven kunnen worden onderverdeeld in: • gekleurde. • epoxy (EP). installatieruimten. Industriële toepassingen metalen vloerbedekking Als. gelijmd of onderling gekoppeld (gelast). is afhankelijk van de dek. te beperken.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN van een profilering en/of ankers. Esthetische toepassingen vloerverven Filmvormende verven en kunstharsen vormen een glanzende. Filmvormende kunstharsen die als dunne vloerbedekking in aanmerking komen. Hierna worden zij aan elkaar bevestigd (lassen). Niet-filmvormende impregneermiddelen worden vaak aangebracht op steenachtige draag. De wijze van aanbrengen. gelegd in een mortelbed. Met name polyurethaan wordt veel als transparante afwerking toegepast. Als verf maar zonder pigment. computerruimten enzovoort. (lak)verf. Op basis van met olie gemodificeerde alkydharsen. • de tegels en platen kunnen met behulp van schroeven aan een willekeurige ondergrond worden bevestigd. Soms wordt materiaal gebruikt (bijvoorbeeld traanplaten) dat voor een andere toepassing is geproduceerd. kunnen verdeeld worden in de volgende typen: 1 filmvormende verven. 4 niet-filmvormende impregneermiddelen. Producten die tot de verven voor 06950467_H05.6 Vloerverven Een dunne naadloze vloerafwerking van verf. verf).of roodkoper. in een speciebed gelegde. spuiten of uitgieten met nastrijken aangebrachte. ten gevolge van slijtage. een matig gepigmenteerde verf die de tekening van de ondergrond zichtbaar laat. aluminium en roestvrijstaal. voornamelijk gepigmenteerde. worden vervaardigd op basis van de volgende bindmiddelen: • polyurethaan (PU). Industriële toepassingen vloerverven De weerstand tegen belasting van dunne naadloze verflagen als vloerbedekking is gering. mits voldoende vlak. Als elektrisch geleidende vloer voor speciale toepassingen als: munitiewerkplaatsen. verflaag is maximaal 1 mm. 5. • vernis (blanke lak). halfglanzende of matte en gladde afwerking met een gesloten opper- 12-04-2005 13:13:25 . vloerbedekking in industrieën waar de vloeren belast worden door hoge puntlasten en/of veelvuldig worden blootgesteld aan stotende en/of vallende lasten (staalplaattegels). mits voldoende vlak. 3 niet-filmvormende beitsen. worden op beperkte schaal toegepast als exclusieve vloerbedekking voor bijvoorbeeld representatieve of tentoonstellingsruimten. voornamelijk gepigmenteerde. in één of meerdere lagen door middel van uitstrijken met een kwast of roller. • tegels en platen kunnen los worden gelegd op een willekeurige ondergrond. vervaardigd op basis van natuurlijke of kunstmatig samengestelde bindmiddelen en/of pigmenten of vulstoffen. worden aangebracht op een voldoende draagkrachtige en stabiele steenachtige draagvloer. De dikte van een. droge. • polymethylmethacrylaat (PMMA). Stap 1: opdrachtgever en adviseur stellen gezamenlijk een lijst samen van alle functionele eisen waaraan het vloersysteem in de gebruiksfase moet voldoen. 1 UPEC-systeem Dit systeem bestaat uit een algemene handleiding voor het classificeren van vloerafwerkingen. Het systeem. 6 andere oorzaken (5%). en bindend gesteld.1. Verder worden functionele beproevingsmethoden aangegeven. De keuze voor een geschikte vloer is voor veel bedrijven een uiterst complexe zaak waarbij de hulp van een onafhankelijk adviseur feitelijk onmisbaar is. 5 ander gebruik van het vloersysteem dan bij het ontwerp voorzien (5%). 5. door het toevoegen van hulpstoffen of het instrooien van het natte oppervlak. blijkt een belangrijke rol te zijn weggelegd voor een ter zake kundig adviseur. Een eerste stap om te komen tot een betere communicatie is een uniforme terminologie (zie paragraaf 5. Voor de verschillende typen vloerafwerkingen (keramiek. 4 materiaalgebrek of onjuist advies leverancier (5%). met name ook met betrekking tot de duurzaamheid. waarmee het kwaliteitsniveau per geëiste eigenschap kan worden vastgesteld. maar kunnen een zacht glanzend resultaat opleveren. Houten dekvloeren of vloerbedekkingen worden vaak voorzien van een niet.indd 194 gemaakt over de te leveren prestaties. stroef worden gemaakt. Om tot een definitieve keuze te komen. geeft een overzicht van de gehanteerde terminologie en van de privaatrechtelijke prestatie-eisen en aanvullende eisen die aan vloerafwerkingen kunnen worden gesteld. Niet-filmvormende verven brengen geen wijziging in de oppervlaktestructuur. dient men op de hoogte te zijn van de wijze waarop en de omstandigheden waarbij in zijn algemeenheid een vloersysteem tot stand wordt gebracht.7 Keuzebepaling vloersysteem Om een gerichte keuze te kunnen maken voor een bepaald vloersysteem. dat is ontwikkeld door de Union Européenne l’Agrément Technique dans la Construction (UEAtc). plastics. Omdat eenduidige afspraken moeten worden 06950467_H05. De belastingklasse en zaken als be- 12-04-2005 13:13:26 . wordt een aantal fasen doorlopen. Ook bekendheid met de oorzaken van de veelvuldig optredende problemen is een voorwaarde om tot een weloverwogen keuze te komen. 3 wanprestatie bij één of meer van de uitvoerende bedrijven (35%).of matig gepigmenteerde filmvormende verflaag of beits. textiel enzovoort) bestaan eveneens handleidingen.2). waaraan minimaal moet worden voldaan. Per eis wordt vervolgens het prestatieniveau vastgelegd. 2 prestatie-contract. doorgaans vastgelegd in EN-ISO-normen. Het betreft daarbij dat deel waarbij de opdrachtgever vóóraf heeft verzuimd aan te geven welke prestatie door hem wordt verlangd. ter bescherming en/of verfraaiïng. We bespreken hier: 1 UPEC-steem. 2 Prestatie-concept Om tot een verantwoorde keuze te komen. Onder vloerafwerking wordt hier verstaan het materiaal tussen draagvloer en belast vloeroppervlak. Een deel van de gemaakte fouten heeft ‘onvoldoende communicatie’ als oorzaak. Een betere communicatie tussen opdrachtgever en uitvoerenden zou een belangrijk deel van de vloerschades kunnen voorkomen. moet er een goede leidraad bestaan met betrekking tot de criteria die moeten worden in acht genomen bij het bepalen van een keuze.194 vlaktestructuur. Deze kan. Als belangrijkste oorzaken van problemen zijn te noemen: 1 onvoldoende communicatie tussen opdrachtgever en uitvoerende bedrijven (25%). Stap 2: beoordeeld wordt welk soort en type draagvloer geschikt is voor het betreffende gebouw. Uit dit globale overzicht blijkt dat veruit het grootste deel van de schades een direct gevolg is van gebrek aan kennis bij en/of slecht werk geleverd door de uitvoerende bedrijven. In de loop der jaren zijn diverse methodes ontwikkeld als hulpmiddel bij de keuze van een vloerafwerking. 2 ontoereikende kennis bij de uitvoerende bedrijven (25%). In de uitvoeringsfase kan een referentievloer. niet eenvoudig zijn te kwantificeren. Stap 4: aan de hand van deze keuzes maakt de adviseur een gedetailleerd ontwerp van het uit te voeren vloersysteem en toetst dit ontwerp aan de gestelde prestatie-eisen en daarnaast tevens aan de eisen van het Bouwbesluit en aan constructie-. Hoewel dit soort eisen. Uitgaande van de integrale benadering moet het in de nabije toekomst mogelijk zijn om. Stap 7: Om het geëiste prestatieniveau te realiseren.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN schikbare hoogte. Het geëiste prestatieniveau kan dan worden bereikt door de draagvloer te voorzien van een extra component waardoor de prestatie van het totaal op het geëiste niveau wordt gebracht. 2 esthetisch. vloersystemen met gewaarborgde kwaliteit (attest) aan de markt aan te bieden. mede in relatie tot de beschikbare bouwtijd. Stap 5: Nadat aan de hand van het definitieve ontwerp offerte is opgevraagd bij de leveranciers van de diverse componenten. indeling enzovoort spelen daarbij een rol. Een maximale eenheidsprijs kan vervolgens eveneens als bindende prestatieeis worden vastgelegd.en contactgeluidsisolatie. De geschikt bevonden referentievloer vormt het referentiekader waaraan de geschiktheid van alle vervolgens geproduceerde vloeren kunnen worden getoetst. wordt door de adviseur een selectie gemaakt van vloersystemen die in principe voor de betreffende toepassing in aanmerking komen. 12-04-2005 13:13:26 . 2 Esthetisch Naast het beschikken over uitstekende technische eigenschappen wordt van een vloer vaak ook een blijvend fraai uiterlijk geëist. voor veel voorkomende toepassingen. sluiten uitstekend aan op de integrale benadering van de vloer als meerlagensysteem. bouwfysische en proceseisen. 06950467_H05.2 Beperkingen keuzevrijheid Het zijn voornamelijk de bouwtijd en de bouwfysische factoren vocht en temperatuur die een vrije keuze van met name de vloerbedekking beperken.indd 195 195 5. 1 Prestatief De belangrijkste keuzecriteria die ten grondslag liggen aan een verantwoorde keuze voor (componenten van) een vloersysteem zijn publiekrechtelijke prestatie-eisen (zie paragraaf 5. moeten de grondstoffen en producten op de voorgeschreven wijze en onder de gedicteerde randvoorwaarden worden verwerkt en aangebracht (procescertificatie) en moet de kwaliteit per compoment en van het eindproduct eenduidig zijn vastgesteld (keuringsplan).7. met een voldoende groot oppervlak om een juiste beoordeling te kunnen maken. Het grote voordeel is dat het risico op (meestal ernstige) schade achteraf goeddeels wordt voorkomen. moet de kwaliteit van de te verwerken grondstoffen en producten zijn gewaarborgd (productcertificaten). lucht.3). door het meespelen van gevoelens. kan de globale kostprijs per eenheid (m2) van het vloersysteem worden berekend. biedt bijvoorbeeld de UPEC-methode voldoende mogelijkheden om tot goede afspraken te komen. Na een analyse van de bouwkundige en bouwfysische aspecten. Als nadelen van deze methode worden soms genoemd de kostenverhoging die het inschakelen van een onafhankelijke adviseur met zich brengt en het relatief langdurige keuzeproces.7. Zo zullen in het algemeen draagvloeren niet kunnen voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot warmteweerstand. 5. Stap 6: Uitvoering van het vloersysteem geschiedt aan de hand van een werkplan dat is samengesteld uit de procedures en werkvoorschriften van de leveranciers van de afzonderlijke componenten. Met het verschijnen van het Bouwbesluit is een ingrijpende operatie in gang gezet om het omvangrijke bestand van normen en voorschriften te vervangen door een veel minder omvangrijke regelgeving: de prestatie-eisen. vochtopname enzovoort.1 Keuzecriteria We kunnen de keuzecriteria op twee manieren formuleren: 1 prestatief. vrije overspanning. Stap 3: in overleg met de adviseur bepaalt de opdrachtgever vervolgens de keuze van het soort en type draagvloer en dekvloer en geeft de gewenste vloerbedekkingsgroep aan. De eisen die het Bouwbesluit stelt aan vloeren. worden aangebracht en op geschiktheid beoordeeld. • buitenklimaat (uitkragende verdiepingsvloer). De vochtproblemen met begane-grondvloeren zijn bekend. Het gevolg hiervan is schade aan het vloersysteem. 06950467_H05. Ten gevolge van capillaire opzuiging van het condenswater is dan geen sprake meer van droging maar wordt het vloersysteem natter met alle risico’s voor het ontstaan van schade. Als één of meer componenten van een vloersysteem veel vocht bevatten en het vloersysteem wordt aan de bovenzijde bekleed met een sterk dampremmende laag (vloerbedekking). zoals beton. kan worden afgestaan. Bij vloersystemen waarin relatief koude binnenoppervlakken aanwezig zijn (koudebruggen) kan sprake zijn van inwendige condensatie en/of langdurige oppervlaktecondensatie. behorende bij de heersende omgevingscondities.en tegelwerk. Het vochtpercentage dat in de (tijdelijke) evenwichtstoestand per laag wordt bereikt hangt af van de absorptiecoëfficiënt die onder andere wordt bepaald door de poriënverdeling van het materiaal. In een vloersysteem opgebouwd uit verschillende materialen zal.196 Tijdens de gehele periode waarin een bouwwerk totstandkomt. wat weer kan leiden tot verlies aan eigenschappen van dat materiaal en van andere componenten van het vloersysteem.indd 196 Ook als er tussentijds geen sprake is van vochttoevoer naar het vloersysteem zal het drogingsproces. Deze vochtconcentratieverschillen en de temperatuurverschillen veroorzaken spanningen in de afzonderlijke lagen van het meerlagensysteem. metsel-. Aan de onderkant van het vloersysteem kunnen verschillende omgevingscondities heersen: • binnenklimaat (verdiepingsvloersysteem). zal het ingesloten vocht streven naar een (tijdelijke) evenwichtstoestand. 12-04-2005 13:13:26 . de hoeveelheid vocht in % m/m per laag kunnen verschillen. kunnen hierdoor per component verschillen in vochtconcentratie ontstaan. In het ruwbouwstadium is een gebouw in aanbouw bovendien blootgesteld aan vaak sterk wisselende temperaturen. Omdat zowel de omgevingsomstandigheden als de factor tijd een belangrijke rol spelen bij de vochthuishouding binnen een meerlagensysteem. In een meerlagensysteem. dient een koudebrugberekening te worden uitgevoerd. moet bij een korte bouwtijd worden afgezien van de combinatie van een sterk hydrofiele draagvloer met een sterk dampremmende vloerbedekking. Hoge vochtconcentraties in een materiaal veroorzaakt volumetoename. zelfs onder de meest gunstige van deze omgevingsomstandigheden.en langsgevel en de vloeropleggingen worden voorkomen. Er zijn echter nog steeds veel klachten die veroorzaakt worden door een onjuiste/onzorgvuldige detaillering en/of uitvoering. De klachten zijn weliswaar afgenomen door het aan de onderzijde isoleren van deze vloeren. Zo mag geen vochtige lucht vanuit de kruipruimte door openingen in de draagvloer kunnen migreren en moet isolatie in een gesloten laag zijn aangebracht. ook extra vocht opnemen door bijvoorbeeld capillaire opzuiging. In materialen met een grote hoeveelheid microporiën kan het vochtgehalte in de (tijdelijke) evenwichtstoestand hoog oplopen. is er sprake van vochtaanbod door bijvoorbeeld neerslag en natte bouwprocessen. afhankelijk van de omstandigheden. Tussen de verschillende steenachtige materialen bestaan. kan het in het vloersysteem opgesloten vocht alleen via de onderkant (de meestal betonnen draagvloer) ontwijken. veel tijd vergen. Om ongewenste condensatie te voorkomen. De spanningen veroorzaken vervormingen die per laag kunnen verschillen met als gevolg nieuwe spanningen. opgebouwd uit verschillende soorten materialen. Steenachtige materialen. Koudebruggen kunnen door een goede detaillering van het ontmoetingsdetail kop. pleister. In een nieuw gebouw wordt de vloerbedekking meestal kort voor de oplevering aangebracht. RV = 60%). kunnen naast de leeftijdsafhankelijke hoeveelheid restvocht die zij bevatten. na het intreden van de (tijdelijke) evenwichtstoestand. • gematigd buitenklimaat (begane-grondvloer boven een meer of minder geventileerde kruipruimte). Om de werkelijke evenwichtstoestand te bereiken. afhankelijk van soort en type materiaal. Vanaf dat moment zijn de omgevingscondities aan de gebruikszijde van het meerlagensysteem te omschrijven als: een geklimatologiseerde binnensituatie (bijvoorbeeld T = 20 °C. grote verschillen in de mate van vochtopname en de snelheid waarmee dit vocht. dan moet de keuze op een vloersysteem vallen dat daarvoor weinig gevoelig is. vloerverwarming. Dit geldt te meer voor vloersystemen die onderhevig zijn aan temperatuurwisselingen. Zijn ongunstige omgevingsomstandigheden tijdens de afbouw te voorzien. moet zoveel mogelijk onvervormbaar zijn. vormen eveneens een belangrijke beperking in de keuzevrijheid. Een draagvloer waarop een stijve dekvloer/vloerbedekking combinatie moet worden aangebracht. 5.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN Thermische uitzetting Een ander aandachtspunt is het voorkomen van grote verschillen in thermische uitzetting tussen de componenten van een vloersysteem. De processen waaraan het vloersysteem in de gebruiksfase is blootgesteld. Een voor de toepassing voldoende nauwkeurige inschatting wordt gemaakt op basis van beschikbare jaargemiddelden van temperatuur en RV.indd 197 197 vloerbedekking. niet geïsoleerde uitgekraagde vloeren of begane-grondvloeren boven sterk geventileerde kruipruimten. vet. suiker.7. Zwaar en intensief verkeer over de vloer stelt hoge eisen aan de slijtvastheid en onvervormbaarheid van het vloersysteem. • scheuren van de dekvloer ter plaatse van de plaatovergangen bij elementenvloeren die niet zijn voorzien van een druklaag of waarbij geen onderlinge koppeling is toegepast. zijn voorbeelden van vloersystemen waarin grote temperatuursverschillen kunnen ontstaan. De invloed die omgevingsomstandigheden hebben op de installatietijd kan vooraf worden ingeschat. Voorwaarde daarbij is dat de voor het proces geschikte vloerbedekking in combinatie met de aanwezige draagvloer/dekvloercombinatie een duurzaam presterend vloersysteem oplevert. Onderbrekeningen in het vloeroppervlak. Donker gekleurde vloeroppervlakken op plaatsen met directe zonsinstraling. zoals voegen zijn kwetsbaar en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. chemicaliën enzovoort. Worden in het totstandkomingsproces omstandighedenafhankelijke knelpunten voorzien. zijn uiterst beperkt en gaan daarbij gepaard met hoge kosten en tijdverlies (te laat opleveren). wordt meestal geboden door de 06950467_H05. dan kan vóóraf rekening worden gehouden met de te treffen corrigerende maatregelen en de daarbij behorende onkosten.3 Aanpassingsmogelijkheden De invloed die kan worden uitgeoefend op de bouwtijd en op minder gunstige omgevingsomstandigheden is gering. Een korte bouwtijd vraagt een vloersysteem dat eveneens snel kan worden gerealiseerd. Dit is een belangrijk argument dat pleit voor het in een vroeg stadium op basis van een prestatieconcept bepalen van de keuze van een compleet vloersysteem. In principe komen hiervoor alleen de naadloze vloerafwerkingen in aanmerking. Schade aan een hechtend aangebrachte dekvloer/vloerbedekkingcombinatie kan optreden bij: • vervorming van in het werk gestorte betonvloeren ten gevolge van het optreden van krimp en kruip. De mogelijkheden om minder geslaagde keuzes van vloersysteemcomponenten achteraf aan te passen. Omdat de mogelijkheid tot vrije vervorming van de afzonderlijke componenten gering is zal dit tot schade (onthechten. bloed. scheuren. schotelen enzovoort) leiden. Natte processen vereisen een vloeistofdicht vloersysteem. Bescherming van het vloersysteem tegen aantasting door olie. Bij temperatuursveranderingen veroorzaken verschillen in uitzettingscoëfficiënt spanningen in het aanhechtingsvlak tussen de componenten. Geraadpleegde en aanbevolen literatuur Aanbevelingen CUR 62 Gietvloeren met calciumsulfaat als bindmiddel Normen EN 101 Keramische tegels – Bepaling van de oppervlaktehardheid volgens Mohs EN 102 Keramische tegels – Bepaling van de weerstand tegen afslijting ongeglazuurde tegels EN 105 Keramische tegels – Bepaling van de weerstand tegen haarscheuren geglazuurde tegels EN 12370 Beproevingmethoden voor natuursteen – Bepaling van de weerstand tegen kristallisatie 12-04-2005 13:13:26 . eisen en beproevingsmethoden EN 1341 Platen van natuursteen voor buitenbestrating – Eisen en beproevingsmethoden EN 13489 Houten vloeren – Lamelparketelementen EN 1533 Houten vloeren en parket – Bepaling van de buigeigenschappen – Beproevingsmethoden EN 1534 Houten vloeren en parket – Bepaling van de weerstand tegen indrukking (Brinell) – Beproevingsmethode EN 1925 Beproevingsmethoden voor natuursteen – Bepaling van de waterabsorptiecoëfficiënt door capillaire werking EN 1926 Beproevingsmethoden voor natuursteen – Bepaling van de druksterkte EN 20-1 Houtverduurzamingsmiddelen – Bepaling van de preventieve werking tegen Lyctus Brunneus (Stephens) (parketkever) – Deel 1: Toepassing door middel van oppervlaktebehandeling (laboratoriummethode) EN 20-2 Houtverduurzamingsmiddelen – Bepaling van de preventieve werking ten opzichte van Lyctus brunneus (Stephens) (parketkever) – Deel 2: Toepassing door middel van impregnatie (laboratoriummethode) EN 425 Veerkrachtige vloerbedekking en laminaat – Bepaling van de bureaurolstoel-bestandheid EN 438-1 Decoratieve gelamineerde plaat (HPL) – Platen gebaseerd op thermohardende harsen (gewoonlijk laminaat genoemd) – Deel 1: Introductie en algemene informatie EN-ISO 10545-13 Keramische tegels – Deel 13: Bepaling van de chemische bestandheid EN-ISO 10545-16 Keramische tegels – Deel 16: Bepaling van kleine kleurverschillen EN-ISO 10545-5 Keramische tegels – Deel 5: 06950467_H05. Dikten.indd 198 Bepaling van de stootweerstand door het meten van de restitutiecoëfficiënt EN-ISO 10545-6 Keramische tegels – Deel 6: Bepaling van de weerstand tegen afslijting van ongeglazuurde tegels EN-ISO 10545-7 Keramische tegels – Deel 7: Bepaling van de weerstand tegen afschuring van het oppervlak van geglazuurde tegels EN-ISO 10545-8 Keramische tegels – Deel 8: Bepaling van de lineaire thermische uitzetting EN-ISO 8990 Thermische isolatie – Bepaling van de stationaire warmtegeleidingseigenschappen – Methode met de gekalibreerde en afgeschermde warmtelast ISO 140-7 Akoestiek – Het meten van geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen – Deel 7: Praktijkmeting van de contactgeluidisolatie van vloeren ISO 717-2 Akoestiek – Eengetal-aanduiding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van bouwelementen – Deel 2: Contactgeluidisolatie – Afrondingsregels verwant aan eengetalaanduiding en eengetalgrootheden ISO 6241 Performance standards in building – Principles for their preparation and factors to be considered N 1396 (1955) Magnesietvloeren. vervaardigen en keuringseisen N 1398 Magnesietvloeren. Draagvloer NEN 530 Hardsteen NEN 531 Graniet en syeniet NEN 532 Basalt NEN 1042 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden terrazzovloeren NEN 1070 Geluidwering in gebouwen – Specificatie en beoordeling van de kwaliteit NEN 1264 Vloerverwarming – Systemen en componenten (delen 1 t/m 4) NEN 2072 Lamelparket – Beproevingsmethoden en keuring NEN 2073 Lamelparket – Toplaag europees eiken in strokenpatronen – Eisen NEN 2741 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden dekvloeren NEN 2743 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit en uitvoering van monolithisch afgewerkte betonvloeren en -verhardingen NEN 2747 Classificatie en meting van de vlakheid 12-04-2005 13:13:27 .198 EN 12372 Beproevingsmethoden voor natuursteen – Bepaling van de buigsterkte bij geconcentreerde belasting EN 12808-1 Lijmen en mortels voor keramische tegels – Deel 1: Bepaling van de weerstand tegen chemicaliën van reactieharsmortels EN 13226 Houten vloeren – Productnorm – Vaste parketelementen met messing en of groef EN 13227 Houten vloeren – Producten van massief lamellen parket EN 13228 Houten vloeren – Parket van massief houten deklaag vloerelementen inclusief blokken met een verbindingssysteem EN 13329 Laminaatvloerbedekkingen – Specificaties. geluidwering van scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt door installaties NEN 5078 Geluidwering in gebouwen – Rekenmethode voor de bepaling van de geluidabsorptie in ruimten NEN-EN 13454 Bindmiddelen.indd 199 199 NEN-ISO 8402 Kwaliteitszorg en kwaliteitsborging: Termen en definities prEN 12371 Beproevingsmethoden voor natuursteen – Bepaling van de vorstbestandheid prEN 12667 Thermische eigenschappen van bouwmaterialen en producten – Bepaling van de warmteweerstand volgens de methode met afgeschermde ‘hot plate’ en de methode met warmtestroommeter – Producten met een gemiddelde en een hoge warmteweerstand prEN 12808-1 Lijmen en mortels voor keramische tegels – Deel 1: Bepaling van de weerstand tegen chemicaliën van reactieharsmortels prEN 12808-2 Mortels voor keramische tegels – Deel 2: Bepaling van de slijtweerstand 12-04-2005 13:13:27 . contactgeluidisolatie.5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN en evenwijdigheid van vloeroppervlakken NEN 2872 Beproeving van steenachtige materialen – Bepaling van de vorstbestandheid – Eenzijdige bevriezing in zoetwatermilieu NEN 2873 Beproeving van steenachtige materialen – Stroefheidsmeter volgens Leroux en bepaling van de stroefheid van oppervlakken NEN 2874 Beproeving van steenachtige materialen – Slijttoestel volgens Amsler en bepaling van de slijtweerstand NEN 2875 Beproeving van steenachtige materialen – Zandblaastoestel en bepaling van het massaverlies NEN 2886 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen voor gebouwen – Steenachtige draagconstructies NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluidisolatie. samengestelde bindmiddelen en fabrieksmatig vervaardigde mengsels voor dekvloeren gebaseerd op calciumsulfaat (deel 1 en 2) NEN-EN 2812 Verven en vernissen – Bepaling van de weerstand tegen vloeistoffen (deel 1 en 2) NEN-EN-ISO 140-6 Akoestiek – Het meten van geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen – Deel 6: Laboratoriummeting van de contactgeluidisolatie van vloeren NEN-EN-ISO 140-7 Akoestiek – Het meten van geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen – Deel 7: Praktijkmeting van de contactgeluidisolatie van vloeren NEN-EN-ISO 140-8 Akoestiek – Het meten van geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen – Deel 8: Laboratoriummeting van de vermindering van de geluidoverdracht door lopen op vloerbedekkingen op een massieve standaardvloer NEN-EN-ISO 717-2 Akoestiek – Eengetal-aanduiding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van bouwelementen – Deel 2: Contactgeluidisolatie – Afrondingsregels verwant aan eengetalaanduiding en eengetalgrootheden NEN-ISO 10545-14 Keramische tegels – Deel 14: Bepaling van de weerstand tegen vlekken 06950467_H05. 200 06950467_H05.indd 200 12-04-2005 13:13:27 . Flapper Gebakken tegels worden al zo’n 5000 jaar als bekleding van wanden toegepast.S.6 Afwerking van binnenwanden met tegels ing. Vanuit de landen rond de Middellandse Zee is het vervaardigen van ‘tichels’ tot ons gekomen. H.indd 201 12-04-2005 13:18:44 . 06950467_H06. Het aanbod aan wandtegels is zeer groot. de gebruikseisen of een combinatie hiervan van belang.Th. Bij de keuze uit het enorme assortiment zijn de esthetische eisen. Ook in ons land heeft het gebruik van tegels voor wandafwerking een lange traditie die teruggaat tot de 14e eeuw. • mogelijke vorstbestendigheid en chemische bestendigheid. • glas. Soms worden de voegen met metalen profielen geaccentueerd of opengelaten. Standaardtegels zijn veelal rondom afgebot. sterkte en slijtvastheid. kleuren en hulpstukken. Deze tegels zijn zeer maatvast en vorst. zouten of zuren). Tegels van ongehard en gehard glas in afmetingen variërend van 300 × 300 mm tot 600 × 600 mm en in dikten van 8 en 10 mm voorzien van een kleurcoating zijn echter courant leverbaar. Tegels en strippen worden bij een ruwe ondergrond gezet met een mortel en op een vlakke ondergrond gelijmd met tegellijm. • keramiek.1 Materialen Tegels onderscheiden zich in de volgende materiaalsoorten: • natuursteen. • grotere duurzaamheid. • metaal. 2 grillige vormen (flagstones): grillige vormen worden veroorzaakt door de breuklijnen zoals die met name voorkomen bij leisteen. • hygiënische afwerkingen. afhankelijk van de soort. vanwege hun grote duurzaamheid of chemische bestendigheid. Zijn alleen de gebruikseisen bepalend. 6. De voegen dienen met een plastisch blijvende voegvulling te worden dichtgezet. het toepassen van een niet-geëigende mortelsamenstelling en het gebruik (morsen van vetten.1. Een betegelde wand heeft veel positieve eigenschappen: • fraai uiterlijk. Bij deze laatste eigenschap moeten we denken aan graniet en kwartsietsoorten die zuurbestendig zijn. • waterdichte afwerking. Daarnaast geven zij adviezen over de juiste verwerking en het onderhoud van hun tegels. en uit enkele soorten kalksteen en marmer. Van deze soorten nemen de keramische tegels de belangrijkste plaats in. gewalst of gepolijst gekleurd glas worden nog maar zelden toegepast. dit in tegenstelling tot 06950467_H06.202 Inleiding Als het alleen om esthetische eisen gaat en de gebruikseisen ondergeschikt zijn. De overige soorten worden gekozen vanwege hun specifieke uiterlijk of materiaaleigenschappen.en zuur- 12-04-2005 13:18:44 . Strippen worden meestal koud tegen elkaar gezet. zouten). • eenvoudig in onderhoud.1 Natuursteentegels Natuursteentegels worden toegepast vanwege hun fraaie uiterlijk of. Gerenommeerde tegelfabrikanten beschikken over uitgebreide rapporten met de testresultaten van hun assortiment die van nut kunnen zijn bij het bepalen van de keuze. Platen worden met behulp van speciale ankers gesteld. 6. waarbij de ruimte achter de platen met een mortel kan worden gevuld.indd 202 hardsteen en marmersoorten. Deze vlekken zijn vaak moeilijk te verwijderen doordat er chemische reacties in de steen hebben plaatsgevonden. dan is de keuze al wat beperkter. Verwerken van natuursteentegels De verwerking is afhankelijk van de ondergrond en de afmeting. kleurechtheid.1. 6. Naar de vorm worden drie typen onderscheiden. dat wil zeggen zonder voeg. worden stroken gezaagd die op een dikte van 15 tot 20 mm worden gekloofd en met de gekloofde vlakken in het zicht worden verwerkt.2 Glazen tegels Tegels van gegoten. Bij een combinatie van beide eisen wordt het aantal mogelijkheden nog minder. Deze kan ontstaan ten gevolge van verontreinigingen uit de ondergrond (vuil zand. • ruime keuze in afmetingen. 1 steenstrippen: uit platen gelaagde natuursteen soorten als leisteen of kwartsiet. 3 tegels en platen: de afmetingen beperken zich meestal tot 600 × 600 mm. op dikte gefreesd en hebben een dikte vanaf 8 mm bij de kleinste tegelmaten (150 × 300 mm). is de keuze bijna onbeperkt. Vanzelfsprekend dient bij lijmen ook de achterzijde van de tegel vlak te zijn. Poreuze en kalkhoudende natuursteensoorten zijn gevoelig voor vlekvorming. geroest staal. 3 Metalen tegels De duurzaamheid en de krasbestendigheid van de tegels is afhankelijk van de hardheid van het metaal. 6. of worden geschroefd op een achtergrond van hout. Verwerken van metalen tegels Metalen tegels kunnen op een vlakke ondergrond worden gelijmd.1. Duitse.1. Om de verwerkbaarheid te vergemakkelijken zijn deze tegeltjes vaak op een geperforeerde papieren of kunststof ondergrond aangebracht. Een aparte categorie vormt glasmozaïek dat leverbaar is in vierkante en ronde vormen. Ze zijn vierkant en variëren van 100 × 100 mm tot 150 × 150 mm. 2 geglazuurde tegels. De combinatie van vocht en UV-straling kan verkleuring geven. Oost-Europese en Aziatische producten in de handel zijn. De zo ontstane biscuit wordt gedompeld in of bespoten met glazuur en wordt daarna voor de tweede maal gebakken. 3 mozaïektegels. Wandafwerkingen van roestvaststaal zijn zeer gevoelig voor kleine krasjes die het glanzend oppervlak dat men beoogd ontsieren. Italiaanse. Verwerken van glazen tegels De gegoten glazen tegels met een ruwe achterzijde en de losse mozaïektegeltjes kunnen in mortel worden gezet.6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 203 bestendig maar gevoelig voor krassen.indd 203 6. 4 vorstbestendige geglazuurde tegels. Glasmozaïektegeltjes kunnen met speciaal glasknipgereedschap worden bewerkt. ook Spaanse. varierend van 10 ×10 mm en 20 × 20 mm tot rond 5 tot 8 mm. soms voorzien van blauwe of sepia afbeeldingen. 6 kunstkeramiektegels. 1 Oudhollandse tegels Oudhollandse tegels zijn geelachtig wit geglazuurde tegels. Bij het zetten van de tegelmatjes moet ervoor worden gezorgd dat de voegen tussen de matjes even groot zijn als tussen de tegeltjes onderling. Gegoten glazen tegels zijn echter wel kleurecht. 7 zwembadtegels. multiplex of spaanplaat. Gehard glazen tegels kunnen niet worden bewerkt. Metalen tegels worden veelal met lijm bevestigd aan een vooraf vlak gemaakte ondergrond. De dikte 12-04-2005 13:18:44 . zogenoemde matjes met een afmeting van 327 × 327 mm. anders gaat het effect van een doorgaand vlak volkomen verloren.4 Keramische tegels De variatie in wandtegels heeft in de afgelopen decennia een enorme vlucht genomen. Ongehard glazen tegels worden op maat gesneden met een olieglassnijder of worden gezaagd met behulp van aquajet (waterstraal) techniek. de kwaliteit van de oppervlaktebehandeling en de corrosiebestendigheid. 06950467_H06. zilverzand en veldspaat. Ze kenmerken zich door de fijnkorrelige kristallijnen poreuze scherf (het gebakken plaatje) met een daarop aangebrachte glazuurlaag. 2 Geglazuurde tegels Geglazuurde tegels worden vervaardigd van witbakkende klei met toevoegingen van speciale klei. De dikte bedraagt meestal 4 mm. Engelse en Franse. De overige glazen tegels en de glasmozaïekmatjes worden verlijmd op een vlakke of gebogen ondergrond. waarbij in ons land naast Nederlandse. Deze tegels bezitten een vrij geringe sterkte en zijn 8 tot 15 mm dik. is dat bij latere reparaties het oorspronkelijk product niet meer voorradig is. De volgende typen keramische tegels worden onderscheiden: 1 oudhollandse tegels. zand. De klei wordt droog (12%) in persen gevormd en daarna eenmaal gebakken. Loden tegels zijn bijvoorbeeld gevoelig voor krassen doordat het materiaal betrekkelijk zacht is en door het gebruik van zure schoonmaakmiddelen kan het natuurlijke patina worden aangetast met ongewenste vlekvorming tot gevolg. 5 dubbelhardgebakken tegels. Dit komt doordat deze tegels aan een snel veranderende mode onderhevig zijn. roze en blauw en worden nog speciaal voor restauratieprojecten vervaardigd. Een probleem dat voornamelijk bij niet-West-Europese fabrikaten ontstaat. De effen ‘witte’ tegels hebben kleurafwijkingen naar geel. De toplaag van deze tegels wordt na het bakproces soms met hoogglans gepolijst. in. Om waterdicht werk te verkrijgen wordt aan de mortel soms een mengvloeistof toegevoegd op basis van kunstharsdispersie. wat van strengperstegels niet altijd kan worden gezegd. 5 Dubbelhardgebakken tegels De ongeglazuurde en geglazuurde strengperstegels kunnen ook als wandtegels worden toegepast. waarbij soms het effect van natuursteen of metaal wordt nagestreefd. door en door gekleurd. 300 × 300 mm en 400 × 400 mm in vele kleuren en decoraties. Ze zijn echter in de eerste plaats als vloertegel bedoeld (zie hoofdstuk 5). 4 Vorstbestendige geglazuurde wandtegels Vorstbestendige geglazuurde wandtegels bezitten een minder poreuze scherf. De eerste en oudste methode wordt vooral toegepast bij een ruwe ondergrond. Bij deze soort is een groot assortiment aan hulpstukken ontwikkeld om de zwembassins compleet te kunnen afwerken. 06950467_H06. zoals gemetselde wanden. Anders gaat het effect van een doorgaand vlak volkomen verloren. afmeting 150 × 300 mm.1-1 t/m 6. afmeting 100 × 100 mm. zoals 150 × 200 mm. Vooral voor recreatiebaden wordt thans meer de voorkeur gegeven aan een watergoot in de vloer. waarachter geluidabsorberend materiaal kan worden aangebracht.indd 204 • geglazuurde drooggeperste dubbelhardgebakken tegels. Hierbij wordt ook vaak in reliëf gewerkt. zoals plinttegels.1-3. Men past ze behalve voor buitenwanden ook toe voor wanden in koelcellen en zwembaden. De meest toegepaste afmetingen bedragen 150 × 150 mm en 100 × 200 mm. Daarnaast worden tegels met modulaire afmetingen gefabriceerd. figuur 6. Een belangrijk voordeel van deze ingebouwde overloop is de goede golfbreking door de schuingeplaatste achterwand. indien de afmeting van de tegels 50 × 50. 3 Mozaïektegels We spreken over mozaïektegels.1-4. De maatvastheid van dubbelhardgebakken tegels is zeer groot. waardoor de waterspiegel zich op 300 mm beneden de rand of soms lager bevond. Over de ondergrond van deze matjes en de verwerking zie 6. zodat het wateroppervlak zich op gelijk niveau van de omringende vloeren bevindt. 450 × 450 mm tot 600 × 600 mm. maar voornamelijk op matjes van 300 × 300 mm in de handel gebracht. Deze kleine tegeltjes worden ook wel los. Verwerken van keramische wandtegels Afhankelijk van de ondergrond en de te stellen functionele eisen. De formaten zijn zeer divers. waarbij de maat van tegel plus voeg een veelvoud van 50 mm bedraagt. Ook het overzicht voor het toezichthoudend zwembadpersoneel is hierdoor beter. • uit twee geïntegreerde lagen bestaande ongeglazuurde dubbelhardgebakken drooggeperste tegels. Hierdoor kan de bak voor het bassin aanmerkelijk minder diep worden. wandstrippen. 30 × 30 of 20 × 20 mm bedraagt. Tot voor kort werd meestal een watergoot met handgreep in de wand van het bassin toegepast. 6 Kunstkeramiek tegels (decortegels) Bij deze tegels geven voorstelling en glazuur een bijzonder resultaat.2. Bij dit type tegels zijn vele hulpstukken leverbaar.1. Tevens kunnen in de bassinwand goed zichtbare markeringen (bijvoorbeeld diepte) en bevestigingen voor baanafbakening worden aangebracht.204 van deze tegels varieert van 4 tot 8 mm. 12-04-2005 13:18:44 . opgebouwd uit één homogene laag. 7 Zwembadtegels Deze tegels in ongeglazuurde en geglazuurde uitvoering vormen een aparte groep. figuur 6. 200 × 200 mm en 200 × 250 mm.en uitwendige hoektegels en zelfs akoestische tegelelementen die voorzien zijn van gaatjes. bestaan de hechtlagen voor wandtegels uit mortel of tegellijm. Bij het zetten van de tegelmatjes moet ervoor worden gezorgd dat de voegen tussen de matjes evengroot zijn als de voegen tussen de tegels onderling. Dubbelhardgebakken tegels zijn vorst en zuurbestendig en kunnen in drie typen worden onderscheiden: • ongeglazuurde drooggeperste dubbelhardgebakken tegels. Hierdoor hebben ze een geringer wateropzuigend vermogen wat de vorstbestendigheid ten goede komt. afmetingen 200 × 200 mm. terwijl ook vele andere afmetingen voorkomen. Zetten van wandtegels in tegellijm Meer en meer worden wandtegels op een van te voren vlakgemaakte ondergrond gelijmd.6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS ������� ������������ ������������ ������� ������������ �������������� ��������� ��������� ������������ ������ ��������� ����������� ��������� � ���� � �������������������� ������������ 205 ������� ����������������������� ����������������� ��������������� ����������� ��� ��������� ������������ ���� ��������� � �������������������������������������� � �������������������������������������� Figuur 6. 2 tweecomponenten tegellijmen op basis van epoxyharsen: na het mengen van de beide componenten in hun juiste verhouding kan de lijm in rillen met een lijmkam worden aangebracht. het type wandtegel en de mate van vochtbestendigheid is bepalend voor de soort pasta die moet worden gebruikt. 3 poedertegellijmen: een met water aan te maken cementpoeder waaraan toeslagstoffen 12-04-2005 13:18:47 .1 Betegelde wandafwerkingen van zwembaden Zetten van wandtegels in mortel De mortel kan een cementmortel zijn. figuur 6. Deze tegellijmen worden naar hun samenstelling als volgt onderverdeeld: 1 tegellijmen in gebruiksklare pastavorm: Deze kant-en-klaarlijmen van constante kwaliteit zijn 06950467_H06. watervast en hittebestendig tegelwerk.indd 205 samengesteld op basis van acrylaatdispersie. De dikte van de hechtlaag bedraagt 10 tot 20 mm. bestaande uit één deel portlandcement klasse A op vier à vijf delen scherp zand. Dergelijke lijmen zijn speciaal geschikt voor zuurbestendig. De kwaliteit van de ondergrond.2. kastjes enzovoort aan het tegelstramien kan worden aangepast. Alvorens de tegels worden geplaatst wordt het oppervlak van deze elementen voorzien van een glasvezelwapening waarmee de naden tussen de elementen worden weggewerkt. Wat betreft de aansluiting aan het stukadoorswerk op de wanden boven de tegels. om het maken van gaten op een willekeurige plaats in de tegel te vermijden. Een niet vlakke ondergrond kan worden uitgevlakt met behulp van een egalisatiemiddel. wand. Bij waterdicht werk worden daarna de wanden voor gestreken met een coating op basis van acrylaatdispersie.3-3c.3-2a. kunnen tegels met holle hoek worden toegepast.2 Het zetten van wandtegels in tegellijm Bron: EUROCOL BV met een hoog gehalte aan kunststofbindmiddelen zijn toegevoegd. De belangrijkste kenmerken zijn vormvastheid en sterkte. figuur 6. waarop de juiste plaats van leidingen. metselwerk. De gemiddelde lijmlaagdikte dient 2 tot 3 mm te bedragen. zoals in ziekenhuizen. dient de uitvoering zeer nauwkeurig te geschieden. De aansluiting van de wandtegels aan vloeren zal veelal geschieden met plinttegels met holle hoek. Hiermee wordt voorkomen dat bij mechanisch reinigen van de vloeren beschadiging van de zwakkere wandtegels kan ontstaan. 12-04-2005 13:18:55 .206 Figuur 6. figuur 6. tanden van 3 tot 5 mm dikte voor respectievelijk mozaïektegels en gewone tegels. In figuur 6.3-4c voorkomen. kan op de volgende manieren te werk worden gegaan.3-4b en 6. sanitair. lichtschakelaars en andere door of op het tegelvlak aan te brengen onderdelen zullen bij voorkeur op de kruising van twee voegen worden geplaatst.3-4a wordt de stukadoorslaag boven de tegels extra dik. het type wandtegel en de gewenste mate van vocht en zuurbestendigheid. Dit wordt in figuur 6. Bij verzande en oude ondergronden kan de structuur worden verbeterd door toepassing van twee- 06950467_H06. of op een plint van vloertegels op z’n kant. Hierdoor kan zowel om de hoek worden getegeld. Voorafgaand aan het tegelwerk dient de ondergrond te worden gereinigd en ontvet. Kranen. figuur 6. Het aanbrengen van tegellijmen dient te geschieden met een getande kam. 6.en zitelementen in zwemparadijzen. In figuur 6.3-2.3-3b. figuur 6. De meeste West-Europese fabrikaten worden geleverd met minimaal één rand die ook van glazuurlaag is voorzien. De keuze uit de vele soorten poedertegellijmen wordt bepaald door soort ondergrond en haar hoedanigheid. Om nu het stukadoorswerk met een eventueel daarover aangebrachte muurverf aan te laten sluiten op het vlakke tegeloppervlak. zoals laboratoria. De verticale en horizontale hoekaansluitingen worden in dat geval extra afgedicht met behulp van waterdicht wapeningsband. Bij grote projecten. zullen dan ook alle wandaanzichten op schaal 1:20 worden uitgetekend.indd 206 componentenvoorstrijkmiddelen of middelen op basis van acrylaatdispersie. Naast beton. kranen. Indien hoge eisen aan hygiëne worden gesteld. We dienen hierbij te bedenken dat dit stramien bestaat uit de afmeting van tegel plus voeg.3-4b zal door het schoonmaken van de tegels op de stuclaag gauw een vuile streep komen.3-4c. Bij de toepassing van tegellijmen dient de ondergrond vlak te zijn. figuur 6. Dergelijke elementen vinden onder meer hun toepassing als bodem-. plaatmaterialen en stucwerk komen de laatste jaren voorgevormde hardschuim producten op de markt die creatieve ronde vormen mogelijk maken en daarnaast warmte-isolerend zijn. als het tegelwerk op het stukadoorswerk worden beëindigd.2 Uitvoering van tegelwerk In de voorgaande tekst zijn al vele soorten ondergronden aan de orde gekomen die geschikt zijn voor tegelwerk. figuur 6. zoals waterdichtheid en chemische bestendigheid. Om leidingen. 15-04-2005 15:04:24 . Voegmortels worden samengesteld uit één deel portlandcement klasse A op één à twee delen fijn zand. syfons enzovoort achter tegelwerk bereikbaar te maken.indd 207 ���������������� ������������� �� ������������� �� ������������ �������������� �� �������������� ���������� doorgezet. Deze profielen zijn in verschillende hoogten afgestemd op de totale dikte van de tegelafwerking.4-3. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van speciale dilatatieprofielen.3 Voegen. figuur 6. Deze profielen zijn er met een grote afronding. De gekleurde profielen zijn af te stemmen op de kleur van het tegelwerk of op de kleur van het voegwerk. figuur 6. dilataties en beëindigingen Voegen tussen keramische wandtegels zijn 2 à 3 mm dik. Dit kan slechts worden bereikt met speciale tweecomponentenvoegmortels op basis van epoxyhars (waterdicht en chemisch bestendig) of speciale hydraulische mortels met chemische toevoegingen (voor waterdicht tegelwerk). waarvan de naden samenvallen met de voegen van het tegelwerk. verchroomd en in diverse kleuren gelakt aluminium. Voor hoekoplossingen zijn speciale profielen ontwikkeld die worden toegepast waar hoge eisen worden gesteld aan sterkte (stoten) en hygiëne. kan gebruik worden gemaakt van onzichtbare tegelramen. dienen de voegen daar eveneens aan te voldoen.4-5. zodat het aanzicht aan de twee zijden gelijk is.4-2a. Dilatatievoegen in de vorm van een elastische voegvulling dienen te worden toegepast bij de aansluiting van haaks op elkaar staande wanden en bij wanden langer dan 6 m. Met toevoeging van pigmenten dient men voorzichtig te zijn. afsluiters. respectievelijk een flexibel plintprofiel voor de aansluiting van een betegelde vloer waarin vloerverwarming is opgenomen met de betegelde wand. aangezien de glazuren van sommige tegels hierdoor kunnen worden aangetast. Aansluitprofielen met kleefstrook worden toegepast ter plaatse van de aansluiting van wandtegels op sanitaire inbouwelementen. Wanneer aan de wandafwerking hoge eisen worden gesteld.4-2 en een smaller profiel dat alleen de rand van de aansluitende tegel afdekt. figuur 6. figuur 6.4-1.4-6.3 Details van wandbetegelingen 6. met een maximale korrelgrootte van 0.4-4.6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 207 � �� � ���������� �� � � ����� �������� ������������������������� �� ������������ �������� �� ���� ����������� ���������������� ������������ ����������� ���� ���� �������� ����������������������� Figuur 6.2 mm. Holplintprofielen met verschillende aansluitmaten zijn ontwikkeld voor de aansluiting tussen vloertegels en wandtegels. verkrijgbaar in geanodiseerd aluminium. figuur 6. figuur 6. zoals baden en dergelijke. dienen extra dilatatievoegen te worden aangebracht. Ook worden complete voegmortels in verschillende kleuren en samenstellingen in de handel gebracht. Daar waar de achtergrond ten gevolge van temperatuurwisselingen aan sterke vormverandering onderhevig is. Vaak wordt hier zilverzand toegepast. Vanzelfsprekend dienen dilataties in de ondergrond en in de wandafwerking te worden 06950467_H06. messing (zowel verchroomd als gepolijst) en geëxtrudeerd gekleurd PVC. indd 208 12-04-2005 13:18:57 . 06950467_H06. hoekoplossingen en beëindigingen met behulp van speciale profielen Bron: Gail-Inox Uit bezuinigingsoverwegingen laat men soms de hoekprofielen achterwege en wordt de aansluiting met behulp van speciale kitten uitgevoerd.����� ����� �������������������������������� ���������� ��������� ������������������������ ����������������� 208 ����� ����������� ���������������������������������������� ��������� �������������� ����� ��������� ����������������� � � �� ���� �� �� �� � ���������� � �� ����������� ��������� � ��������������������� ��������� � � ���������������������������� �������������� ����������������������������� ��������������� �� ����������������������� ��������� � ������������������ ������� � ����������� �������������� Figuur 6. Deze kitten dienen in dat geval antischimmel te zijn en overschilderbaar in het geval zij aansluiten aan geschilderde kozijnen en andere geschilderde afwerkingen. Daarbij moet er voor worden gewaakt dat de kitvoegen niet te diep zijn om scheurvorming te voorkomen.4 Dilataties. classificatie. • bouwfysische eisen: – bijdrage aan de lucht. mortel en tegellijmen zijn de laatste jaren veel Nederlandse normen verschenen. – bestandheid tegen lage en hoge temperaturen en sterke temperatuurswisselingen. – elektrisch geleidend vermogen. inclusief het aanbrengen. – indicatie van de kosten. • chemische eisen: – bestandheid tegen zuren. ruwheid. thermische uitzetting en weerstand tegen temperatuurswisselingen NEN-EN-ISO 10545 deel 10 t/m 16: Bepaling van vochtexpansie. brandvoortplanting en rookontwikkeling. definities en eisen NEN-EN 12808 delen 1 t/m 5: Bepaling van: weerstand tegen chemicalïen.en druksterkte. • mechanische eisen: – druk en treksterkte. zouten. buigsterkte. chemische bestendigheid en slijtvastheid. haarscheuren. Normen Voor keramische tegels. – stofafgifte. buig en druksterkte. stroefheid bij nat wandoppervlak. eigenschappen en merken NPR-CEN/TR 13548 Algemene regels voor het ontwerp en installatie van keramische tegels NEN-EN 13552 Bepaling van de wrijvingsweerstand NEN-EN 13748 delen 1 en 2: Terrazzo tegels NEN-EN 14411 Definities. – bestandheid tegen schokbelasting. – slijtvastheid. eigenschappen en merken Normen voor mortels en lijmen NEN-EN 12002 Mortels en lijmen voor keramische tegels. kleurechtheid. Hierbij kan worden gedacht aan: • fysische eisen: – waterdichtheid/toepasbaarheid in natte ruimten. veerkracht. afmetingen. minerale oliën en organische oliën. gifvrij. vochtbestendigheid. – toepasbaarheid op steenachtige ondergronden of ondergronden van hout.en geluidsisolatie van de wand. Normen voor keramische en glazen tegels NEN-EN 101 Bepaling van hardheid van het oppervlak NEN-EN 1051-1 en 2 Glas voor gebouwen: glazen stenen en tegels. stroefheid bij droog wandoppervlak. kleurverschillen etc.indd 209 209 Voor mortels en lijmen betreft het onder meer de bepaling van buig. – kleurmogelijkheden. definities en beoordeling NEN-EN-ISO 10545 deel 1 t/m 9: Bemonstering. – brandbaarheid. classificatie. NVN-ENV 12633 Bepaling van stroefheid ISO 13006 Definities. porositeit. reukvrij. slijtweerstand. naadloos aan te brengen. alkaliën. • additionele eisen: – vlakheid. waterabsorptie NEN-EN 1308 Bepaling van het wegzakken van keramische tegels NEN-EN 1324 Bepaling van afschuifsterkte van dispersielijmen 12-04-2005 13:19:00 . stootweerstand. weerstand tegen afslijting en afschuring. – laagdikte wandafwerking inclusief mortel en/of bevestiging. chemische bestendigheid. vervorming van met cement gebonden lijmen NEN-EN 12003 Mortels en lijmen voor keramische tegels. krimp. – bestandheid tegen puntlasten. – handwarm.4 Kwaliteitseisen en -normen Om een goede keuze te kunnen maken uit het grote assortiment is het zaak de gebruikseisen waaraan de wandafwerking moeten voldoen van tevoren vast te leggen.6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 6. staal en overige. – mogelijkheid om leidingsystemen op te nemen. Het aantal normen voor tegels bedraagt op dit moment (voorjaar 2005) 24. Deze hebben vooral betrekking op de bepaling van de eigenschappen zoals porositeit. – gewicht wandafwerking inclusief mortel en/of bevestiging. Onderstaand enkele normen en normgroepen die in het kader van dit hoofdstuk van belang zijn. terwijl 26 normbladen betrekking hebben op tegelmortels en lijmen.hecht. 06950467_H06. bepaling van afschuifsterkte NEN-EN 12004 Lijmen voor tegels. 210 NEN-EN 1347 Bepaling van het bevochtigend vermogen NEN-EN 1348 Bepaling van de hechtsterkte NEN-EN 13888 Definities en specificaties NEN-EN 14891 In vloeibare vorm aangebrachte waterafdichtende membranen – Gebruik voor onder keramische tegels – Definities. specificaties en beproevingsmethoden 06950467_H06.indd 210 12-04-2005 13:19:00 .   $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL $%JKLTUSB OBNFOT4BWBOUJT 7BLDFOUSVN"GCPVXFOPOEFSIPVE *OEJUIPPGETUVLXPSEFOEFNFUIPEFOPNBBOUBTUJOHFOIFUWFSPV EFSFOWBOCPVXNBUFSJBMFOUFHFOUFHBBO CFIBOEFME0OEFSHSPOEFO [PBMTIPVU NFUBBM CFUPO TUFFOFOLVOTUTUPGGFOTUBBODFOUSBBM %JWFSTFWFSGTPPSUFOXPSEFOCFTQSPLFO%BBSOBBTU[BMBBOEBDIU XPSEFOCFTUFFEBBOIFUPOEFSIPVEWBOTDIJMEFSXFSL HFWFMSFJOJHJOH  WFSXFSLJOHWBOWFSGQSPEVDUFO OPSNBMJTBUJF NJMJFVBTQFDUFOFO WFJMJHIFJE ?(INDD    . FUWFSBOEFSJOHFOJOIFUVJUFSMJKL [PBMT WFSLMFVSJOHFO[JDIUCBSFPVEFSEPNTLFONFSLFO  MJHUIFUFDIUFSBOEFST%FPVEFSEPNTLFONFSLFO LVOOFOFFOWFSSJKLJOHWBOIFUVJUFSMJKLCFUFLFOFO PG[FMGTFFOCFTDIFSNFOEFGVODUJFIFCCFO %F[FQSPCMFNBUJFLEPFU[JDINFUOBNFWPPS CJKCFQBBMEFNFUBMFO [PBMTBMVNJOJVN [JOLFO LPQFS*O[FLFSF[JO[JKOPVEFSEPNTLFONFSLFO CJKTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOFO[FMGTIFUWFSHSJK[FO WBOIPVUPPLPOEFSEF[FOPFNFSUFCSFOHFOEF ÏÏOXBBSEFFSUEF[FWFSTDIJKOTFMFO EFBOEFSXJM EF[FNBUFSJBMFOCFIBOEFMFONFUWFSG %FPPS[BLFOWBOEFBBOUBTUJOHWBOIPVUFO IFUUFHFOHBBOIJFSWBO[JKOIFFMBOEFSTEBOEF EFHSBEBUJFFOCFTDIFSNJOHWBONFUBMFO TUFFO BDIUJHFNBUFSJBMFOPGLVOTUTUPGGFO%BBSPNJT CJKEFPQ[FUWBOEJUIPPGETUVLHFLP[FOWPPSFFO JOEFMJOHPQCBTJTWBOWFSTDIJMMFOEFTPPSUFONB UFSJBMFOFOPOEFSHSPOEFO&ÏOEJOHTUBBUEBBSCJK WPPSPQFFOKVJTUFUPFQBTTJOH FFOEPPSEBDIU POUXFSQFOFFOHPFEFEFUBJMMFSJOHWBODPOTUSVD UJFTFOCPVXNBUFSJBMFO%F[FPOEFSEFMFOWPS NFOEFFFSTUFTUBQQFOUPUFFOMBOHFMFWFOTEVVS WBOIFUCPVXXFSLFOCFTQBSFOEFPQESBDIU HFWFSVJUFJOEFMJKLIPHFVJUHBWFOFOCFQFSLFO POEFSIPVE  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL WBOIPVU  0PS[BLFOWBOBBOUBTUJOHWBOIPVU &S[JKOUXFFCFMBOHSJKLFPPS[BLFOUFOPFNFOEJF FSWPPS[PSHFOEBUIPVUXPSEUBBOHFUBTU OBNF MJKLVMUSBWJPMFUUFTUSBMJOH 67TUSBMJOH FOWPDIU )FUNJOTUQSPCMFNBUJTDIJTEF67TUSBMJOHEJF EFFMVJUNBBLUWBOIFU[POMJDIU %FBGCSBBLWBOIPVUBMTHFWPMHWBO67TUSBMJOH LBOCFUSFLLFMJKLFFOWPVEJHXPSEFOCFQFSLUEPPS IFUBBOCSFOHFOWBOCFTDIFSNFOEFFOEFLLFO EFWFSnBHFO0NEBUEF[FWFSnBHFOPQIVO CFVSUPQEFOEVVSPPLXFFSXPSEFOBBOHFUBTU EPPSEF67TUSBMJOH JTEFLFV[FWBOEFKVJTUFCF TDIFSNMBBHWBOCFMBOH %BBSOBBTUJTWPDIUFFOCFMBOHSJKLFCFESFJHJOH )PFXFMWPDIUWBOOBUVSFJOIPVUWPPSLPNU [JKO FSLSJUJTDIFXBBSEFOXBBSCPWFOEFIPFWFFMIFJE WPDIUOBWFSMPPQWBOUJKEFFOTDIBEFMJKLFJOWMPFE LBOIFCCFOPQIFUIPVU0WFSTDISJKEJOHWBO EF[FLSJUJTDIFXBBSEFFOPGGPSTFTDIPNNFMJO HFOWBOIFUWPDIUHFIBMUF IFCCFOXFSLJOHWBO IFUIPVUUPUHFWPMHFOLVOOFOWBOJOWMPFE[JKO PQEFEVVS[BBNIFJE %PPSIFUXJTTFMFOEUPFUSFEFOWBOWPDIUFOFO IFUESPHFOPOUTUBBOEJNFOTJFWFSBOEFSJOHFOWBO IFUIPVUJOEFWPSNWBOVJU[FUUJOHFOLSJNQ %JULBOVJUFJOEFMJKLMFJEFOUPUIFUPOUTUBBOWBO TDIFVSFO CBSTUFOFOIFUPQFOUSFLLFOWBOWFS CJOEJOHFO#JKEFSHFMJKLFHFCSFLFOLBOWFSWPM HFOTFFOWPVEJHWPDIUCJOOFOESJOHFOFOIFU IPVUPQEFOEVVSXPSEFOBBOHFUBTUEPPSTDIJN NFMT&FOBBOHFCSBDIUWFSGTZTUFFNLBOEF[F EJNFOTJFWFSBOEFSJOHFOWBBLOJFUWPMHFO #JKFFOIPPHWPDIUHFIBMUFFOFFOHVOTUJHFUFN QFSBUVVSWPSNUIPVUFFOJEFBMFWPFEJOHTCPEFN WPPSEFPOUXJLLFMJOHWBOTDIJNNFMT"GIBOLFMJKL WBOEFIPVUTPPSUHBBUEF[FBGCSBBLWBOIPVU TOFMPGKVJTUMBOH[BBN%JUJTEFSFEFOXBBSPN IPVU[PWFFMNPHFMJKLESPPHNPFUCMJKWFOPGOB OBUXPSEFO[POEFSHSPUFCFMFNNFSJOHFOLBO ESPHFO  %VVS[BBNIFJETFJHFOTDIBQQFOWBO IPVU &MLFIPVUTPPSUIFFGUWBOXFHF[JKOWFSTDIJMJO TBNFOTUFMMJOH HSPFJXJK[F LMJNBBUFO[PWPPSU[JKO ?(INDD    . *OMFJEJOH %FBBOUBTUJOHWBOCPVXNBUFSJBMFOLBOEPPS BMMFSMFJGBDUPSFOXPSEFOWFSPPS[BBLU%FJOWMPFE WBOEFNFOTBMTHFCSVJLFS POUXFSQFSPGWFS WBBSEJHFSLBOCFQBMFOE[JKOWPPSEFTOFMIFJE XBBSNFFEFBBOUBTUJOHQMBBUTWJOEU.BBSPPL GBDUPSFOWBOCJPMPHJTDIF GZTJTDIFPGDIFNJTDIF BBSETQFMFOFFOCFMBOHSJKLFSPM5FEFOLFOWBMU BBOTDIJNNFMT WFSXFSJOHEPPS67TUSBMJOH FSP TJFEPPSXBUFSFOPYJEBUJFCJKNFUBMFOFOLVOTU TUPGGFO %PPSIFUTVCKFDUJFWFLBSBLUFSWBOIFUWFSTDIJKO TFMBBOUBTUJOH POUTUBBOQSPCMFNFOXBOOFFSIFU HBBUPNEFEFmOJÑSJOHFSWBO)FUWFSMJFTWBO TBNFOIBOHIFFGUIFUVJUFFOWBMMFOWBOIFUNB UFSJBBMUPUHFWPMHFOWBMUPOEFSEFOPFNFSBBO UBTUJOH. MBTTF 0NTDISJKWJOH   * ** *** *7 7 [FFSEVVS[BBN EVVS[BBN NBUJHEVVS[BBN XFJOJHEVVS[BBN [FFSXFJOJHEVVS[BBN -FWFOTEVVSJO KBSFO NFFSEBO o o o NJOEFSEBO 5BCFM %VVS[BBNIFJETLMBTTFOWPMHFOT/&/ )PVUTPPSU   %F[FJOEFMJOHHFMEUBMTSJDIUMJKO"GIBOLFMJKLWBO EFPNTUBOEJHIFEFOXBBSPOEFSIFUIPVUXPSEU UPFHFQBTU LVOOFOWFSTDIJMMFOJOMFWFOTEVVSXPS EFOWFSXBDIU*OmHVVS[JKOEFEVVS[BBN IFJETLMBTTFOWBOFOLFMFWFFMHFCSVJLUFIPVUTPPS UFOXFFSHFHFWFO7PPSFFOWPMMFEJHPWFS[JDIU XPSEUWFSXF[FOOBBS/&/ /BUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBOIPVU %FOBUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBOIPVUXPSEU CFQBBMEEPPSCJPMPHJTDIFFODIFNJTDIFGBDUP SFO5PUEFFFSTUFGBDUPSLBONFOEFDFMXBOE EJLUFFOEFBBOXF[JHIFJEWBO[PHFOBBNEF UIZMMFOSFLFOFO5IZMMFO[JKOCMBBTWPSNJHF WFSTUPQQJOHFOJOEFIPVUWBUFO XBBSEPPS TDIJNNFMT[JDINJOEFSHFNBLLFMJKLEPPSEF WBUFOJOIFUIPVULVOOFOWFSTQSFJEFO5PU EFUXFFEFHSPFQSFLFOUNFOEFBBOXF[JH  *  ** . FJHFOTQFDJmFLFEVVS[BBNIFJE/&/IFFGU EF[FEVVS[BBNIFJEWBTUHFMFHEJOWJKGLMBTTFO [JF PPLEFUBCFMWBOmHVVS"MTVJUHBOHTQVOUJT HFLP[FOWPPSEFMFWFOTEVVSWBOPOCFIBOEFME LFSOIPVU CVJUFOTIVJTUPFHFQBTUJODPOUBDUNFU WPDIUJHFHSPOEJOFFOHFNBUJHELMJNBBU . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.MBTTF *** *7 7     [FFS EVVS[BBN  NFFSEBO KBBS EVVS[BBN   KBBS  NBUJH EVVS[BBN  KBBS  XFJOJH EVVS[BBN  KBBS  [FFSXFJOJH EVVS[BBN NJOEFSEBO KBBS /BBMEIPVU        BMFSDF SFEXPPE DBM  XFTUFSO SFEDFEBS HSFOFO PSFHPOQJOF   EFOOFO FVSHSFOFO QBSBOBQJOF WVSFO -PPGIPVU            BGSPSNPTJB BG[FMJB EPVTTJÏ B[PCÏ CBTSBMPDVT JSPLØ NBLPSÏ NFSCBV QFSPCB EBDBNQPT UFBL XFOHÏ DFEFS FVSFJLFO EPOLFSSPEF NFSBOUJ UPMBCSBODB TJQP    ZBOH MJDIUSPEF NFSBOUJ TBQFMJ      BWPEJSÏ JFQFO MJNCB       CBMTB CFSLFO CFVLFO FTTFO IBBHCFVLFO MJOEFO PLPVNÏ SBNJO XJMHFO -FWFOTEVVSWBOPOCFIBOEFMEIPVUCVJUFOUPFHFQBTUJOFFOHFNBUJHEESPPHLMJNBBUFOJODPOUBDUNFUEF WPDIUJHFHSPOE 5BCFM %VVS[BBNIFJETLMBTTFOWBOFOLFMFIPVUTPPSUFO ?(INDD    .  IFJEWBOCFQBBMEFTUPGGFOEJFEFIPVUDFM CFTDIFSNFOFOEFBBOUBTUJOHEPPSTDIJNNFMT PGJOTFDUFOWPPSLPNFO [PBMTIBST MPPJ[VVS  LJF[FMFOOBUVVSMJKLFHJGTUPGGFO%BBSOBBTUJT IFUWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFOWBOEFDFM XBOEWBOCFMBOH)PVUTPPSUFONFUFFOIPHF WPDIUPQOBNFFOWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFO  FFOIPPHAJNCJCJUJFNBYJNVN [JKOJOIFU BMHFNFFONJOEFSEVVS[BBN EF[FLSJNQXBBSEFOBOEFST%FEPPSPOEFS[PFL WFS[BNFMEFHFHFWFOTXPSEFONFFTUBMJOHSBmF LFOWBTUHFMFHE "MTFFOWPPSCFFMEWBOEFSHFMJKLFHSBmFLFOJT FSÏÏOVJUHFLP[FOWBOFFOIPVUTPPSUEJFTUFSL LSJNQU WVSFO FOÏÏOEJFXFJOJHLSJNQU SFEXPPE mHVVS  5PFQBTTJOHWBOPOCFIBOEFMEF IPVUTPPSUFO )PVUTPPSUFONFUFFOEVVS[BBNIFJETLMBTTF* FO**LVOOFOPOEFSCFQBBMEFPNTUBOEJHIFEFO [POEFSFYUSBCFTDIFSNFOEFNBBUSFHFMFOXPS EFOUPFHFQBTU*OEFQSBLUJKLHFCFVSUEJUWPPSBM NFU8FTUFSOSFEDFEBS%F[FIPVUTPPSUXPSEU NFUOBNFHFCSVJLUBMTHFWFMCFLMFEJOH0QEFO EVVSWFSHSJKTUEFSHFMJKLPOHFTDIJMEFSEIPVU NBBS [BMPOEFSOPSNBMFPNTUBOEJHIFEFOOJFUHBBO SPUUFO7PPSBMHFWFMCFLMFEJOHWBO8FTUFSOSFE DFEBSXPSEUWBBLOJFUHFTDIJMEFSEFOMBBUNFO WFSHSJK[FO 'JHVVS 7FSWPSNJOHFOWBOIPVUCJKIFUESPHFOUFO  #FTDIFSNJOHWBOIPVUUFHFOWPDIU  LSJNQFOFO[XFMMFO 8BOOFFSIPVUWBOOBUVSFOJFUWPMEPFOEFEVVS [BBNJTPGHFWPFMJHJTWPPSLSJNQFOFO[XFMMFO  XPSEUIFUCJKUPFQBTTJOHCVJUFOTIVJTWBBL HFTDIJMEFSE *OEFSJDIUJOHFWFOXJKEJHBBOEFMFOHUFBTWBOEF TUBNJTEFLSJNQIFULMFJOTU6JUHBBOEFWBOOBU IPVUCFESBBHUEF[FUPUFFOWPDIUHFIBMUFWBO WPPSEFNFFTUFIPVUTPPSUFO UPU  %F[FLSJNQJT[PHFSJOHUFOPQ[JDIUFWBOEJFWBO EFCFJEFBOEFSFIPPGESJDIUJOHFO EBUFSNFFTUBM HFFOSFLFOJOHNFFXPSEUHFIPVEFO IFUHFFO CJKIFUWFSXFSLFOWBOIPVUJOHSPUFMFOHUFOTPNT UPDINPFJMJKLIFEFOLBOWFSPPS[BLFO  7BOEFLSJNQJOEFCFJEFBOEFSFIPPGESJDIUJO HFO JTEFUBOHFOUJBMF EBUXJM[FHHFOEFSJDIUJOH FWFOXJKEJHBBOEFCBTUFOMPPESFDIUPQEFBT WBOEFTUBN JOIFUBMHFNFFO o NBBMEF LSJNQJOEFSBEJBMFSJDIUJOH3BEJBMFSJDIUJOHXJM [FHHFOJOEFSJDIUJOHWBOIFUIBSUWBOEFTUBN OBBSEFCBTU)JFSEPPSPOUTUBBUFFOPOWFSNJK EFMJKLFWFSWPSNJOHWBOIFUIPVUFOEF[FWFSWPS NJOH[BMTUFSLFS[JKOOBBSNBUFIFUWPDIUHFIBMUF MBHFSMJHU mHVVS7PPSJFEFSFIPVUTPPSU[JKO ?(INDD HFWPMHFWBOEFBOJTPUSPQFLSJNQ #SPO.PMMNBOO 5FDIOPMPHJFEFT)PM[FT B 0PS[BLFOWBOWPDIUUPFUSFEJOH 0NUPFUSFEJOHWBOWPDIUUFWPPSLPNFO JTIFU WBOCFMBOHOBUFHBBOXBBSIFUWPDIUWBOEBBO LPNU %FCFMBOHSJKLTUFCSPOWPPSPQOBNFWBOWPDIUJT OFFSTMBH(FWFMUJNNFSXFSLXPSEUIJFSEPPSIFU [XBBSTUCFMBTU"OEFS[JKETLBOEPPSDPOEFOTBUJF CJOOFOIFUIPVUXPSEFOCFMBTU%JULBOCJKWPPS CFFMEEPPSIFUWPDIUEBUCJKOJFVXCPVXJOIFU HFCPVXXPSEUHFCSBDIU CPVXWPDIU %JUWPDIU XPSEUBGHFTUBBOEPPSIZESBVMJTDIFCJOENJEEFMFO NPSUFMT XBBSJOFFOPWFSNBBUBBOXBUFSNPFU XPSEFOUPFHFQBTUFOEPPSBOEFSFCPVXNBUFSJ BMFOEJFUJKEFOTPQTMBHFOWFSWPFSXBUFSIFCCFO PQHFOPNFO#JKFFOUSBEJUJPOFMFCPVXNFUIPEF XPSEFOHSPUFIPFWFFMIFEFOXBUFSJOFFOXP OJOHHFCSBDIU%FBGWPFSIJFSWBOXPSEUCFWPS EFSEEPPSESPPHTUPLFOFOFFOHPFEFWFOUJMBUJF &FOBOEFSFCSPOWBOWPDIUJTXPPOWPDIU%PPS CFXPOJOH XBTTFO ESPHFO EPVDIFO LPLFOFO EFSHFMJKLFXPSEFOHSPUFIPFWFFMIFEFOWPDIUJO EFXPOJOHHFCSBDIU0NEBUNFOTFOEBHFMJKLT    .  $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.       VOCHTAFGIFTE  VOCHT OPNEMING TANGENTIAAL  RADIAAL        RELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID           KRIMPVANHETNATTEHOUT %UROPEESVUREN 6ERBANDTUSSENHETEVENWICHTSVOCHTGEHALTEVANHETHOUTENDERELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID. RESPECTIEVELIJKDEKRIMPVANHETHOUTGEMIDDELDEVANPROEFSTUKKEN VOCHTAFGIFTE EVENWICHTSVOCHTGEHALTE       VOCHTOPNEMING RADIAAL  TANGENTIAAL        RELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID           KRIMPVANHETNATTEHOUT 2EDWOOD 6ERBANDTUSSENHETEVENWICHTSVOCHTGEHALTEVANHETHOUTENDERELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID. PBMTCFLFOELBOEF iJEFBMFwMVDIUWPDIUJHIFJEUJKEFOT[PNFSFOXJO ?(INDD UFSXFMWFSTDIJMMFOE[JKO*OEFXJOUFSNBYJNBBM SPOEEFFOJOEF[PNFSNBYJNBBM )FUWFSCBOEUVTTFOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJECJKFFO UFNQFSBUVVSWBO$FOIFUIPVUWPDIUHFIBMUF JOWVSFOIPVUJTXFFSHFHFWFOJOEFUBCFMWBO mHVVS 0NUPFUSFEJOHWBOWPDIUUPUIFUIPVUUJKEFOT WFSWPFS PQTMBHFOEFFFSTUFCPVXGBTFUFWPPS LPNFO JTIFUWBOCFMBOHIFUIPVUWBOFFO XBUFSLFSFOEFMBBHUFWPPS[JFO&YUSBBBOEBDIU    .POJOH7SPMJKL (FHFWFOTPWFSIFU[XFMMFOFOLSJNQFOWBOCFMBOHSJKLFIPVUTPPSUFO JOIVJTWPDIUQSPEVDFSFO NPFUHFQSPCFFSE XPSEFOEBUFSPPLXFFSVJUUFLSJKHFO%BULBO CJKWPPSCFFMEEPPSHPFEUFWFOUJMFSFO0PLBMTFS HFFONFOTFOJOFFOWFSUSFLBBOXF[JH[JKO NPFU DPOUJOVFFOHFSJOHFWFOUJMBUJFBBOXF[JH[JKOPN NVGGFMVDIUKFTUFWPPSLPNFO0NEBUXBSNFSF MVDIUNFFSXBUFSEBNQLBOWBTUIPVEFO JTIFU WFSTUBOEJHEFUFNQFSBUVVSJOIVJTOJFUUFMBBH UFMBUFOXPSEFO"MTIFUUFLPVEXPSEU TMBBUEF XBUFSEBNQJNNFSTOFFS. RESPECTIEVELIJKDEKRIMPVANHETHOUTGEMIDDELDEVANPROEFSTUKKEN 'JHVVS )FUWFSCBOEUVTTFOIFUSFMBUJFWFWPDIUHFIBMUF 37 FOIFUFWFOXJDIUTWPDIUHFIBMUFWBOIFUIPVUNFUEFEBBSCJK PQUSFEFOEFLSJNQ HFMEUWPPSEFIPVUTPPSUFOWVSFOFOSFEXPPE OBBMEIPVUTPPSUFO )FUWFSTDIJMJOLSJNQJTPQWBMMFOE #SPO. FV[FWFSEVVS[BNFOFOPGTDIJMEFSFO WBOIPVU 8FLVOOFOJOEFCPVXESJFUPFQBTTJOHFOWBO IPVUPOEFSTDIFJEFO OBNFMJKL  IPVUCJOOFO [PBMTCJOOFOEFVSLP[JKOFO CJO OFOEFVSFO USBQQFO CBMLMBHFO WMPFSIPVU LBT UFOFONFVCFMT %FCJOOFOUFNQFSBUVVSWFSTDIJMMFOUVTTFO[PNFS FOXJOUFS[JKOLMFJO%FSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEXJT TFMUTUFSLT[PNFST37FOTXJOUFST 377PPSIPVUWPDIUCFUFLFOUEJUT[PNFSTWFFMBM    .FSBOUJ . )PVUTPPSU           %SPPHUFLMBTTFFOSFMBUJFWFMVDIUWPDIUJHIFJE     *  LBNFS ESPPH ** o EPPSFOEPPS MVDIUESPPH *** o MVDIU ESPPH *7 o XJOE ESPPH 7 /BBMEIPVU (SFOFO FVSPQFFT  0SFHPOQJOF 1BSBOBQJOF 3FEXPPE DBMJGPSOJBO  7VSFOPGEFOOFO         o o  o o o o o o o o o o o o o      -PPGIPVU "GSPSNPTJB "G[FMJB #BTSBMPDVT #FVLFO FVSPQFFT  #JMJOHB &JLFO FVSPQFFT  &TTFO FVSPQFFT  *FQFO FVSPQFFT  *SPLP -JOEFO FVSPQFFT  .BIPOJF TBQFMJ  .FSCBV /PUFO FVSPQFFT  1FSPCBEFDBNQPT 1PQVMJFSFO 5FBL 5PMBCSBODB 8BOF :BOH                               o o  o o o o o o  o  o o o o o  o  o o  o o  o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o                      OBU 'JHVVS 4BNFOIBOHUVTTFOMVDIUFOIPVUWPDIUJHIFJE&WFOXJDIUTHFIBMUFWBOIFUIPVUJOQFSDFOUBHFT NPFUXPSEFOCFTUFFEBBOIPVUEBUJODPO UBDULPNUNFUNFUTFMXFSLPGCFUPO#FMBOHSJKL EBBSCJKJTEBUOBUIPVUPPLXFFSNPFULVOOFO ESPHFO&SEJFOUEVTWPMEPFOEFWFOUJMBUJFSVJNUF UFXPSEFOBBOHFIPVEFO#JKBMMFEFUBJMMFSJOHFO NFUIPVUJOEFHFWFMDPOTUSVDUJFTJTEJUWBOHSPPU CFMBOH ɀɀ %FUBJMMFSFOWBOIPVUFOLP[JKOFOFOIFU CFHMB[FOXPSEFOCFIBOEFMEJOEFFMD (FWFMPQFOJOHFO IPPGETUVL ?(INDD  .BIPOJF TJQP  . PESBFFOWFSCJOEJOH OBUXPSEU WFSTQSFJEUIFUWFSEVVS[BNJOHTNJEEFM JOIFUIPVUFONPFUTDIJNNFMWPSNJOHPQEF[F QMBBUTWPPSLPNFO  7FSGTZTUFNFOPQIPVU &S[JKOUXFFWPPSTDISJGUFOEJFXPSEFOHFIBOUFFSE WPPSEFCFTDISJKWJOHFOEFVJUWPFSJOHWBOTDIJM EFSXFSL  IFU45"#6 TUBOEBBSECFTUFLCVSHFSFOVUJMJUFJUT CPVX   IFU#BTJT7FSGCFTUFL/JFVXCPVXFO 0OEFSIPVETTDIJMEFSXFSL    . NBYJNBBMFOATXJOUFSTWFFMBMNJOJNBBM NFUFFOHFNJEEFMEFWBOËPWFSIFUIFMF KBBS  IPVUCVJUFO [PBMTIFLLFO MVJGFMT QFSHPMBTFO TDIVSFO %FCVJUFOUFNQFSBUVVSWFSTDIJMMFOUVTTFO[PNFS FOXJOUFS[JKOFSHHSPPUFOPPLEFWFSTDIJMMFO JOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJELVOOFOHSPPU[JKO%JU HFFGUCJKHPFEHFDPOTUSVFFSEFFOHFEFUBJMMFFSEF IPVUFOEFMFOT[PNFSTFFOIPVUWPDIUJHIFJEWBO EPPSHBBOTFOTXJOUFSTWBO*OEF XJOUFSCFOBEFSUEFSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEWBOEF CVJUFOMVDIUCJKNJTUFOEBVXTPNTEF  IPVUJOEFHFWFM [PBMTHFWFMUJNNFSXFSLWBO EFVSFO SBNFO LP[JKOFOFOHFWFMCFTDIJFUJOHFO 0WFSIFUBMHFNFFOMFWFSUIPVU UPFHFQBTUBMT LMJNBBUTDIFJEFOEFDPOTUSVDUJFCVJUFO EFNFFTUF QSPCMFNFOPQ)JFSXPSEUSFHFMNBUJHIPVUSPU HFDPOTUBUFFSE%FWPDIUJHIFJEWBOIFUIPVU TDIPNNFMUWBBLUVTTFOEFFO NBBSLBO BGIBOLFMJKLWBOEFEFUBJMMFSJOHPQMPQFO8BOOFFS IFUWPDIUHFIBMUFCPWFOEFLPNUFOMBOH EVSJHCMJKGU POUTUBBUIPVUSPU )PVUOFFNUHFNBLLFMJKLWPDIUPQWJBEFDBQJM MBJSFOWBOIFULPQTFIPVU"MTIFUXBUFSIFUIPVU XFFSWFSMBBU HFCFVSUEJUWFFMBMEXBSTPQEF WF[FMSJDIUJOH%JUDBQJMMBJSFPQ[VJHFOWFSMPPQU WFFMTOFMMFSFOHFNBLLFMJKLFSEBOIFUWPDIUUSBOT QPSUEXBSTPQEFWF[FMSJDIUJOH %PPSPQFOTUBBOEFWFSCJOEJOHFO DBQJMMBJSF OBEFOCJKCFHMB[JOH MBOHTTDISPFWFOFOBOEFSF NFUBMFOWFSCJOEJOHTNJEEFMFO LBOHFNBLLFMJKL DPOEFOTFOPGSFHFOXBUFSJOIFUIPVUESJOHFO %JUXBUFSXPSEUWFSWPMHFOTDBQJMMBJSPQHF[PHFO )FUWPDIUQFSDFOUBHFMPPQUEBOPQFOLBOQMBBU TFMJKLEFIPVUWPDIUHSFOTWBOCFSFJLFOFO [FMGTPWFSTDISJKEFO4DIJNNFMTLSJKHFOEBOEF LBOTHFMFJEFMJKLIFUIPVUBBOUFUBTUFO%PPS CFIBOEFMJOHNFUFFOHPFEWFSGTZTUFFNXPSEFO EFTDIPNNFMJOHFOJOIFUIPVUWPDIUHFIBMUF CFQFSLUFOXPSEUUFWFOTEFBGCSBBLWBOIFU IPVUPQQFSWMBLEPPS67TUSBMJOHWPPSLPNFO )PVUSPUEPPSCJKWPPSCFFMEPQFOWFSCJOEJOHFO  LBOEPPSTDIJMEFSXFSLOJFUWPPSLPNFOXPSEFO )JFSWPPSNPFUFONBBUSFHFMFOXPSEFOHFUSPGGFO #JKPOEFSIPVETXFSLCFUFLFOUEJUNBBUSFHFMFO USFGGFO[PBMTIFUQSFWFOUJFGCFIBOEFMFOWBOWFS CJOEJOHFOEPPSPQFOGSF[FONFUFFOTUJGUGSFFT  CFIBOEFMFONFUFQPYZJNQSFHOFFSNJEEFMPG ?(INDD  FQPYZIBSTFOBGEJDIUFONFUFMBTUJTDIFLJUPGFMBT UJTDIFQPYZSFQBSBUJFNJEEFM . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.BOUBGXFSLJOH &FOWFSnBBHEJFOUWPMEPFOEFEJLUF[JKO)FU BGTDIVJOFOWBOPOEFSEPSQFMTFOIFUBGSPOEFO WBOTDIFSQFLBOUFOWFSEJFOUIJFSCJKCJK[POEFSF BBOEBDIU mHVVS 'JHVVS 0NFFOWFSnBBHWBOWPMEPFOEFEJLUFUF XBBSCPSHFO NPFUFOTDIFSQFLBOUFOBBOLP[JKOFOXPSEFO WFSNFEFO  )PVUWFSEVVS[BNJOHTNJEEFMFO *OEFIVJEJHFCPVXXPSEUCJKHFWFMUJNNFSXFSL WSJKXFMOJFUNFFSHFCSVJLHFNBBLUWBOWFSEVVS [BBNEIPVU"MMFFOLP[JKOFOWBOOBBMEIPVU XPSEFOUFSQMBBUTFWBOLXFUTCBSFWFSCJOEJOHFO OPHXFMWFSEVVS[BBNE)JFSWPPSXPSEUHFCSVJL HFNBBLUWBOJOXBUFSPQMPTCBSFNJEEFMFOEJF TDIJNNFMHSPFJUFHFOHBBO. PBMTEFOBBNBMBBOHFFGU XPSEUEF[FCFTUFL WPSNBMMFFOUPFHFQBTUWPPSTDIJMEFSXFSL&SJT POEFSTDIFJEHFNBBLUJOOJFVXCPVXFOPOEFS IPVEFOCJOOFOFOCVJUFOTDIJMEFSXFSL%F[F CFTUFLTWPSNLBOWSJKXPSEFOHFIBOUFFSEEPPS POEFSIPVETCFESJKWFOFOPQESBDIUHFWFST%F UFLTUFO[JKOJOTPNNJHFTPGUXBSFTUBOEBBSEPQ HFOPNFO"BOEFFFSTUFMFUUFSWBOEFHFCSVJLUF DPEFJTUFIFSLFOOFOPGIFUPNOJFVXCPVX /  ?(INDD PGPOEFSIPVE 0 HBBU%FUXFFEFMFUUFSHFFGU EFPOEFSHSPOEBBO CJKWPPSCFFME)IPVU PG 4TUFFO%FEFSEFMFUUFSHFFGUEFBGXFSLJOH BBO CJKWPPSCFFME%EFLLFOE PG7WFSOJT 7FSWPMHFOTXPSEUNFUUXFFDJKGFSTEFCFIBOEF MJOHBBOHFHFWFO 'VODUJFTWBOWFSG 7FSGIFFGUFFOUXFFMFEJHFGVODUJF OBNFMJKL CFTDIFSNJOHFOWFSGSBBJJOH)JFSOBXPSEU JOHFHBBOPQEFCFTDIFSNFOEFXFSLJOHWBO WFSGWPPSIPVUDPOTUSVDUJFT "MTIPVUXPSEUCFTDIFSNEEPPSNJEEFMWBO EFLLFOEFWFSG ESJOHUEF67TUSBMJOHOJFUNFFS EPPSUPUIFUPQQFSWMBLWBOIFUIPVUFOXPSEU EFBGCSBBLWBOIPVUPQQFSWMBL WFSXFSJOH  WPPSLPNFO#JKUSBOTQBSBOUFWFSGTZTUFNFOLBO [POMJDIUIFUIPVUPQQFSWMBLOPHXFMCFSFJLFO %F[FCFTDIFSNJOHIFFGUNFFSPOEFSIPVE OPEJH PNEBUEF[FMBBHTOFMMFSEFHSBEFFSU  7FSGQSPEVDUFOWPPSCJOOFOFO CVJUFOTDIJMEFSXFSL 7FSGQSPEVDUFOWPPSCJOOFOFOCVJUFOTDIJMEFS XFSLLVOOFOXPSEFOJOHFEFFMEOBBS  USBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFO  EFLLFOEFWFSGQSPEVDUFO  5SBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFO 5SBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFOLVOOFOXPSEFOWFS EFFMEJOCMBOLFMBLLFO WFSOJT FOCFJUTFO#MBOLF MBLLFOCFWBUUFOHFFOQJHNFOU#FJUTFOCFWBUUFO EBBSFOUFHFOXFMFOJHQJHNFOUFOHFWFOFFO EPPSTDIJKOFOEFLMFVSXBBSEPPSEFUFLFOJOHWBO IFUIPVU[JDIUCBBSCMJKGU7BBLCFWBUUFOEJUTPPSU QSPEVDUFO67BCTPSCFSTXBBSEPPSFFOCFUFSF CFTDIFSNJOHXPSEUHFCPEFO #MBOLFMBLLFOFOCFJUTFOXPSEFOPQLMFJOFTDIBBM UPFHFQBTU8BOOFFS[FXPSEFOHFCSVJLU HBBU IFUIPPGE[BLFMJKLPNWFSGSBBJJOH#JOOFOLVOOFO [FVJUTUFLFOEUPFHFQBTUXPSEFO#VJUFOTIVJTJT EBUPPLNPHFMJKL NBBSEFPOEFSIPVETJOUFSWBM JT[FFSLPSU#MBOLHFMBLUIBSEIPVUNPFUKBBSMJKLT XPSEFOCJKHFXFSLUPGXPSEFOPWFSHFTDIJMEFSE 5SBOTQBSBOUFCFJUTFONPFUFOUXFFKBBSMJKLTPWFS HFTDIJMEFSEPGCJKHFXFSLUXPSEFO%FLLFOEF WFSWFOPQIPVUNPFUFOEBBSFOUFHFOEPPSHBBOT FFOTQFS[FTPG[FWFOKBBSPWFSHFTDIJMEFSEXPS EFO%JUBMMFTBGIBOLFMJKLWBOEFTJUVFSJOHFO EFUBJMMFSJOHWBOIFUIPVU    .  45"#6 *OJTFSFFO4UBOEBBSECFTUFLWPPSEFCVS HFSFOVUJMJUFJUTCPVXHFLPNFO)FU45"#6JT POUTUBBOVJUIFU4UBOEBBSE3FGFSFOUJFCFTUFLWPPS EF8POJOHCPVX 438 IFU4UBOEBBSE3FGFSFO UJFCFTUFLWPPS0OEFSIPVEFO8POJOHWFSCFUFSJOH 4308 FOIFU45"#6*OFFO4UBCVCFTUFL IFCCFOBMMFPOEFSEFMFOEJFNFUFFOCPVXQSP KFDUUFNBLFOIFCCFOFFOWBTUIPPGETUVLOVN NFS7PPSTDIJMEFSXFSLHFMEFOEFIPPGETUVLLFO  4DIJMEFSXFSL FO #FIBOHXFSL WMPFS CFEFLLJOHFOTUPGGFSJOH  *FEFSTUVLUFLTUJOIFU45"#6JTHFOVNNFSE %BBSWPPSXPSEUFFODPEFWBO[FTDJKGFST HFCSVJLU%FDPEFCFTUBBUVJUESJFHSPFQKFT WBOUXFFDJKGFSTEJFWBOFMLBBS[JKOHFTDIFJEFO EPPSFFOQVOU %FFFSTUFUXFFDJKGFSTHFWFOIFUIPPGETUVLBBO %FUXFFEFUXFFDJKGFSTHFWFOEFQBSBHSBBGBBO CJOOFOIFUIPPGETUVLFOEFMBBUTUFUXFFDJKGFST [JKOXFFSFFOPOEFSWFSEFMJOHCJOOFOEFQBSB HSBBG%FDPNQMFUFDPEFWBO[FTDJKGFSTIFFU BSUJLFMOVNNFSPGCFTUFLTQPTU *OWFSCBOENFUFFOWFSEFSFEFUBJMMFSJOHXPSEU OBEFMBBUTUFUXFFDJKGFSTPPLOPHXFMWBOFFO MFUUFSBBOEVJEJOHHFCSVJLHFNBBLU%JULPNUWPPS BMTFSHFFOTQSBLFJTWBOFFOHFMJKLFPOEFSHSPOE  NBBSWBOFFOBOEFSTZTUFFN ɀɀ )FU45"#6XPSEUVJUHFCSFJECFIBOEFMEJO EFFM$POUSBDUFSFO  )FU#BTJT7FSGCFTUFL #FIBMWFEF45"#6TZTUFNBUJFL[JKOFSOPHBOEFSF CFTUFLWPSNFO[PBMTIFU#BTJT7FSGCFTUFL/JFVX CPVXFO0OEFSIPVE%JUJTTBNFOHFTUFMEEPPS FFOBGWBBSEJHJOHWBOEFTDIJMEFSTCSBODIFFOEF 7FSFOJHJOHWBO7FSGFO%SVLJOLUGBCSJLBOUFO  BGHFLPSU777' . F CFWBUUFOEVTNJOEFSPQMPTNJEEFM DJSDB  .  %FLLFOEFWFSGQSPEVDUFO %FLLFOEFWFSGQSPEVDUFOXPSEFOWFSVJUIFU NFFTUHFCSVJLU%F[FCFTDIFSNFOEFPOEFS HSPOECFUFSFOIFCCFOFFOHSPUFSFPOEFSIPVET JOUFSWBM5SBOTQBSBOUHFTDIJMEFSEIPVUCVJUFOT IVJTPGJOEFHFWFMNPFUNJOJNBBMFFOTQFSKBBS PGFFOTQFSUXFFKBBSPWFSHFTDIJMEFSEXPSEFO#JK EFLLFOEHFTDIJMEFSEIPVUJTEJUEPPSHBBOTFFOT JOEF[FTUPUBDIUKBBS 0QMPTNJEEFMIPVEFOE t "MLZEIBSTWFSGPQMPTNJEEFMIPVEFOE t "MLZEIBSTWFSGIJHITPMJE PQMPTNJEEFMBSN 8BUFSHFESBHFOWFSWFO t "DSZMBBUEJTQFSTJFWFSG t "MLZEFNVMTJFWFSG t )ZCSJEF DPNCJOBUJFWBOBDSZMBBUEJTQFSTJFFO BMLZEFNVMTJFWFSG t 1PMZVSFUIBBOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG 'JHVVS *OEFMJOHWFSGQSPEVDUFOWPPSIPVU 8BUFSHFESBHFOEJTQFSTJFWFSWFO )FUCJOENJEEFMWBOXBUFSHFESBHFOWFSWFO XPSEUHFEJTQFSHFFSEJOXBUFS%FCJOENJEEFM CPMMFUKFTXPSEFOEBBSCJKWFSEFFMEJOXBUFS[PO EFSEBBSJOPQUFMPTTFO%FESPHJOHWBOEJUUZQF WFSGLPNUUPUUTUBOEEPPSWFSEBNQJOHWBOXBUFS FOIFUHFMJKLUJKEJHOBBSFMLBBSUPFWMPFJFOFOWFS LMFWFOWBOCJOENJEEFMCPMMFUKFT8BUFSHFESBHFO WFSWFO[JKOOJFUHFIFFMWSJKWBOPQMPTNJEEFM0N EFCJOENJEEFMCPMMFUKFTHPFEBBOFMLBBSUFMBUFO WFSLMFWFOXPSEUOPHFFOHFSJOHFIPFWFFMIFJE PQMPTNJEEFMJOEF[FWFSWFOHFCSVJLU&S[JKO WFSTDIJMMFOEFTPPSUFOXBUFSHFESBHFOEJTQFSTJF WFSWFO EJFBMMFNBBMIVOTQFDJmFLFLFONFSLFO IFCCFO)FUNFFTUCFLFOE[JKOBDSZMBBUEJTQFSTJF WFSWFO&FOUXFFEFHSPFQXPSEUHFWPSNEEPPS EF[PHFOBBNEFIZCSJEFO%BU[JKOEJTQFSTJFT XBBSJOBMLZEFNVTJFPGCJKWPPSCFFMEBMLZEPQMPT TJOHXPSEUHFDPNCJOFFSENFUBDSZMBBUEJTQFSTJF %F[FBMLZEBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSWFOOFNFOJO WFFMPQ[JDIUFOFFOQPTUJFJOUVTTFOEFUSBEJUJ POFMFBMLZEIBSTWFSWFOFOEFBDSZMBBUEJTQFSTJF WFSWFO/BBTUEF[FUXFFEJTQFSTJFWFSWFOXPSEFO PPLPQHSPUFTDIBBMQPMZVSFUIBBOEJTQFSTJFT UPFHFQBTU%F[FQSPEVDUFO[JKONFFSTMJKUWBTU ?(INDD  8BUFSHFESBHFOBMLZEFNVMTJFWFSWFO "MLZEIBSTWFSWFOXPSEFOCFSFJEVJUNFFSXBBS EJHFBMDPIPMFO NFFSXBBSEJHF[VSFOFOOBUVVS MJKLPMJÑO#JKWFSIJUUJOHWBOEF[FCFTUBOEEFMFO XPSEUFFOFTUFS IFUBMLZECJOENJEEFM HFWPSNE )FUBMLZECJOENJEEFMIFFGUFFOIPHFWJTDPTJUFJU )FUXPSEUPQHFMPTUJOPQMPTNJEEFM UFSQFOUJOF  PNIFUWPMEPFOEFWMPFJCBBSUFNBLFO"MLZE IBSTWFSWFOCFTUBBOVJUPQMPTNJEEFMEJF UJKEFOTIFUBBOCSFOHFOFOESPHFOWFSEBNQFO %FFJHFOMJKLFESPHJOHWBOBMLZEIBSTWFSGLPNUUPU TUBOEEPPSPQOBNFWBO[VVSTUPG&FOXBUFS HFESBHFOWBSJBOUJTEFJOXBUFSHFÑNVMHFFSEF BMLZEIBST#JKEF[FHSPFQBMLZEFNVMTJFWFSWFO LPNUEFFFSTUFGBTFWBOEFESPHJOHFWFOFFOTUPU TUBOEEPPSWFSEBNQJOHWBOXBUFS)JFSOBWJOEU TBNFOWMPFJJOHWBOEFCJOENJEEFMCPMMFUKFTQMBBUT FOWFSWPMHFOTESPPHUEFWFSGEPPS[VVSTUPGPQ OBNF PYJEBUJFWFESPHJOH %F[FPYJEBUJFWFGBTFJT HFMJKLBBOEJFWBOEFUSBEJUJPOFMFBMLZEIBSTWFSWFO )JHITPMJEWFSWFO (FXPOFBMLZEIBSTWFSWFOCFTUBBOWPPSEFIFMGU VJUPQMPTNJEEFM UFSQFOUJOF %JUWFSEBNQUFO LPNUJOPOTMFFGNJMJFVUFSFDIU)FUHBBUJO /FEFSMBOEKBBSMJKLTPNWFSTDIJMMFOEF[XFNCBEFO WPMPQMPTNJEEFM)JHITPMJEWFSWFO[JKOWFSG QSPEVDUFONFUFFOIPPHWBTUFTUPGHFIBMUF.F[JKOEFTPOEBOLTUFDIOJTDIJOWFFMPQ[JDIUFO WFSHFMJKLCBBSNFUEFIVJEJHFBMLZEIBSTWFSWFO#JK DPOWFOUJPOFMFBMLZEWFSWFOXPSEUFFOCJOENJE EFMUPFHFQBTUNFUFFOSFMBUJFGIPPHWJTLFV[F TUSVDUVVS)FUCJOENJEEFMJT[POEFSPQMPTNJEEFM  EVTBMTIBST WSJKIBSE%FIJHITPMJEIFFGUEBBS FOUFHFOFFOUZQFBMLZEIBSTNFUFFO[PEBOJHF TBNFOTUFMMJOHEBUEF[FCJKOBBMNFUEFLXBTUPG SPMWFSXFSLCBBSJT[POEFSUPFWPFHJOHWBOPQMPT FOWFSEVOOJOHTNJEEFM)FUCJOENJEEFMJTIJFS BMTHSPOETUPGBMEVO)JHITPMJENPFUUJKEFOTIFU ESPHFOFDIUFSOPHWFSOFUUFOUPUFFONBDSP NPMFDVMBJSOFUXFSL0NEF[FSFEFOXPSEUWFFMBM FFOWFSEVOOFSUPFHFQBTUEJFNFFSFBHFFSU%F[F WFSEVOOFSJTWBBLWFSCPOEFOBBOEFIBSTFO NFFHFTUPPLUCJKEFQSPEVDUJFWBOIFUCJOENJE EFM#JKBMLZEIBSTWFSWFOFOIJHITPMJETPQCBTJT WBOBMLZEIBSTWFSEBNQUFFSTUIFUPQMPTNJEEFM FOWFSWPMHFOTSFBHFFSUIFUCJOENJEEFMNFU [VVSTUPG%JUJTJOXF[FOFFODPNCJOBUJFWBO GZTJTDIFODIFNJTDIESPHFO#JKIJHITPMJEWFSWFO    . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. FUBMFOHBBOEBO PWFSJOBMMFSMFJNFUBBMWFSCJOEJOHFOJK[FSXPSEU PNHF[FUJOSPFTU LPQFSJOLPQFSHSPFO [JOLJO XJUUFSPFTUFO[PWPPSU%F[FWFSTDIJKOTFMFO EJF IFUHFWPMH[JKOWBOEFJOXFSLJOHWBO[VVSTUPG  WPDIUFOBOEFSFTUPGGFOVJUEFEJWFSTFNJMJFVT  XPSEUDPSSPTJFHFOPFNE0NEF[FNFUBMFO UFCFTDIFSNFOUFHFODPSSPTJFXPSEFO[FJOEF CPVXJOWFFMHFWBMMFOHFTDIJMEFSE&FOVJU[PO EFSJOHWPSNFOEF[PHFOPFNEFFEFMFNFUBMFO HPVE [JMWFSFOQMBUJOB%F[FLPNFOBMT[PEBOJH JOEFOBUVVSWPPSFO[JKOPOHFWPFMJHWPPSDPS SPTJF *OEFMJOHWBONFUBMFO . WFSEBNQUSFMBUJFGNJOEFSPQMPTNJEEFMEBOCJK EFDPOWFOUJPOFMFBMLZEIBSTWFSWFO)JFSJTIFU mMNWPSNJOHTQSPDFTEBOPPLNFFSBBOHFXF[FO PQEF[VVSTUPGESPHJOHFOEFWFSOFUUJOHNFUEF SFBDUJFWFWFSEVOOFS0NEBUFSCJKIJHITPMJET NJOEFSPQMPTNJEEFMPOUXJKLU CMJKGUFSFFOSFMBUJFG IPHFSFMBBHEJLUFPWFS%JUJTIFUHSPUFWPPSEFFM WBOEFWFSG&SWJOEUSFMBUJFGNFFSCFTDIFSNJOH QMBBUTFOEFEFLLJOHJTWBBLCFUFS%FESPHJOHJT FDIUFSFFOTUVLUSBHFS 7FSGQSPEVDUFOFONJMJFV #VJUFOXPSEUWPPSIFUTDIJMEFSFOWBOIPVU UFHFOXPPSEJHHFCSVJLHFNBBLUWBOIJHITPMJE PQMPTNJEEFMBSNF BMLZEIBSTWFSWFO XBUFS HFESBHFOBMLZEIBSTWFSWFO BMLZEFNVMTJFT  XBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSWFOFO HFXPOFPQMPTNJEEFMIPVEFOEFBMLZEIBST WFSWFO%FHFXPOFBMLZEIBSTWFSWFONPHFO TJOETCJOOFOTIVJTEPPSEFTDIJMEFSOJFU NFFSXPSEFOHFCSVJLU0PLWPPSCVJUFOXFSL XPSEFOEF[FQSPEVDUFOBBOCBOEFOHFMFHE  PNEBU[FWPPSPOHFWFFSEFIFMGUVJUPQMPTNJE EFMCFTUBBO#JOOFOXPSEUVJUTMVJUFOEOPH HFXFSLUNFUXBUFSHFESBHFOWFSGQSPEVDUFO 7BBL[JKOEJUBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSWFOFWFOUVFFM HFNPEJmDFFSE WFSCFUFSE NFUVSFUIBBO0PL XPSEFOCJOOFOTIVJTXFMXBUFSHFESBHFOBMLZ EFNVMTJFTHFCSVJLU 0PLEFUJNNFSJOEVTUSJFHFCSVJLUBMMFFOOPH NBBSXBUFSHFESBHFOWFSGQSPEVDUFO4JOET KBOVBSJNBHIJFSOJFUNFFSPQMPTNJE EFMIPVEFOEFWFSGXPSEFOHFCSVJLU /PSNBMFBMLZEIBSTWFSWFOCFWBUUFOSFMBUJFGWFFM PQMPTNJEEFMEBUCJKIFUTDIJMEFSFOWSJKLPNU FOFFOCFMBTUJOHWPSNUWPPSNFOTFONJMJFV %BBSPNXPSEUTUFFETNFFSHFTUSFFGEOBBSIFU POUXJLLFMFOFOHFCSVJLWBOPQMPTNJEEFMBSNF WFSGQSPEVDUFO7PPSCVJUFOXPSEUIFUHFCSVJL WBOPQMPTNJEEFMIPVEFOEFWFSGPPLBBOCBOEFO HFMFHE*O[VMMFOIJFSWPPSEFFFSTUFNBBU SFHFMFOXPSEFOHFUSPGGFOFOWBOBG[BM IFUPQMPTNJEEFMHFCSVJLJO&VSPQBFOEVTPPL JO/FEFSMBOEPPLWPPSCVJUFOTDIJMEFSXFSLBBO CBOEFOXPSEFOHFMFHE%JUCFUFLFOUEBUPPL CVJUFONFFSFONFFSNFUXBUFSHFESBHFOFO IJHITPMJEWFSWFO[BMNPFUFOXPSEFOHFXFSLU ?(INDD  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL WBONFUBMFO *OEFCPVXXPSEUPQHSPUFTDIBBMNFUBBMUPF HFQBTU"MVNJOJVN TUBBMFOWFS[JOLUTUBBM[JKO NFUBMFOEJFJOEFQSBLUJKLHFTDIJMEFSEXPSEFO  WBBLPNDPSSPTJFUFWPPSLPNFOFOUFHFMJKLIFU HFIFFMFFOLMFVSUFHFWFO .FUBMFOCF[JUUFOFFOBBOUBMCFQBBMEF GZTJTDIF FODIFNJTDIF FJHFOTDIBQQFO t [F[JKONJOPGNFFSHPFEFHFMFJEFSTWPPS XBSNUFFOFMFLUSJDJUFJU t [FLVOOFOJOFMLBBSPQMPTTFO)JFSCJKPOUTUBBO HFEFFMUFMJKLNFOHTFMT HFEFFMUFMJKLWFSCJOEJOHFO FOTPNTCFJEF.FUBMFOLVOOFOPPLNFUNFUBMMPÕEFO PQMPTTJOHFOWPSNFO%F[FXPSEFOFDIUFSOJFU UPUMFHFSJOHFOHFSFLFOE&FOCFLFOEWPPSCFFME JTEFPQMPTTJOHWBOLPPMTUPGJOJK[FS  $PSSPTJF %FNFFTUFNFUBMFOXPSEFOBBOHFUBTUXBOOFFS [FJOPOCFTDIFSNFOEFUPFTUBOEBBOEFMVDIUPG IFUXBUFS[JKOCMPPUHFTUFME.FUBMFOLVOOFOXFJOEFMFOJOUXFFHSPFQFO GFSSPFOOPOGFSSPNFUBMFO0OEFSGFSSPNFUBMFO WFSTUBBOXFBMMFNBUFSJBMFOEJFJK[FSCFWBUUFO%F -BUJKOTFOBBNWPPSJK[FSJTAGFSSVN/POGFSSPXJM [FHHFOAOJFUJK[FS EVTOJFUJK[FSIPVEFOE%F GFSSPNFUBMFOXPSEFOJOEFUFDIOJFLIFUNFFTU UPFHFQBTU%F[FNFUBMFO[VMMFOEBOPPLVJUWPF SJHXPSEFOCFTQSPLFO    .FOOPFNUEJUMFHFSJOHFOPG BMMJBHFT.  %FNFFTUWPPSLPNFOEFWPSNFOWBODPSSPTJF [JKO Ɇ FMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF Ɇ BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJF #JKBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFJTEFFSOTUWBOEFDPSSP TJFWPPSBMBGIBOLFMJKLWBOEFWFSPOUSFJOJHJOHJO EFMVDIUFOEFIPPHUFWBOEFSFMBUJFWFWPDIUJH IFJE Ɇ &MFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF &MFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJFPOUTUBBUBMTTQSBLFJT WBOEJSFDUDPOUBDUUVTTFOWFSTDIJMMFOEFNFUBMFO NFUFFOWFSTDIJMMFOEQPUFOUJBBM %JUEPFU[JDICJKWPPSCFFMEWPPSXBOOFFSLPQFS JOBBOSBLJOHLPNUNFUTUBBM*OFFOWPDIUJHF BUNPTGFFSPOUTUBBUFSFFOQPUFOUJBBMWFSTDIJM XBBSCJKJK[FSJPOFOJOEFPQMPTTJOHHBBOFOEPPS PYJEBUJFOFFSTMBBOBMT'F0)0 SPFTU 8BO OFFSTUBBMNFU[JOLJODPOUBDULPNU POUTUBBU FSPPLFFOQPUFOUJBBMWFSTDIJM NBBSJOEJUHFWBM PGGFSUIFU[JOL[JDIPQ)JFSWBOXPSEUHFCSVJLHF NBBLUCJKWFS[JOLUTUBBM0OUTUBBUFFOLSBTJOIFU WFS[JOLUTUBBM EBO[BMIFUCMPPUHFLPNFOTUBBM OJFUPONJEEFMMJKLHBBOSPFTUFO)FUPNSJOHFOEF CFTDIFSNFOEF[JOL[BM[JDIFFSTUPQPGGFSFO1BT XBOOFFSEF[FJOEFPNHFWJOHWBOIFUTUBBMJT XFHHFDPSSPEFFSU [BMIFUTUBBMHBBOSPFTUFO %JLXJKMTXPSEFOCJKDPOTUSVDUJFT WFSBOLFSJOHFO FOCFWFTUJHJOHTNJEEFMFOWFSTDIJMMFOEFNFUBMFO UPFHFQBTU)FUJTWFSTUBOEJHSFLFOJOHFSNFFUF IPVEFOEBUFMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJFLBOPQ USFEFO JOEJFOWFSTDIJMMFOEFNFUBMFOSFDIUTUSFFLT NFUFMLBBSJODPOUBDULPNFOPOEFSWPDIUJHF PNTUBOEJHIFEFO%FUBCFMWBOmHVVS EJFOUBMTFFOMFJESBBECJKEFCFPPSEFMJOHWBOEF LBOTPQDPSSPTJF XBBSCJKWPPSPQHFTUFMENPFU XPSEFOEBUEFNFFTUWFJMJHFPQMPTTJOHIFUWPPS LPNFOWBOIFUDPOUBDUUVTTFOWFSTDIJMMFOEF NFUBMFOJT CORROSIESNELHEID Ɇ "UNPTGFSJTDIFDPSSPTJF 0OEFSBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFWFSTUBBOXFEF DPSSPTJFEJFCFÕOWMPFEXPSEUEPPSEFPNSJOHFO EFMVDIU0NEBUEFTBNFOTUFMMJOHWBOEFMVDIU TUFSLLBOWBSJÑSFOJOWPDIUHFIBMUF UFNQFSBUVVS FOTBNFOTUFMMJOHXBUCFUSFGUWFSPOUSFJOJHJOHFO  [JKOEFDIFNJTDIFSFBDUJFTEJFPQUSFEFOWBBL HFDPNQMJDFFSE#PWFOEJFOHBBOEF[FDIFNJTDIF SFBDUJFTNFFTUBMHFQBBSENFUFMFLUSPDIFNJTDIF WFSTDIJKOTFMFO mHVVS  LUCHT . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. 3/ ROET  LUCHT . FUBMFOXBBSWBOIFUQPUFOUJBBMWFSTDIJMóN7 JT JOFFONJMJFVPWFSFFOLPNFOENFUFFO LFVLFO[PVUPQMPTTJOH NPHFONFUFMLBBSJO DPOUBDULPNFO #JKFFOQPUFOUJBBMWFSTDIJMôN7NPFUFOEF NFUBMFOWBOFMLBBSXPSEFOHFTDIFJEFO JTPMF SFO CJKWPPSCFFMENFUCFIVMQWBOFFOLVOTUTUPG /BBTUFFOJOEFMJOHJOFMFLUSPDIFNJTDIFFO BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFJTFSFFOPOEFSTDIFJE UFNBLFOJOEFWFSTDIJKOJOHTWPSNFOWBODPS SPTJF [PBMT t HFMJKLNBUJHFDPSSPTJFPWFSIFUHFIFMFPQQFS WMBL t QVUDPSSPTJFPGQJUUJOH%JUJTFFOQMBBUTFMJKLF BBOUBTUJOH EJFWPPSBMPQUSFFEUCJKCFTDIBEJHJO HFOJOCFTDIFSNMBHFOPGPYJEFMBHFOWBOIFU NFUBBM t JOUFSLSJTUBMMJKOFDPSSPTJFEJFWPPSLPNUCJK NFUBBMMFHFSJOHFO)JFSCJKWJOEUDPSSPTJFQMBBUT MBOHTEFLSJTUBMHSFO[FOWBOIFUNFUBBM)FUWFS TDIJKOTFMEPFU[JDICJKWPPSCFFMEWPPSOBBTUEF MBTTFOCJKDPOTUSVDUJFTWBOSPFTUWSJKTUBBM ZUIVERELUCHT        RELATIEVEVOCHTIGHEID 'JHVVS *OWMPFEWBOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEFOWFSPOUSFJOJ HJOHWBOEFBUNPTGFFSPQEFDPSSPTJFWBOPOHFMFHFFSETUBBM ?(INDD  #FTDIFSNJOHWBONFUBMFOUFHFO DPSSPTJF $PSSPTJFLBOPQEFFFSTUFQMBBUTXPSEFOUFHFO HFHBBOEPPSFFOHPFEFNBUFSJBBMLFV[F.PLBO JOCFQBBMEFHFWBMMFOJOQMBBUTWBOPOHFMFHFFSE    .3/  %BBSOBBTUJTEFNBUFXBBSJOEF[F[PHFOPFNEF DPOUBDUDPSSPTJFLBOPQUSFEFOTUFSLBGIBOLFMJKL WBOIFUNJMJFVXBBSJOEFNFUBMFOWFSLFSFO . BDIUTUBBM  /JLLFM -PPE   %VSBMVNJOJVN   .PQFS  #SPOT   5JO   .BDIUTUBBM    "MQBY)                                                                                                                                            %VSBMJOPY    $BENJVN    3PFTU WSJKTUBBMBDUJFG                                                         .FTTJOH      .BHOFTJVN                                                                                                                                                            .JMWFS   $BENJVN  %VSBMJOPY 3PFTUWSJKTUBBMQBTTJFG  )BSETUBBM  "MVNJOJVN   "MQBY)  .VJWFSJK[FS    "MNBTJMMVN    $ISPPN        8JUNFUBBM4O.BHOFTJVN                     "MVNJOJVNCSPOT   .JMWFS                                                                                          .O        .VJWFSJK[FS     ?(INDD 1MBUJOB 3PFTUWSJKTUBBMBDUJFG 'JHVVS 1PUFOUJBBMWFSTDIJMMFO .XJL (PVE "MNBTJMMVN $ISPPN 8JUNFUBBM4O.O/J .PQFSOJLLFM CSPOT$V.XJL   /JLLFM  .PQFS               "MVNJOJVNCSPOT               .O .FTTJOH               #SPOT               5JO               -PPE               %VSBMVNJOJVN                                                                                                 "MVNJOJVN     )BSETUBBM    .O/J  .JOL .     1MBUJOB    (PVE   3PFTU WSJKTUBBMQBTTJFG   .PQFSOJLLFMCSPOT$V.JOL                 .  $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. TUBBM HFCSVJLXPSEFOHFNBBLUWBOUSBBHSPFT UFOEFTUBBMTPPSUFO $PSUFOTUBBM  %F[FTUBBMTPPSUFO[JKOOJFUQBTTJFG NBBSEF SPFTUMBBHJTWFFMDPNQBDUFSEBOEJFWBOHFXPPO TUBBM%BBSEPPSXPSEFONJOEFSWPDIUFOBOEFSF BHSFTTJFWFCFTUBOEEFMFOWBTUHFIPVEFOFOLBO EF[VVSTUPGNJOEFSHPFEUPUIFUNFUBBMEPPS ESJOHFO*OmHVVSJTEJUVJUHFXFSLU GEMIDDELDEPENETRATIEMM /BBTUEFLFV[FWBOHFMFHFFSEFTUBBMTPPSUFOLVO OFOPPLBOEFSFNFUBMFOXPSEFOHFLP[FO [PBMT BMVNJOJVN LPQFSPG[JOLFOPPLOJFUNFUBMFO 7PPSBMXBOOFFSFFOMBOHFMFWFOTEVVSHFXFOTUJT  LBOIFUHVOTUJHFS[JKOUFLJF[FOWPPSFFOIPHFSF JOWFTUFSJOHWBOFFOEVVS[BNFSNBUFSJBBM)JFS EPPSXPSEFOBBO[JFOMJKLFCFTQBSJOHFOWFSLSFHFO .  .   )PFXFMWBOXFHFIFUWPDIUJOEFBUNPTGFFSFFO ESPPHPQQFSWMBLNPFJMJKLJTUFSFBMJTFSFO LBO EPPSIFUPOUXFSQFOWBOHPFEFEFUBJMTWPPS WPDIUBGWPFSXPSEFOHF[PSHE mHVVS  #FTDIFSNJOHWBOTUBBMUFHFODPSSPTJF 0OEFSOPSNBMFBUNPTGFSJTDIFPNTUBOEJHIFEFO LVOOFOWPPSEFCFTDIFSNJOHWBOTUBBMUFHFO DPSSPTJFEFWPMHFOEFESJFCFTDIFSNJOHTNFUIP EFOXPSEFOUPFHFQBTU DWFSGTZTUFNFO  CFEFLLFONFU[JOL  EVQMFYTZTUFNFOEJUJTFFODPNCJOBUJFWBO FO PGXFMIFUTDIJMEFSFOWBOWFS[JOLUTUBBM )FUTUBBM[BMFFSTUPOUEBBONPFUFOXPSEFOWBO SPFTU XBMTIVJEFOWFSPOUSFJOJHJOHFO POHFBDIU WPPSXFMLFCFTDIFSNJOHXPSEUHFLP[FO  7FSXJKEFSJOHWBOSPFTU XBMTIVJEFO WFSPOUSFJOJHJOHFO 7PPSIFUWFSLSJKHFOWBOFFOHPFESFTVMUBBUJTIFU WBOHSPPUCFMBOHEBUIFUTUBBMWPPSIFUBBOCSFO HFOWBOEFCFTDIFSNMBHFOXPSEUPOUEBBOWBO SPFTU XBMTIVJEFOWFSPOUSFJOJHJOHFO[PBMTWFU ONGELEGEERDSTAAL .   KOPERHOUDENDSTAAL LAAGGELEGEERD#R #U 3I STAAL      EXPOSITIETIJDJAAR  'JHVVS *OWMPFEWBOMFHFSJOHTFMFNFOUFOJOMBHF DPODFOUSBUJFTPQEFBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFWBOTUBBM )FUPOEFSIPVEFOEFSFQBSBUJFT[JKOEBOBBO [JFOMJKLNJOEFS7FSEFSLBOIFUNFUBBMLBUIPEJTDI XPSEFOHFNBBLU CJKWPPSCFFMEEPPSIFUPQOF NFOWBOIFUNFUBBMJOFFOHFMJKLTUSPPNDJSDVJU PGEPPSWFSCJOEJOHNFUBOPEJTDIFNFUBMFOEJF POHFTUSBGULVOOFOPQMPTTFO%FMBBUTUFNFUIPEF WJOEUWPPSBMUPFQBTTJOHJOEFXFHFOXBUFS CPVXLVOEF CJKWPPSCFFMETMVJTEFVSFO FOJOEF PGGTIPSFJOEVTUSJF CJKWPPSCFFMECPPSQMBUGPSNT FOTUBMFOMFJEJOHFO .FOWFSCJOEUEBOCJKWPPS CFFMEFFO[JOLQMBLNFUIFUTUBBMPQQFSWMBLEBU CFTDIFSNENPFUXPSEFO)FUTUBBM[BMEBOJO FFODPSSPTJFWFPNHFWJOHOJFUPGNJOEFSSPFTUFO FOIFU[JOLPGGFSU[JDIPQ 5PUTMPUJTIFUWBOCFMBOHWPDIUJODPOTUSVDUJFT UFWFSNJKEFO PNEBUCJKFFOWPMLPNFOESPPH NFUBBMPQQFSWMBLHFFODPSSPTJFLBOPQUSFEFO ?(INDD 3PFTUEBUEPPSEFNJDSPQPSFV[FPQCPVXWFFM WFSPOUSFJOJHJOHFOVJUEFMVDIUPQ[VJHU XBBSEPPS IFUDPSSPTJFQSPDFTXPSEUWFSTUFSLU MJKLUEPPSEF [BDIUIFJEWBOEFPQQFSWMBLUFMBBHFFOWPVEJHUF WFSXJKEFSFO%FIFDIUJOHPQIFUTUBBMPQQFSWMBL JTFDIUFS[PEBOJHEBUWPPSBMEFMBBUTUFSPFTU SFTUFO[JDIBMMFFONFUEBBSWPPSHFTDIJLUFXFSL NFUIPEFOEPFMNBUJHMBUFOWFSXJKEFSFO&FO WPMMFEJHFWFSXJKEFSJOHWBOSPFTUJTOPPE[BLFMJKL PNMBUFSCJKWFSEFSFCFIBOEFMJOHHFFOPOEFSSPFTU UFLSJKHFO 8BMTIVJEPOUTUBBUEPPSEFIPHFXBMTUFNQFSB UVVSFOJTHSJKTCMBVXUPU[XBSUWBOLMFVS%FIVJE JTNFFTUBMPQHFCPVXEVJUMBHFOWBOWFSTDIJMMFO EFJK[FSPYJEFO 8BOOFFSEF[FPYJEFMBHFOHFIFFMHFTMPUFO[PV EFO[JKO [PVEFO[FFFOVJUTUFLFOEFCFTDIFS NJOHWPSNFOWPPSIFUNFUBBM%PPSLSJNQTDIFV SFOWJOEUFDIUFSHFFOWPMMFEJHFBGEFLLJOHQMBBUT  UFSXJKM[FJOEFFMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJFSFFLT FEFMFS[JKOEBOIFUTUBBM)FUPOEFSMJHHFOETUBBM [BMIJFSEPPSFFSEFSHBBOSPFTUFO%BBSPNNPFU EFXBMTIVJEWPMMFEJHXPSEFOWFSXJKEFSE    .  UITSTROOM OPENING A B SLECHT BETER C GOED NAADWERKT ALSCAPILLAIR LASSEN VOLLEDIG GESLOTEN A SLECHT B BETER C GOED UITSTROOM OPENING A SLECHT B BETER C GOED A SLECHT B BETER C GOED 'JHVVS 7PDIUFONFUBBMDPOTUSVDUJFT 3PFTUFOXBMTIVJELVOOFOXPSEFOWFSXJKEFSE EPPS  CFJUTFO  NFDIBOJTDISFJOJHFO TUSBMFO   IPHFESVLXBUFSTUSBMFO  CJK[POEFSFTUSBBMNFUIPEFO  #FJUTFO #FJUTFOCFTUBBUVJUIFUMBOHTDIFNJTDIFXFH WFSXJKEFSFOWBOEFXBMTIVJE7BBLHFCSVJLUNFO IJFSWPPS[VSFO#JKHFCSVJLWBO[XBWFM[VVSPG GPTGPS[VVSHFCFVSUEJUJOWFSXBSNEFCBEFO CJK [PVU[VVSJOFFOPOWFSXBSNECBE/BIFUPOUWFU ?(INDD UFOWBOIFUTUBBMCFTUBBUFFOWPMMFEJHFCFIBOEF MJOHWBBLVJUESJFCBEFO OBNFMJKLFFSTUÏÏOWBO EFESJFIJFSWPPSHFOPFNEF[VVSCBEFO EBBSOB FFOXBSNXBUFSCBEWPPSIFUXFHTQPFMFOWBO [VVSSFTUFOPQIFUTUBBMPQQFSWMBLFOUFOTMPUUF FFOGPTGPS[VVSCBENFUFFOWFSEVOEF XBSNF PQMPTTJOHWPPSIFUWPSNFOWBOFFOEVOOFJK[FS GPTGBBUMBBHPQIFUTUBBM %FGPTGBBUMBBHWFSUSBBHUEFSPFTUWPSNJOHFO HFFGUFFOCFUFSFIFDIUMBBHWPPSWFSEFSFWFSG BGXFSLJOHFO)FUCFJUTFOJO[PVU[VVSXPSEU WPPSBMCJKWFS[JOLFSJKFOUPFHFQBTU    .  .FDIBOJTDISFJOJHFO TUSBMFO 8FPOEFSTDIFJEFO t QOFVNBUJTDITUSBMFO t XFSQTUSBMFO t OBUTUSBMFO #JKQOFVNBUJTDITUSBMFOXPSEUEPPSQFSTMVDIUIFU TUSBBMNJEEFMPOEFSIPHFESVLPQIFUNFUBBM HFCMB[FO7SPFHFSXFSEWFFMNFU[BOEHFTUSBBME 5FHFOXPPSEJHHFCSVJLUNFOWBBLTUBBMHSJU #PVXDPOTUSVDUJFTXPSEFONFFTUBMCJKTUBBM CFTDIFSNJOHTCFESJKWFOHFTUSBBMEFOPPLWBO FFOWFSGTZTUFFNWPPS[JFO #JKXFSQTUSBMFOXPSEUIFUTUSBBMNBUFSJBBMPQIFU TUBBMPQQFSWMBLHFTMJOHFSEEPPSHFCSVJLWBOUVS CJOFT TDIPFQFOXJFMFO %F[FJOTUBMMBUJFTLVOOFO XPSEFOPQHFOPNFOJODPNQMFUFCFXFSLJOHT TUSBUFO XBBSCJKWFFMNBTTBXFSLEJSFDUOBIFU XFSQTUSBMFOWBOFFOHSPOEMBBHXPSEUWPPS[JFO EJFSPFTUFOWPPSLPNU0NEBUCJKIFUXFSQTUSBMFO IFUFGGFDUBGIBOLFMJKLJTWBOIFUXFHHFXPSQFO NBUFSJBBMHFXJDIU QBTUNFOEF[XBBSEFSFTUSBBM NJEEFMFOUPF CJKWPPSCFFMEIPFLJHFTUBBMLPSSFMT HSJU PGSPOEFLPSSFMT TIPU UFSXJKMWPPSIBOE TUSBBMDBCJOFTPPLHJFUJK[FSHSJUXPSEUHFCSVJLU /BUPGWPDIUJHTUSBMFOXPSEUNFFSFONFFS CJKCFTUBBOEFDPOTUSVDUJFTUPFHFQBTU#JKEF[F NFUIPEFXPSEUIFUTUSBBMNJEEFMUFHFMJKLNFU XFJOJHPGKVJTUWFFMXBUFS WBBLNFUUPFWPFHJOH WBODPSSPTJFSFNNFST POEFSIPHFESVLUFHFO IFUTDIPPOUFTUSBMFOWPPSXFSQHFTMBHFO%F NFUIPEFXPSEUWPPSBMUPFHFQBTUPQQMBBUTFO XBBSTUPGPOUXJLLFMJOHPGXBBSWPOLWPSNJOH JO WFSCBOENFUCSBOEFOFYQMPTJFHFWBBS NPFU XPSEFOWFSNFEFO  )PHFESVLXBUFSTUSBMFO %F[FNFUIPEFXJKLUBGWBOIFUTUSBMFOPNEBU HFCSVJLXPSEUHFNBBLUWBOEFFOFSHJFWBOIFU XBUFSEBUNFUIPHFESVL oCBS OBBS EFPOEFSHSPOEXPSEUHFCSBDIU)FUTUSBMFONFU IPHFESVLXBUFSNBBLUIFUNPHFMJKLFFOTUBBM PQQFSWMBLHFIFFMTDIPPOUFTUSBMFO%PPSIPHF ESVLXBUFSTUSBMFOXPSEFOUFWFOTEF PO[JDIUCBSF  SFTUFODIMPSJEFOFOTVMGBUFOWBOIFUNFUBBM PQQFSWMBLWFSXJKEFSE ?(INDD   #JK[POEFSFTUSBBMNFUIPEFO &S[JKOOPHNFFSTUSBBMNFUIPEFO[PBMTIFUTUSBMFO NFUWFS[JOLUTUSBBMNJEEFM IFUTUSBMFOFOUFHFMJKL BBOCSFOHFOWBOFFOOJFVXFCFTDIFSNJOHTMBBH FOIFUTUSBMFONFUCJKWPPSCFFMEQJUUFOPGJKTLPS SFMT%F[FNFUIPEFOSJDIUFO[JDIWPPSBMPQIFU CFQFSLFOWBOBGWBM 4USBBMOPSNFO (F[JFOEFHSPUFWFSTDIFJEFOIFJEBBOTUSBBMNJE EFMFOFOTUSBBMNFUIPEFOJTIFUCFHSJKQFMJKLEBU FSCFQBBMEFFJTFO[JKO XBBSBBONPFUXPSEFO WPMEBBO%F[FFJTFO[JKOTUFSLBGIBOLFMJKLWBOEF OBIFUTUSBMFOUFWPMHFOCFXFSLJOH*OPOTMBOE XPSEUWFFMBMWPMHFOTEF*40OPSNHFXFSLU /BBTUEFOPSNFOWPPSIFUTUSBMFO[JKOFSPPL OPSNFOWPPSIFUIBOEPOUSPFTUFO*40OPSNFO UIF*OUFSOBUJPOBM0SHBOJ[BUJPOGPS4UBOEBSEJ[B UJPO [JKOUFWFSLSJKHFOCJKIFU/FEFSMBOET/PSNB MJTBUJF*OTUJUVVU *40 %JU[JKOOPSNFOWPPSEFWPPSCFIBOEFMJOHWBO TUBBMPQQFSWMBLLFO BMWPSFOTEF[FNFU SPFTU XFSFOEF WFSGXPSEUCFIBOEFME %FUFLTUWBOEF[FOPSNIFFGUCFUSFLLJOHPQ PQQFSWMBLLFOWBOXBSNHFXBMTUTUBBMJOWJFSWFS TDIJMMFOEFSPFTUTDIBMFO " # $FO% 7FSEFS XPSEFOFSLXBMJUFJUTOPSNFOBBOHFHFWFOWPPS IFUWPPSCFIBOEFMFOEPPSTUSBMFOFOWPPSIFU IBOEPOUSPFTUFO%F[FPQQFSWMBLLFONPFUFO XPSEFOWPPSCFIBOEFMEWPMHFOTUXFFLXBMJUFJUT OPSNFO 3PFTUTDIBMFO %FWJFSSPFTUTDIBMFO " # $FO% WBOIFU TUBBMPQQFSWMBL[JKO " TUBBMPQQFSWMBLHFIFFMNFUWBTU[JUUFOEF XBMTIVJECFEFLUFOWSJKXFM[POEFSSPFTU # TUBBMPQQFSWMBLEBUJTCFHPOOFOUFSPFTUFO FOXBBSWBOEFXBMTIVJECFHJOUBGUFTDIJMGF SFO $ TUBBMPQQFSWMBLXBBSWBOEFXBMTIVJEJTXFH HFSPFTUPGXBBSWBOEFXBMTIVJELBOXPSEFO BGHFTDISBBQU NBBSXBBSPQNFUIFUCMPUFPPH TMFDIUTHFSJOHFSPFTUQVUKFT[JDIUCBBS[JKO % TUBBMPQQFSWMBLXBBSWBOEFXBMTIVJEJTXFH HFSPFTUFOXBBSPQNFUIFUCMPUFPPHJOHSPUF NBUFSPFTUQVUKFT[JDIUCBBS[JKO    . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. FDIBOJTDIF CFTUBOEIFJE (MBOTCFIPVE %VVS[BBNIFJE 5PFQBTTJOH .   &QPYZ 1PMZVSFUIBBO 1PMZTJMPYBBO "MLZE "DSZMBBU . . .    .  .  o . .  . . .  .  . .  . . .  . . .  . . .  .  . .  QSJNFSFOUVTTFOMBHFO UVTTFOFOUPQMBBH UVTTFOFOUPQMBBH QSJNFS UVTTFOFOUPQMBBH QSJNFS UVTTFOFOUPQMBBH o POWPMEPFOEF .  WPMEPFOEF . .  HPFE . . . XFFETFWPPSCFIBOEFMJOHTTDIBBMHFIBOUFFSE #JKTUSBMFOTQSFFLUNFOEBOPWFSSFJOIFJETHSBEFO PQMPQFOEWBOFFOMJDIUHFTUSBBMEPQQFSWMBL4B UPU4B 4B›PG4B UPUFFO[VJWFSNFUBBM HFTUSBBMEPQQFSWMBL 7BBLXPSEUJOEFQSBLUJKL HFTUSBBMEUPUIFUOJWFBVWBO4B›%BUXJM[FH HFOFFO[PSHWVMEJHHFTUSBBMEPQQFSWMBL8BMT IVJE SPFTUFOWSFFNEFTUPGGFO[JKOEBO[PEBOJH WFSXJKEFSEEBUBDIUFSHFCMFWFOSFTUFOTMFDIUTBMT MJDIUFWMFLLFOPGTUSFQFO[JDIUCBBS[JKO 7PPSIFUIBOENBUJHFONFDIBOJTDISFJOJHFO XPSEFOEFSFJOIFJETHSBEFO4UFO4UHFIBO UFFSEWBOHSPOEJHUPU[FFSHSPOEJHSFJOJHFO%F SFJOIFJETHSBEFO[JKOPQHFOPNFOJOEFOPSN*40  7PPSCFIBOEFMJOHTOPSNWPPSIFUPOUSPFTUFOEPPS TUSBMFO t 4B MJDIUSFJOJHFOEPPSTUSBMFO-PT[JUUFOEF XBMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOEEFMFONPF UFOXPSEFOWFSXJKEFSE t 4B HSPOEJHSFJOJHFOEPPSNJEEFMWBOTUSBMFO 7SJKXFMBMMFXBMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOE EFMFONPFUFOXPSEFOWFSXJKEFSE t 4B [FFSHSPOEJHSFJOJHFOEPPSNJEEFMWBO TUSBMFO8BMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOE EFMFONPFUFOJOEJFONBUFXPSEFOWFSXJKEFSE  EBUTMFDIUTTQPSFOJOEFWPSNWBOWMFLLFOPG TUSFQFOBDIUFSCMJKWFO t 4B SFJOJHFOEPPSNJEEFMWBOTUSBMFOUPUPQIFU [VJWFSFNFUBBM8BMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCF TUBOEEFMFOEJFOFOWPMMFEJHUFXPSEFOWFSXJKEFSE ?(INDD 7PPSCFIBOEFMJOHTOPSNWPPSIFUIBOEPOUSPFTUFO #JKEF[FOPSNFOXPSEUWFSPOEFSTUFMEEBUWPPS EF[FCFIBOEFMJOHIFUTUBBMPQQFSWMBLWBOWVJMFO WFUJTHFSFJOJHEFOEFFSHTUFSPFTUEPPSNJEEFM WBOCJLLFOJTWFSXJKEFSE t 4U HSPOEJHTDISBQQFOFOTUBBMCPSTUFMFO  NBDIJOBBMCPSUFMFO TDIVSFOFO[PWPPSU%PPS EF[FCFIBOEFMJOHLVOOFOMPT[JUUFOEFXBMTIVJE  SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOEEFMFOXPSEFOWFSXJK EFSE5FOTMPUUFXPSEUIFUPQQFSWMBLHFSFJOJHE NFUFFOTUPG[VJHFS TDIPOFPGESPHFQFSTMVDIUPG FFOTDIPOFCPSTUFM)FUNPFUEBOFFO[XBLLF  NFUBBMBDIUJHFHMBOTIFCCFO t 4U [FFSHSPOEJHTDISBQQFOFOTUBBMCPSTUF MFO TDIVSFOFO[PWPPSU0QQFSWMBLUFWPPSCF IBOEFMJOHFO[PBMTCJK4U NBBSWFFMHSPOEJHFS /BEBUIFUTUPGWFSXJKEFSEJT NPFUIFUPQQFSWMBL FFOVJUHFTQSPLFONFUBBMBDIUJHFHMBOTIFCCFO  #FTDIFSNJOHWBOTUBBMEPPSWFSnBHFO (FTUSBBMEFTUBBMPQQFSWMBLLFONPFUFO[PTOFM NPHFMJKLXPSEFOWPPS[JFOWBOFFOFFSTUFWFSG MBBH%FFFSTUFCFIBOEFMJOHJTBGIBOLFMJKLWBOIFU UFLJF[FOWFSGTZTUFFN*OHFEFFMEOBBSCJOENJE EFM LPNFOEFWPMHFOEFQSJNFST HSPOEMBHFO JO BBONFSLJOH  FQPYZQSJNFS UXFFDPNQPOFOUFO   BMLZEIBSTQSJNFS  XBUFSHFESBHFOQSJNFS 7BBLCFWBUUFOEF[FQSJNFSTBDUJFGSPFTUXFSFOEF QJHNFOUFO[PBMT[JOLGPTGBBU    . [FFSHPFE 'JHVVS &JHFOTDIBQQFOWBOWFSGQSPEVDUFOWPPSTUBBM #JKIFUSFJOJHFOWBONFUBMFOPOEFSHSPOEFO XPSEFOJOUFSOBUJPOBBMTJOETKBBSFOEBHFFO .  &JTFOBBOCFTDIFSNJOHTMBHFO "BOCFTDIFSNJOHTMBHFOPQTUBBMDPOTUSVDUJFT LVOOFOEFWPMHFOEFFJTFOXPSEFOHFTUFME TZTUFFN PQWFS[JOLUTUBBM JTPPLNPHFMJKL7BBL XPSEFOEBOJK[FSHMJNNFSHFQJHNFOUFFSEFXB UFSHFESBHFOWFSWFOUPFHFQBTU  %VVS[BBNIFJE t HPFEFIFDIUJOH t PQUJNBMFBOUJDPSSPTJFXFSLJOH t HFSJOHFXBUFSPQOBNF t HSPUFTMJKUWBTUIFJE t CFTUBOEUFHFOPMJÑOFOWFUUFO t CFTUBOEUFHFODIFNJDBMJÑO 5XFFDPNQPOFOUFONBUFSJBMFO #JKEF[FWFSGUZQFOJTFFO[PSHWVMEJHFNFOHJOH WBOWFSGFOWFSIBSEFSOPPE[BLFMJKL  7FSXFSLJOH t HFNBLLFMJKLBBOUFCSFOHFO t WPDIUNBHXFJOJHJOWMPFEIFCCFOPQIFU BBOCSFOHFO t UFNQFSBUVVSNBHXFJOJHJOWMPFEIFCCFO PQIFUBBOCSFOHFO t HSPUFMBBHEJLUFQFSCFXFSLJOH t LPSUFESPPHUJKEPNWMPUEFWPMHFOEFMBBHUF LVOOFOBBOCSFOHFO t TOFMMFEPPSIBSEJOHWBOIFUHFIFMFTZTUFFN t [PNPHFMJKLWSJKWBOIJOEFSMJKLFSFVL t [PNJONPHFMJKLHFWBBSMJKLWPPSWFSXFSLFST  %JWFSTFO t [PNJONPHFMJKLNJMJFVCFMBTUFOE t [PNJONPHFMJKLPQMPTNJEEFMCFWBUUFOE t WFFMIFJEWBOLMFVSFONPHFMJKL t HFNBLLFMJKLIFSTUFMWBOFWFOUVFMFCFTDIB EJHJOHFOWBOEFMBBHFOFFOWPVEJHUFPOEFS IPVEFO  7FSGTZTUFNFONFUIVOFJHFOTDIBQQFO )JFSOBXPSEUFFOPQTPNNJOHHFHFWFOWBO EJWFSTFWFSGTZTUFNFONFUIVOFJHFOTDIBQQFO "MLZEIBST 7FSWFOPQCBTJTWBOBMLZEIBST[JKOWPPSFFOEFFM UFSVHHFESPOHFOEPPSEFPQLPNTUWBOEFUXFF DPNQPOFOUFOFOXBUFSHFESBHFOWFSWFO &ÏODPNQPOFOUNBUFSJBMFO %JTQFSTJFWFSWFO 0OEBOLTIFUGFJUEBUEF[FQSPEVDUFOHSPUFOEFFMT VJUXBUFSCFTUBBO [JKOEF[FWFSWFOUFHFOXPPS EJHHFTDIJLUPNPQPOCFIBOEFMETUBBMBBOUF CSFOHFO)FUBDUJFGDPSSPTJFXFSFOEQJHNFOUJT NFFTUBM[JOLGPTGBBU%FUPFQBTTJOHBMTEVQMFY ?(INDD &QPYZWFSWFO &QPYZWFSWFO[JKO[FFSEVVS[BBNFOXPSEFO WPPSBMUPFHFQBTUPQQMBBUTFOXBBSIPHFFJTFO XPSEFOHFTUFME7PPSBMCJKXFHFOXBUFSCPVX XPSEUHFCSVJLHFNBBLUWBOFQPYZWFSWFO1SJNFST FOUVTTFOMBHFO[JKOWBBLWBOFQPYZFOBGXFSL MBHFOWBBLWBOQPMZVSFUIBBO QPMZTJMPYBBOPG BMLZE&QPYZWFSLMFVSUFOWFSQPFEFSUBBOIFU PQQFSWMBLCJK[POCFMBTUJOH%BBSPNXPSEUEF[F WBBLNFUFFOBOEFSFWFSGBGHFTDIJMEFSE 1PMZVSFUIBBOWFSWFO 1PMZVSFUIBBOWFSWFOXPSEFOWPPSBMUPFHFQBTUBMT BnBL.FUBBMQJHNFOUFO .JOLGPTGBBUXPSEUUPFHFQBTUBMTFFOBDUJFGDPS SPTJFXFSFOEQJHNFOUJOQSJNFST%JUNJEEFM XPSEUUFSWFSWBOHJOHHFCSVJLUWBOWFSWFONFU MPPEFODISPNBBUWFSCJOEJOHFO EJF[PXFMWPPS EFHF[POEIFJEBMTWPPSIFUNJMJFVTDIBEFMJKL[JKO HJGUJH . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.FIFCCFOOBNFMJKLFFOVJUTUFLFOEHMBOT FOLMFVSCFIPVE1PMZVSFUIBOFO[JKOPWFSIFU BMHFNFFOIBSEFOWPMEPFOEFTUPPUFOTMJKUWBTU %FXBUFSWBTUIFJEFODIFNJDBMJÑOCFTUBOEIFJEJT FDIUFSNJOEFSEBOEJFWBOFQPYZWFSnBHFO 1PMZTJMPYBBOWFSWFO 1PMZTJMPYBBOWFSWFOXPSEFOPPLBMTBnBLUPFHF QBTUFO[JKO[FFSEVVS[BBN%FTBNFOTUFMMJOH WBOIFUCJOENJEEFMJTOBNFMJKLHFCBTFFSEPQ TJMJDPOFO BOPSHBOJTDI JOQMBBUTWBOPQLPPMTUPG PSHBOJTDI [PBMTEBUCJKEFNFFTUFCJOENJE EFMFOHFCSVJLFMJKLJT%FLSBDIUWBOEFDIFNJTDIF WFSCJOEJOHQPMZTJMPYBBOJTEBUEF[FCJKCMPPUTUFM MJOHBBO[POMJDIU XBUFS DIFNJTDIFQSPDFTTFOFO EFSHFMJKLFWFFMNJOEFSTOFMBGCSFFLUEBOLPPMTUPG WFSCJOEJOHFO)FUCJOENJEEFMJTCFUFSJOTUBBUEF OBUVVSMJKLFPGNJOEFSOBUVVSMJKLFPNTUBOEJH IFEFOUFXFFSTUBBO .JOLGPTGBBUXPSEUBMTQJHNFOUWPPSBM UPFHFQBTUJOBDSZMBBU BMLZEFOFQPYZQSJNFST *+[FSHMJNNFSJTFFOQJHNFOUEBUWPPSIFUHSPPU    .  TUFEFFMVJUJK[FSPYJEFCFTUBBU%FEVVS[BBNIFJE WBOJK[FSHMJNNFSWFSGCFSVTUPQEFTDIVCWPSNJHF TUSVDUVVSWBOEJUQJHNFOU%BBSEPPSPOUTUBBU FFOHPFEFXFFSTUBOEUFHFOWPDIUJOESJOHJOHFO 67TUSBMJOH*K[FSHMJNNFSXPSEU[PXFMUPFHFQBTU JOQSJNFSTBMTJOUVTTFOFOFJOEMBHFO .JOLTUPGXPSEUHFCSVJLUWPPS[JOLTUPGSJKLFHSPOE WFSWFO XBBSWBOIFUHFXJDIUTQFSDFOUBHFNFUBM MJTDI[JOLNJOTUFOTCFESBBHU)FUTUBBMPQQFS WMBLNPFUHPFEHFSFJOJHE[JKO OJFUHFGPTGBUFFSE  XBBSOBEF[JOLSJKLFWFSGNFUFFOLXBTU SPMPG TQVJUXPSEUPQHFCSBDIU.JOLTUPGSJKLFWFSWFO XPSEFOBMMFFOBMTFFSTUFMBBHPQTUBBMUPFHFQBTU  7FS[JOLUTUBBM 0QTUBBMLBOFFOHSPPUBBOUBMNFUBBMCFEFLLJO HFOXPSEFOBBOHFCSBDIU%FCFMBOHSJKLTUFEBBS WBO[JKO[JOL DISPPN FOUJO*OEFCPVXXPSEU WPPSBM[JOLUPFHFQBTUBMTCFTDIFSNMBBHWBOTUBBM /NTVETTEN  3POELEN INWATER "EITSEN  3POELEN INWATER   %FJOIPVEWBOIFUPOUWFUUJOHTCBECFTUBBU VJUFFOXBUFSJHBMLBMJTDIPG[VVSPOUWFUUJOHT NJEEFM   *OFFOCBENFUWFSEVOE[PVU[VVS%F CFJUTUJKEXPSEUCFQBBMEEPPSEFNBUFWBOEF BBOXF[JHFSPFTU EF[VVSHSBBEFOEFUFNQF SBUVVSWBOIFUCBE   #JKIFUnVYFOXPSEUIFUTUBBMPQQFSWMBL [FFSmKOFOJOUFOTJFGHFSFJOJHE'MVYFOCFWPS EFSUEFHPFEFCFWMPFJJOHWBOIFUTUBBMPQQFS WMBLNFUIFUWMPFJCBSF[JOL)FUnVYNJEEFM CFTUBBUNFFTUBMVJUFFOXBUFSJHFPQMPTTJOH WBODIMPSJEFO WFFMBMFFONJYWBO[JOLFO BNPOJVNDIMPSJEFO   7PPSEFWFSXBSNJOHWBOEFESPPHQVUFO WBOEFPOUWFUUJOHTCMBEFOXPSEUWSJKLPNFOEF XBSNUFFO[JOLCBEWFSXBSNJOHHFCSVJLU B 5IFSNJTDIWFS[JOLFO %FNFFTUWPPSLPNFOEFNFUBMJTDIFCFTDIFSNJOH WBOTUBBMJTUIFSNJTDIWFS[JOLUTUBBM#JKUIFSNJTDI WFS[JOLFOXPSEFOEFTUBMFOWPPSXFSQFOHFEPN QFMEJOFFOCBENFUHFTNPMUFO[JOL%JUCBE IFFGUFFOUFNQFSBUVVSWBODJSDBo¡$  mHVVS#JKUIFSNJTDIWFS[JOLFOXPSEUBMTIFU XBSFFFOMBHFOTZTUFFNHFWPSNEWBOFFOMBBH [JOLFOFFO[JOLJK[FSMFHFSJOHUVTTFOIFU[JOLFO IFUTUBBMNFUFFOEJLUFWBOoNJDSPO#JK IFUUIFSNJTDIWFS[JOLFOXPSEUWBBLEF/FEFS MBOETFOPSN/&/&/HFIBOUFFSE 5IFSNJTDIF[JOLMBHFOWPSNFOFFOHPFEFCF TDIFSNJOHWPPSDPOTUSVDUJFTUBBM)FUPQQFSWMBL IFFGUFFOHSJK[FLMFVSNFU[JOLCMPFNFO*OFFO VJUHFTQSPLFOBHSFTTJFGNJMJFVJTEFMFWFOTEVVS WBO[JOLLPSU&FOWFSnBBHXPSEUEBOWBBLUPF HFQBTUBMTFYUSBCFTDIFSNJOHPGUPFHFQBTUXBO OFFSIFU[JOLBMTCFTDIFSNMBBHOBWFSMPPQWBO KBSFOOJFUNFFSGVODUJPOFFSU 0REFLUX  $ROOGTROMMEL  6ERZINKEN   O# 7ATERKOELING    (FEVSFOEFIFUPOEFSEPNQFMFOWBOIFUNB UFSJBBMPOUTUBBUEPPSEJGGVTJFWBOIFUWMPFJCBSF [JOLFOFS[JKETFOIFUTUBBMBOEFS[JKETPQIFU TUBBMPQQFSWMBLFFO[JOLJK[FSMFHFSJOHTMBHFO TZTUFFN#JKIFUVJUIFU[JOLCBEOFNFOWBOEF NBUFSJBMFOCMJKGUPQEFCPWFOTUFMFHFSJOHTMBBH FFO[JOLMBBHBDIUFS   %FOPH[FFSXBSNFWFS[JOLUFNBUFSJBMFO XPSEFOBBOEFMVDIUEBOXFMJOXBUFSBGHF LPFME7PPSEFBnFWFSJOHXPSEFOEFNBUFSJBMFO BBOFFODPOUSPMFPOEFSXPSQFO*OEJFOOPPE[B LFMJKLWPMHUEBOOPHFFOOBCFXFSLJOHXBBSCJK FWFOUVFMF[JOLQVOUFOFOBOEFSFPOWPMLPNFO IFEFOCJKHFXFSLUXPSEFOFOSFTUFO[JOLBTPG WFSCSBOEFnVYXPSEFOWFSXJKEFSE 'JHVVS 1SPDFTWFSMPPQWBOIFUWFS[JOLFO ?(INDD    .  $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. 7PPSFOOBEFMFOWBOUIFSNJTDIWFS[JOLFO 7PPSEFMFO t [JOLIFDIU[FFSHPFEPQTUBBM t CJKIFUEPNQFMFOXPSEFOPPLMBTUJHFIPFLFO FOPQFOJOHFOHPFECFSFJLU t CJKLMFJOFCFTDIBEJHJOHFOCFTDIFSNUEFPN SJOHFOEF[JOLMBBHLBUIPEJTDIIFUWSJKHFLPNFO TUBBMPQQFSWMBL /BEFMFO t EFCFQFSLJOHJOEFBGNFUJOHFO EPPSIFU [JOLCBE  t EFFYUSBUSBOTQPSULPTUFOWBOFOOBBSEFMPPO WFS[JOLFSJK t EFLBOTPQWFSWPSNJOHWBOIFUTUBBM C 4IFSBSEJTFSFO %JUJTFFONFUIPEFEJFWPPSBMWPPSLMFJOFWPPS XFSQFOXPSEUUPFHFQBTU%FHFCFJUTUFWPPS XFSQFOLPNFOJOSPUFSFOEFUSPNNFMTNFU[JOL QPFEFSEJFUPUo¡$XPSEFOWFSIJU#JK EF[FUFNQFSBUVVSWJOEUEJGGVTJFWBOIFU[JOLJO IFUTUBBMQMBBUT [PEBUJOEFPQQFSWMBLUFMBBHFFO JK[FS[JOLMFHFSJOHPOUTUBBU*OUFHFOTUFMMJOHUPU UIFSNJTDIWFS[JOLFOLPNUFSHFFO[VJWFSF[JOL MBBHPQIFUTUBBMFOPOUTUBBUFFOEPOLFSHSJK[F LMFVS%FMBBHEJLUFCFESBBHUPOHFWFFSUPU NJDSPNFUFS %FWPPSEFMFO[JKOFFOIBSEFMBBHNFUFFOHPFEF DPSSPTJFXFSJOHFOFFOVJUTUFLFOEFIFDIUJOH&S USFEFOCPWFOEJFOWSJKXFMHFFONBBUWFSBOEFSJO HFOPQ0QEFTUSPFWFMBBHIFDIUWFSGCPWFOEJFO VJUTUFLFOEFOIFUTUBBMJTHPFECFTUBOEUFHFO BUNPTGFSJTDIFJOWMPFEFO D .JOLTQVJUFO TDIPQFSFO %JUJTFFONFUIPEFXBBSCJKIFU[JOLJOWMPFJCBSF UPFTUBOEPQIFUTUBBMXPSEUHFTQPUFO*OQMBBUT WBO[JOLLBOPPLBMVNJOJVNXPSEFOUPFHFQBTU #JK[JOLTQVJUFOXPSEUIFU[JOLJOQPFEFSPG ESBBEWPSNJOFFOTQVJUHFCSBDIUFOOBTNFMUFO JOFFOWMBNWFSTQPUFO)FU[JOLIFDIU[JDIJO LMFJOFCPMMFUKFTBBOIFUTUBBMPQQFSWMBL%PPSEBU HFFOMFHFSJOHQMBBUTWJOEU JTEFIFDIUJOHPQIFU TUBBMBBONFSLFMJKLNJOEFSEBOCJKUIFSNJTDIWFS [JOLFO#JK[JOLTQVJUFOJTIFUOPPE[BLFMJKLEBUIFU TUBBMWBOUFWPSFO[PSHWVMEJHXPSEUPQHFSVXE EPPSTUSBMFO %FEVVS[BBNIFJEWBOEFCFTDIFSNMBBHOBIFU ?(INDD  [JOLTQVJUFOJTWPPSBMBGIBOLFMJKLWBOEFEJLUFXBBS NFFIFU[JOLXPSEUBBOHFCSBDIU%FNFUIPEF MBBU[FFSEJLLFMBHFOUPF NBBSNFOLBOPPLEVO OFSFMBHFOBBOCSFOHFOBMTUJKEFMJKLFCFTDIFSNJOH %F[JOLMBBHEJLUFOEJFWFSLSFHFOLVOOFOXPSEFO  WBSJÑSFOWBOUPUNJDSPNFUFS E (BMWBOJTDIWFS[JOLFO #JKFFOHBMWBOJTDIQSPDFTXPSEFOMBOHTFMFL USPDIFNJTDIFXFH[JOLMBHFOOFFSHFTMBHFOPQ IFUNFUBBMPQQFSWMBL%F[F[JOLMBHFOWBSJÑSFO NFFTUBMJOEJLUFWBOUPUNJDSPNFUFSFO WFSUPOFOoBMTHFWPMHWBOFFOOBCFIBOEFMJOH JODISPPN[VVSPGCJDISPPNBBUPQMPTTJOHFO oWBBLFFOUSBOTQBSBOUHSPFOHFMF SFTQFDUJFWF MJKLTUSPHFMFUPUNFUBMMJFLCMBVXFUJOU%FSHFMJKLF [JOLMBBHKFT[JKOHFGPTGBUFFSEPGHFDISPNBUFFSE FOEJFOFOBMTUJKEFMJKLFSPFTUXFSJOHCJKPQTMBH CJOOFOTIVJT.FLVOOFOMBUFSNFUMVDIUESPHFOEF PGNFUNPGGFMMBLLFOXPSEFOPWFSHFTQPUFO %FOPSNEJFWBOUPFQBTTJOHJT JT/&/ &MFLUSPMZUJTDIBBOHFCSBDIUFCFEFLLJOHFOWBO[JOL PQJK[FSFOTUBBM 5PFHFQBTUPQCMBOLTUBBMHFFGUHBMWBOJTDIWFS [JOLFOFFOHPFEHFTMPUFO[JOLMBBH [POEFSEBU FSFDIUFSFFOMFHFSJOHPOUTUBBU8BOOFFSFFO GSBBJIPPHHMBO[FOEVJUFSMJKLHFXFOTUJT LBONFO EJUEPPSFFOUPFWPFHJOHWBOHMBOTNJEEFMFOBBO IFUCBEFFOWPVEJHWFSLSJKHFO%F[JOLMBBHWPPS CVJUFOXFSLJTEPPSHBBOTUPUNJDSPNFUFS 5PUEFWPPSEFMFOWBOHBMWBOJTDIWFS[JOLFOCFIP SFOEFHFTMPUFODPNQBDUF[JOLMBHFO%JU[PSHU WPPSFFOHPFEFIFDIUJOHPQIFUTUBBMFOHFFGU FFONPPJVJUFSMJKL0NEBUEFWPPSXFSQFOOJFU XBSNXPSEFO WJOEUHFFOWFSWPSNJOHQMBBUT #PWFOEJFOJTEFMBBHEJLUFJOTUFMCBBS/BEFMFO[JKO EBUEFBGNFUJOHFOCFQFSLU[JKOUPUFFONBYJNBMF MFOHUFWBOPOHFWFFSN%FJOTUBMMBUJFWFSHU CPWFOEJFOFFOWSJKGPSTFJOWFTUFSJOH %FJOEFIBOEFMWPPSLPNFOEF[JODPSFO[JOUFD QMBUFO XBBSPQEVOOF[JOLMBHFOWBOÏÏOUPU UJFONJDSPNFUFS[JKOBBOHFCSBDIU [JKOBMMFFO HFTDIJLUBMTUJKEFMJKLFCFTDIFSNJOHUJKEFOTPQTMBH FONPFUFOCFTMJTUNFUFFOWFSGTZTUFFNXPSEFO BGHFXFSLU *OEFUBCFMWBOmHVVSJTFFOPWFS[JDIUHFHF WFOWBOEFFJHFOTDIBQQFOWBOEFJOEF[FQBSB HSBBGCFTQSPLFOWFS[JOLQSPDFTTFO    .  1SPDFT FJHFOTDIBQ 5IFSNJTDI WFS[JOLFO .JOLTQVJUFO TDIPQFSFO &MFLUSPMZUJTDI 4IFSBSEJ WFS[JOLFO TFSFO .JOLTUPGSJKLF HSPOEWFSG -BBHEJLUF   oNJDSPO oNJDSPO oNJDSPO NPFJMJKL JOTUFMCBBS JOTUFMCBBS JOTUFMCBBS oNJDSPO oNJDSPO JOTUFMCBBS JOTUFMCBBS )FDIUJOH  [FFSHPFE  NBUJH  [FFSHPFE  FYUSFFNHPFE HPFEPQHFTUSBBME  NBUFSJBBM 1PSFVTIFJE OJFUQPSFVT QPSFVT OJFUQPSFVT OJFUQPSFVT XFJOJHQPSFVT -FHFSJOHTMBBH  BBOXF[JH  OJFUBBOXF[JH  OJFUBBOXF[JH  BMMÏÏO MFHFSJOHTMBBH OJFUBBOXF[JH 7FSWPSNCBBSIFJE   TMFDIU CFIBMWF TMFDIU CJKDPOUJOV WFS[JOLUNBUFSJBBM HPFE TMFDIU NBUJH 4MBHWBTUIFJE HPFE TMFDIU UBNFMJKLHPFE [FFSHPFE UBNFMJKLHPFE $PSSPTJFXFSJOH [FFSHPFE HPFE HPFE HPFE HPFE HFFOWPSN WFSBOEFSJOHFO HFFOWPSN HFFOWPSN WFSBOEFSJOHFO WFSBOEFSJOHFO 7PSNWFSBOEFSJOHFO LBOTPQUSFLLFO HFFOWPSN   WFSBOEFSJOHFO #FQFSLUJO BGNFUJOHFO KB UPU  NFUFS HFFOCFQFSLJOH KB UPUNFUFS KB UPUNFUFS HFFOCFQFSLJOH 7FSGIFDIUJOH   TMFDIU WPPS CFIBOEFMJOH OPEJH HPFE   HPFE HPFE 4DISPFGESBBE  MPPQUWPM  OBTOJKEFO POHFTDIJLUWPPS HPFE TDISPFGESBBE VJUWPFSCBBS HPFE VJUWPFSCBBS POHFTDIJLUWPPS TDISPFGESBBE 3FQBSBUJF NPHFMJKLIFJE   BMMFFOEPPS [JOLTUPG DPNQPVOE  JOWFSTF OJFUNPHFMJKL UPFTUBOE BOEFST  [JOLTUPG DPNQPVOE OJFUNPHFMJKL JOWFSTFUPFTUBOE  NPHFMJKL 6JUFSMJKL   WFFMBMHFCMPFNE SVX . ESVQQFM  WPSNJOH  'JHVVS 7FSHFMJKLJOHWBOWFS[JOLQSPDFTTFO ?(INDD TMFDIU WPPS CFIBOEFMJOH OPEJH [FFSHMBE  WFFMBM HFCMPFNE NBU NBU JFUTSVX #SPO4JLLFOT#PVXWFSWFO    .  %VQMFYTZTUFNFO 0OEFSEVQMFYTZTUFNFOWFSTUBBUNFOEFCFTDIFS NJOHWBOTUBBMEPPSFFODPNCJOBUJFWBOFFO NFUBMMJFLFHSPOEMBBH NFFTUBM[JOL BGHFXFSLU NFUFFOWFSnBBH %VQMFYTZTUFNFOXPSEFOUPFHFQBTUXBOOFFSEF [JOLMBBH[PWFSJTWFSXFFSEEBUEF[FPOWPMEPFOEF CFTDIFSNJOHNFFSCJFEUBBOIFUTUBBM%JUJT NFFTUBMOB[POUPUKBBSCVJUFOFYQPTJUJF %BBSOBBTUXPSEUSFHFMNBUJHPNFTUIFUJTDIF SFEFOFOHFLP[FOWPPSFFOEVQMFYTZTUFFN  PNEBUNFOFFOBOEFSFLMFVSXFOTUEBOFFOJO EFBBOWBOH[JMWFSLMFVSJHNBBSOBEFSIBOEHSJKT WFSXFFSE[JOLPQQFSWMBL%F[FFTUIFUJTDIFXFOT LBOTBNFOHBBONFUEFOPPE[BBLIFUWFS[JOLUF PQQFSWMBLEVJEFMJKLFS[JDIUCBBSUFNBLFO WFS LFFSTCPSEFO  7FSEFSXPSEFOEVQMFYTZTUFNFOWFFMUPFHFQBTU CJKQSPEVDUFO WFSWBBSEJHEWBODPOUJOVWFS[JOLU CBOETUBBM [PBMTHFQSPmMFFSEFTUBMFOEBLFO XBOEQMBUFO #JKEVQMFYTZTUFNFOPOEFSTDIFJEFOXFEFWPM HFOEFBBOEBDIUTHFCJFEFO Ɇ [JOLPQQFSWMBL Ɇ WPPSCFIBOEFMJOH Ɇ LFV[FWFSGTZTUFFN Ɇ .JOLPQQFSWMBL 8BOOFFSUIFSNJTDIWFS[JOLUTUBBMBBOEFBUNPT GFFSXPSEUCMPPUHFTUFME CFHJOUPONJEEFMMJKLEF WPSNJOHWBOIFU[JOLQBUJOBWJBBMMFSMFJPQMPTCBSF UVTTFOWFSCJOEJOHFO 6JUFJOEFMJKL OBWFSMPPQWBO[FTUPUBDIUUJFO NBBOEFO XPSEUIFUJOXBUFSPOPQMPTCBSF[JOL QBUJOB FFOCBTJTDI[JOLDBSCPOBBU HFWPSNE (FEVSFOEFEF[FFFSTUFQFSJPEFJTIFUNPFJMJKL NFUTVDDFTFFOWFS[JOLUPQQFSWMBLUFTDIJMEFSFO %FPQMPTCBSFUVTTFOWFSCJOEJOHFOWFSIJOEFSFO FFOHPFEFIFDIUJOHWBOEFWFSnBBH 8BOOFFSNFOMBUFSXJMFOLBOTDIJMEFSFO NPFU NFO PN[FLFSUF[JKO BOEFSIBMGKBBSXBDIUFO UPUEBUIFU[JOLQBUJOB[JDIWPMMFEJHIFFGULVOOFO WPSNFO.PFUFONFUFFOÏÏOPGNFFSEFSFWFSnBHFOXPS EFOBBOHFCSBDIU EBONPFUFOTQFDJBMFNBBUSF ?(INDD  HFMFOXPSEFOHFOPNFO [PBMTEF[FIJFSOBXPS EFOCFTDISFWFO Ɇ 7PPSCFIBOEFMJOH 8BOOFFSFFOOJFVXUIFSNJTDIWFS[JOLUPQQFSWMBL NFUFFOXPSEUBGHFEFLUEPPSFFOWFSnBBH [BM  NFUVJU[POEFSJOHWBOFFOMJDIUFPOUWFUUJOHUFS WFSXJKEFSJOHWBOFWFOUVFMFHFSJOHFTQPSFOWFU  PMJFPGnVY NFFTUBMHFFOTQFDJBMFWPPSCFIBOEF MJOHTNFUIPEFOPPE[BLFMJKL[JKO .PFUFOOJFVXFWFS[JOLUTUBMFOEFMFOPQEF CPVXXPSEFOHFTDIJMEFSE EBOJTMJDIUBBOTUSBMFO WBOIFUPQQFSWMBLOPPE[BLFMJKLPNWPMEPFOEF IFDIUJOHUFLSJKHFO *TIFU[JOLPQQFSWMBLFDIUFSFSHHMBE FOJHT[JOT HFPYJEFFSEPGIFCCFO[JDIHFIZESBUFFSEF[JOL PYJEFOHFWPSNEEPPSCVJUFOPQTMBHJOWPDIUJHF MVDIUPGBMTHFWPMHWBOUSBOTQPSUOBBSFOWFSCMJKG PQEFCPVXQMBBUT EBOJTIFUOPPE[BLFMJKLOB UFHBBOPGFFOGPTGBUFFSPGFFODISPNBUFFSCBE NPFUXPSEFOUPFHFQBTU#JKUXJKGFMNPFUEF[F CFIBOEFMJOH[FLFSXPSEFOVJUHFWPFSE XBBSCJK WPPSLMFJOFWPPSXFSQFOIFUGPTGBUFSFONFUEF LXBTUNPHFMJKLJT IJFSCJKMFUUFOPQFFOHFMJKLNB UJHFFUTJOHFOWPMEPFOEFOBTQPFMFONFUTDIPPO XBUFS 8FMLFCFIBOEFMJOHXPSEUUPFHFQBTU  JTBGIBOLFMJKLWBOEFBBOUFCSFOHFOWFSnBBH )JFSCJKLBOXPSEFOPQHFNFSLUEBUIFUIZHSPTDP QJTDIFGPTGBBUMBBHKFWSJKXFMEJSFDUNPFUXPSEFO PWFSHFTDIJMEFSE )JFSPOEFSJTFFOWPPSCFIBOEFMJOHTNFUIPEF XFFSHFHFWFOWBOIFUDISPNBUFSFO [PBMTEJUJO EFJOEVTUSJFQMBBUTWJOEUPOEFSHFBDDMJNBUJTFFSEF PNTUBOEJHIFEFO %FWPPSCFIBOEFMJOHJTBMTWPMHU  BMLBMJTDIFPOUWFUUJOH  TQPFMFO  FUTFO  TQPFMFO  DISPNBUFSFO  TQPFMFO  TQPFMFOJOEFNJXBUFS  ESPHFO %JULBO[PXFMJOFFOEPNQFMBMTTQSPFJJOTUBMMB UJFQMBBUTWJOEFO%FHFWPSNEFDPOWFSTJFMBBHJT FFOVJUTUFLFOEFIFDIUMBBHWPPSEFUPFUFQBTTFO PSHBOJTDIFEFLMBBH [PBMTFFOEVQMFYWFSGTZTUFFN PGFFOQPFEFSDPBUJOH    .FFTUBMXPSEUJOEFSHFMJKLFHFWBMMFO [FMGTMBOHFSHFXBDIUPNEBUIFU[JOLMBHFOTZT UFFN PPLJO[FFSBHSFTTJFWFBUNPTGFSJTDIF PNTUBOEJHIFEFO UPDINJOTUFOTUPUKBBS SPFTUWSJK[BMCMJKWFO . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. FV[FWFSGTZTUFFN #JKEFLFV[FWBOIFUWFSGTZTUFFNTUBBUWPPSPQ EBUEFIFDIUJOHBBOIFUHSFOTWMBL[JOLWFSGQFS NBOFOUHPFENPFU[JKO%BBSOBBTU[JKOGBDUPSFO BMTIPVECBBSIFJEWBOEFWFSGJOEFCVT QPUMJGF  WFSXFSLCBBSIFJE ESPPHUJKE JOÏÏOLFFSBBOUF CSFHFOMBBHEJLUF XFFSWBTUIFJEFOTMJKUWBTUIFJE WBOCFMBOH#JKIFUTDIJMEFSFOWBOWFS[JOLUTUBBMJT EFFFSTUFMBBHEBBSPNIFUCFMBOHSJKLTU.PLBOFFOTLFMFUDPOTUSVDUJFQSPCMFNFOHFWFO NFUTBNFOHFTUFMEFLPMPNNFOWBOCJKWPPSCFFME EPPSLPQQFMQMBUFOWFSCPOEFO6QSPmFMFOPGTB NFOHFTUFMEFLSVJTLPMPNNFO)JFSCJKLPNFOWBBL TUBBMPQQFSWMBLLFOWPPSEJFOJFUNFUFFOLXBTU PGFFOWFSGTQVJU[JKOUFCFIBOEFMFO)FU[FMGEF HFMEUWPPSWBLXFSLTQBOUFOPQHFCPVXEVJU-PG 6QSPmFMFO XBBSCJKJOEFLOPPQQVOUFOWFFMPO CFSFJLCBSFQMBBUTFOWPPSLPNFOBMTOJFUWBOBGIFU CFHJOBBOIFUDPOTFSWFSFOWBOEFTUBBMDPOTUSVD UJFXPSEUHFEBDIU "BOFFOHFTMPUFOMBTWFSCJOEJOHFOHFOJFUFOVJUIFU PPHQVOUWBODPOTFSWFSJOHEFWPPSLFVSCPWFO POEFSCSPLFOMBTWFSCJOEJOHFO#JKEFOBCFXFS LJOHNPFUFSPQXPSEFOUPFHF[JFOEBUTMBLSFTUFO FOMBTTQFUUFSTXPSEFOWFSXJKEFSEPNEBU[FBBO MFJEJOHUPUSPFTUWPSNJOHLVOOFOHFWFO7FSEFS NPFUFOTDIFSQFSBOEFOBGHFCSBBNEFOMBTTFO WMBLHFNBBLUXPSEFO )JFSVJUWPMHUEVTEBUEF[FQSPCMFNFO[PWFFM NPHFMJKLNPFUFOXPSEFOWFSNFEFOEPPSCJK WPPSCFFMETDIFSQFIPFLFOFWFOUFCSFLFOFOUF PWFSXFHFOPGCJKTPNNJHFTUBBMDPOTUSVDUJFTIFU HFCSVJLWBOCVJ[FOPGLPLFSQSPmFMFOHFFOWPPS LFVSHFOJFUCPWFO-QSPmFMFOFOEFSHFMJKLF&FO CJKLPNFOEWPPSEFFMWBOEFCVJ[FOUFOPQ[JDIUF WBOQSPmFMJK[FSJTEBUFSOPPJUXBUFSPQIFUWMBLLF EFFMPGJOEFIPFLWBOFFOTUBBMQSPmFMLBOCMJKWFO TUBBO #JKUIFSNJTDIWFS[JOLFONPFUEFTUJKGIFJEWBOEF DPOTUSVDUJFWPMEPFOEF[JKOPNWPSNWFSBOEFSJO HFOCJKEFWFS[JOLUFNQFSBUVVSWBOPOHFWFFS ¡$UFWPPSLPNFO7FSEFSNPHFOFSJOWFS CBOENFUEFWFJMJHIFJEHFFOHFTMPUFOLPLFSTCJK UIFSNJTDIWFS[JOLFOWPPSLPNFO&SNPFUFOEBO HBUFOHFCPPSEXPSEFOWPPSUPFUSFEJOHFOWPPS IFUVJUMPQFOWBOIFUWMPFJFOEF[JOL-BTWFSCJO EJOHFONPFUFO[PWFFMNPHFMJKLWBOUFWPSFOXPS    . 7PPSIFUTUSBMFOWBOIFU[JOLPQQFSWMBLXPSEU WBBLHFCSVJLHFNBBLUWBOmKOLPSSFMJH TDIFSQ  OJFUNFUBMMJFL JOFSUTUSBBMNJEEFM%PPSEF[F CFIBOEFMJOHXPSEFOBMMFPQIFU[JOLPQQFSWMBL BBOXF[JHFWFSPOUSFJOJHJOHFOWFSXJKEFSE&SPOU TUBBUFFOHFSVXEVJUFSMJKLFOPQQFSWMBL%PPS IFUBBOTUSBMFO XBQQFSFO NPHFOTMFDIUTFOLFMF NJDSPNFUFSTWBOEF[JOLMBBHXPSEFOWFSXJKEFSE 1SPFWFOIFCCFOBBOHFUPPOEEBU JOEJFOEF[F WPPSCFIBOEFMJOHTNFUIPEFWBLLVOEJHXPSEU VJUHFWPFSE FSFFOTUFSLWFSCFUFSEF CMJKWFOEF IFDIUJOHPPLPOEFSWPDIUJHFPNTUBOEJHIFEFO XPSEUWFSLSFHFO%F[FNFDIBOJTDIFWPPSCFIBO EFMJOHTNFUIPEFTUBBUPNTDISFWFOJOEF/13 /FEFSMBOETF1SBUJKLSJDIUMJKO  Ɇ .PLBOWPPSBMCJKXFSQ TUSBMFOIFUOBSJDIUFOWBOEVOXBOEJHFQMBBU ?(INDD NBUFSJBMFOOPPE[BLFMJKLNBLFO4DISPFGESBEFO LVOOFOIFUCFTUMBUFSXPSEFOBBOHFCSBDIUPG NPFUFOPQFFOQBTTFOEFNBOJFSXPSEFO CFTDIFSNEUFHFOEFJOWMPFEWBOIFUTUSBMFO 0PLCJKEFVJUWPFSJOHWBOTDIJMEFSXFSLWPSNUEF CFSFJLCBBSIFJEFFOCFMBOHSJKLBTQFDU EBUPWFSJ HFOTWFSTDIJMUQFSBBOCSFOHNFUIPEF LXBTUFO  TQVJUFOPGEPNQFMFO  .FUFFO FQPYZQSJNFSPGFFOJK[FSHJNNFSHFQJHNFOUFFSEF XBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSGLVOOFOVJU TUFLFOEFSFTVMUBUFOXPSEFOCFSFJLU&QPYZLBO IJFSOBBGHFXFSLUXPSEFONFUFFOBMLZEIBST  QPMZVSFUIBBOPGFFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG&FO BDSZMBBUEJTQFSTJFQSJNFSLBOXPSEFOBGHFXFSLU NFUFFOBMLZEIBSTPGBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG *OEVTUSJFFMXPSEUWFS[JOLUTUBBMXFMBGHFXFSLU NFUQPFEFSDPBUJOHT7BBLLBOEBOWPMTUBBOXPS EFONFUFFOÏÏOMBBHTTZTUFFN  %FUBJMMFSJOHFODPOTFSWFSJOHWBO TUBBMDPOTUSVDUJFT *OEFPOUXFSQGBTFJTIFUWBOHSPPUCFMBOHSFLF OJOHUFIPVEFONFUEFDPOTFSWFSJOHTNPHFMJKL IFEFO%PFUNFOEJUOJFU EBOLBOIFUPOEFS IPVEPOOPEJHEVVSXPSEFO 7PPSIFUSFJOJHFOEPPSTUSBMFOJTIFUOPPE[BLFMJKL EBUBMMFTUBBMPQQFSWMBLLFOHPFECFSFJLCBBS[JKO  PNEBUOBVXFTQMFUFOPGMBOHFLPLFSTOJFU BGEPFOEFLVOOFOXPSEFOCFIBOEFME#JKEVO XBOEJHXFSLNPFUNFOSFLFOJOHIPVEFONFU NPHFMJKLFWFSWPSNJOH. EFOVJUHFWPFSE7PPSEFUBJMMFSJOHWBOUIFSNJTDI UFWFS[JOLFODPOTUSVDUJFT[JFPPL#FTDIFSNJOHWBO TUBBMEPPSUIFSNJTDIWFS[JOLFO WBOEF4UJDIUJOH %PFMNBUJH7FS[JOLFO 4DIJMEFSXFSLPQTQFDJBMFWPSNFO )PFTUFSLIFUTDIJMEFSXFSLIFFGUUFMJKEFOWBO XFHFTQFDJBMFWPSNFO CMJKLUVJUEPPS"L[P/PCFM $PBUJOHTHFQVCMJDFFSEFHFHFWFOT"MTNFOFFO NFUEFLXBTUBBOHFCSBDIUWFSGTZTUFFNWPPS FFOWMBLLFTUBBMQMBBUNFUIFUDJKGFSWPPSEF CFTDIFSNJOHTEVVSXBBSEFFSU [JKOEFDJKGFSTWPPS WFFMWPPSLPNFOEFBGXJKLJOHFOWBOEFWMBLLF HFEFFMUFOBMTWPMHUIPFLFOFOIPMMFSVJNUFO  MBTTFO TMJKUQMBBUTFO CPVUFOFONPFSFO FOTDIFSQFSBOEFO  &NBJMMFSFO *OEFCPVXLPNUIFUFNBJMMFSFOWBOTUBBMIPPGE [BLFMJKLWPPSBMTBGXFSLJOHTMBBHWBOTUBMFOHFWFM QMBUFO  #FTDIFSNJOHWBOBMVNJOJVN /BBTUHVOTUJHFFJHFOTDIBQQFOBMTFFOMBHFWP MVNJFLFNBTTB IPHFTUFSLUFFOFFOHPFEFWFS WPSNCBBSIFJE XPSEUBMVNJOJVNWBBLUPFHFQBTU WBOXFHFEFXFFSWBTUIFJEWBOEJUNFUBBM*OEF CPVXXPSEUWFFMWVMEJHBMVNJOJVNUPFHFQBTU WPPSIFUNBLFOWBOHFWFMFMFNFOUFO[PBMTLP[JK OFO SBNFO EFVSFOFOHFWFMQBOFMFO)FUBMVNJ OJVNXPSEUEBOWBBLHFBOPEJTFFSEPGWPPS[JFO WBOFFOEFLMBBH%F[FEFLMBBHLBOCFTUBBOVJU FFOWFSGTZTUFFN OBUMBL PGFFOQPFEFSDPBUJOH *OFFOOJFUEPPSWFSPOUSFJOJHJOHFOWFSWVJME NJMJFVWPSNU[JDIPQIFUPQQFSWMBLWBOPOCFIBO EFMEBMVNJOJVNFFOWBTUFFOEJDIUFPYJEFIVJE EJFIFUPOEFSMJHHFOEFNFUBBMWPPSWFSEFSF BBOUBTUJOHCFTDIFSNE*OTUFSLWFSPOUSFJOJHEF NJMJFVTJTEF[FPYJEFMBBHFDIUFSQPSFVT XBBS EPPSEFCFTDIFSNFOEFXFSLJOHPOWPMEPFOEF JTFOIFUBMVNJOJVNWFSEFSDPSSPEFFSU%PPS EFPYJEFIVJEHBBUEFNFUBBMHMBOTWFSMPSFO%JU IPFGUFDIUFSWPPSTPNNJHFUPFQBTTJOHFOHFFO CF[XBBSUF[JKO 8BOOFFSFJTFOXPSEFOHFTUFMEBBOIFUVJUFSMJKL  LBOBMVNJOJVNXPSEFOHFBOPEJTFFSEPGWPPS[JFO XPSEFOWBOEFLMBHFO7FSEFS[JKODPBUJOHTJO CFQBBMEFHFWBMMFOOPEJHPNIFUBMVNJOJVNUF CFTDIFSNFOPGIFUUFJTPMFSFOWBOBOEFSFCPVX ?(INDD  NBUFSJBMFO%JUJTOPPE[BLFMJKLXBOOFFSFSEPPS DPOUBDUNFUBOEFSFNFUBMFOLBOTCFTUBBUPQ DPOUBDUDPSSPTJF 0QQFSWMBLUFCFIBOEFMJOHWBOBMVNJOJVN 7PPSEFCFTDIFSNJOHWBOBMVNJOJVNXPSEFO PWFSIFUBMHFNFFOESJFNFUIPEFOUPFHFQBTU BOPEJTFSFO QPFEFSDPBUFOPGTDIJMEFSFO (FBOPEJTFFSEBMVNJOJVNLBOOJFUHFTDIJMEFSE XPSEFO%JUNBUFSJBBMJTUFIBSEPNIFDIUJOH UFWFSLSJKHFO*O[FFSCJK[POEFSFTJUVBUJFTXPSEU HFBOPEJTFFSEBMVNJOJVNHFTUSBBMEFOBGHFXFSLU NFUFFOFQPYZQSJNFSFOQPMZVSFUIBOUPQMBBH (FQPFEFSDPBUTUBBMLBOOBSFJOJHFOFOHSPOEJH TDIVSFOPWFSIFUBMHFNFFONFUFFOBMLZEIBST PGXBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFQSJNFSXPS EFOHFTDIJMEFSEFOBGHFXFSLUXPSEFONFUFFO BMLZEIBSTPGBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG0OCFIBOEFME BMVNJOJVNLBOIFUCFTUFOBSFJOJHFOFOPQSVXFO WPPSCFIBOEFMEXPSEFONFUFFOFQPYZQSJNFS )JFSOBLBOEFFQPYZMBBHBGHFXFSLUXPSEFONFU FFOBMLZEIBSTPGXBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFS TJFWFSGPGNFUFFOQPMZVSFUIBBOBGXFSLMBBH  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO %FBBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO [PBMT OBUVVSTUFFO CBLTUFFOFOCFUPO LBONFOHMP CBBMWFSEFMFOJOEFWPMHFOEFWJFSWPSNFO  GZTJTDIFBBOUBTUJOH  GZTJTDIDIFNJTDIFBBOUBTUJOH  DIFNJTDIFBBOUBTUJOH  CJPMPHJTDIFBBOUBTUJOH )PFXFMNFFTUBMÏÏOWBOEF[FWPSNFOEFPPS [BBLJTWBOIFUCFHJOWBOEFBBOUBTUJOH CMJKLU EFWPPSUHBOHWBOIFUBBOUBTUJOHTQSPDFTWBBLUF XPSEFOWFSPPS[BBLUEPPSFFODPNCJOBUJFWBO EF[FGBDUPSFO *OQBSBHSBBGUNXPSEFOEFWFSTDIJM MFOEFWPSNFOWBOBBOUBTUJOHCFTQSPLFOFOJO QBSBHSBBGUPUFONFU[BMXPSEFO VJUHFMFHEIPFEFBBOUBTUJOHLBOXPSEFOWPPS LPNFO    . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.   'ZTJTDIFBBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFO 0OEFSGZTJTDIFBBOUBTUJOHWFSTUBBOXJKIFU WFSTDIJKOTFMXBBSEPPSTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO UFOHFWPMHFWBOIFULMJNBBUIVOTBNFOIBOH WFSMJF[FO [POEFSEBUTQSBLFJTWBODIFNJTDIF PGNJOFSBMPHJTDIFWFSBOEFSJOH%F[FWPSNWBO WFSXFSJOHJTUFIFSLFOOFOBBOIFUWFSHSVJ[FO  BGTDIJMGFSFOFOTDIFVSWPSNJOHWBOIFUNBUFSJBBM .BUFSJBBMEBUFFO[FLFSFNBUFWBOQPSPTJUFJU CF[JU JTHFWPFMJHWPPSEJUUZQFBBOUBTUJOH %FQPSJÑOLVOOFOWBOOBUVSFBBOXF[JH[JKO  NBBSLVOOFOPPLXPSEFOWFSPPS[BBLUEPPS DIFNJTDIFBBOUBTUJOH5FOHFWPMHFWBOEF[F QPSPTJUFJULVOOFOWPPSEF[FTUFFOBDIUJHFNBUF SJBMFOTDIBEFMJKLFTUPGGFOOBBSCJOOFOESJOHFO )FUCJOOFOESJOHFOWBOXBUFSJTIFUNFFTUTDIB EFMJKL%FTOFMIFJEXBBSNFFEF[FWPSNWBOBBO UBTUJOHWPPSUTDISJKEU XPSEUOJFUBMMFFOCFQBBME EPPSEFTBNFOTUFMMJOHWBOIFUNBUFSJBBM NBBS WPPSBMEPPSEFQPSPTJUFJU7FSEFSLBOXPSEFO PQHFNFSLUEBU XBOOFFSEFXJTTFMJOHWBOLMJNB UPMPHJTDIFPNTUBOEJHIFEFO [PBMTUFNQFSBUVVS FOWPDIUHFIBMUF WBBLPQUSFFEUFOHSPPUJT EF BBOUBTUJOHHSPUFSXPSEU%FIJFSOBUFOPFNFO PPS[BLFOLVOOFOGZTJTDIFBBOUBTUJOHUPUHFWPMH IFCCFO 8JTTFMJOHWBOEPPJFOWPSTU 8BOOFFSXBUFSJOJKTPWFSHBBU OFFNUIFUWPMVNF UPFNFUDJSDB%FESVLEJFPQUSFFEUCJKJKTWPS NJOHJOEFQPSJÑOWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOJT TPNT[PHSPPU EBUIFUNBUFSJBBMCF[XJKLU %FLBOTPQWPSTUTDIBEFXPSEUPOEFSBOEFSF CFÕOWMPFEEPPSEFWPMHFOEFGBDUPSFO t EFTBNFOTUFMMJOHWBOIFUNBUFSJBBM t EFQPSJÑOWFSEFMJOHFOQPSJÑOHSPPUUF t EFWFS[BEJHJOHTHSBBENFUXBUFS t EFQMBBUTJOEFHFWFM t EFNBOJFSXBBSPQIFUNBUFSJBBMJTCFTDIFSNE 4UJMTUBBOEXBUFS %PPSTUJMTUBBOEXBUFSLVOOFOPQMPTCBSFTUPGGFO VJUIFUNBUFSJBBMMPHFO XBBSEPPSEFLBOTPQ BOEFSFWPSNFOWBOBBOUBTUJOHXPSEFOWFSHSPPU 4USPNFOEXBUFS 4USPNFOEXBUFSWFSPPS[BBLUFSPTJFFOLBOPPL MFJEFOUPUVJUMPHJOHWBOTUPGGFO ?(INDD 7FSWVJMJOH 8BOOFFSWFSWVJMJOH[JDICFQFSLUUPUFFOWFS BOEFSJOHWBOIFUVJUFSMJKL[POEFSEBUEFNBUF SJBBMTUSVDUVVSXPSEUBBOHFUBTU LBOHFTQSPLFO XPSEFOWBOFFOGZTJTDIFBBOUBTUJOH)FFGUEF WFSWVJMJOHEFBBOUBTUJOHWBOIFUNBUFSJBBMUPU HFWPMH EBOJTFSTQSBLFWBOFFODIFNJTDI QSPDFT%FNFFTUWPPSLPNFOEFWFSWVJMJOHWBO TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOXPSEUWFSPPS[BBLUEPPS SPFUBBOTMBH VJUMBBUHBTTFO TUPG CJUVNJOFV[F TUPGGFO SVCCFSWBOBVUPCBOEFOFOJK[FSFO LPQFSEFFMUKFTWBOEFUSFJOPGEFUSBN)JFSEPPS XPSEUFFO[XBSUFBBOTMBHHFWPSNEPGXPSEFO BOEFSFWFSXFSJOHTQSPEVDUFO[XBSUHFLMFVSE %F[FWFSWVJMJOHIPFGUHFFOBBOUBTUJOHWBOIFU NBUFSJBBMUFWFSPPS[BLFO NBBSEPPS[PXFMIVO XBSNUFBMTWPDIUBCTPSCFSFOEFXFSLJOHLVOOFO [JKDIFNJTDIFQSPDFTTFOPQHBOHCSFOHFOEJF XFMTDIBEFMJKLLVOOFO[JKOWPPSIFUNBUFSJBBM /BBTUEFCPWFOHFOPFNEFPPS[BLFOLVOOFOPPL [PHFOPFNEFAUFLUPOJTDIFPPS[BLFOXPSEFOHF OPFNEEJFIFUHFWPMH[JKOWBOTDIPLHPMWFOEPPS HFMVJEPGUSJMMJOHFOFOESVLPOUMBTUJOH FFOFJHFO TDIBQWBOTPNNJHFBG[FUUJOHTHFTUFFOUFOBMT IBSETUFFO%F[FWFSTDIJKOTFMFO[VMMFOIJFSFDIUFS OJFUXPSEFOCFTQSPLFO  'ZTJTDIDIFNJTDIFBBOUBTUJOHWBO TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO %JUUZQFBBOUBTUJOHJTUFWFSEFMFOJOEFWPMHFOEF WPSNFO  BBOUBTUJOHEPPSLSJTUBMMJTBUJFFOIZESBUBUJF  BBOUBTUJOHEPPSDPSSPTJFWPSNFOEFNFUBMFO  "BOUBTUJOHEPPSLSJTUBMMJTBUJFFOIZESBUBUJF 8BOOFFS[JDIJOEFQPSJÑOWBOTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFOPWFSWFS[BEJHEFPQMPTTJOHFOWBO CFQBBMEF[PVUFOPQIPQFO LBOCJKVJULSJTUBM MJTBUJFWBOEF[F[PVUFOIFUWPMVNFHSPUFS[JKO EBOEFPPSTQSPOLFMJKLBBOXF[JHFPQMPTTJOH%F ESVLEJFEBBSEPPSPQUSFFEU LBO[FFSIPPHPQ MPQFOFOBBOMFJEJOHHFWFOUPUWFSHSVJ[JOHWBO IFUTUFFOBDIUJHFNBUFSJBBM#JKIZESBUBUJFXPSEU EPPSEFVJUHFLSJTUBMMJTFFSEFIZESBBEWPSNFOEF [PVUFOLSJTUBMXBUFSPQHFOPNFO XBBSEPPSIFU PPSTQSPOLFMJKLJOHFOPNFOWPMVNFTUFSLXPSEU WFSHSPPU0PLEJULBOMFJEFOUPUWFSHSVJ[JOHWBO IFUNBUFSJBBM8BUFSJTCJKEJUWFSXFSJOHTQSPDFT  [PBMTCJKEFNFFTUFBOEFSFWFSXFSJOHTQSPDFTTFO  EFHSPUFCPPTEPFOFS)FU[PSHUWPPSEFBBOWPFS    .  $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. WBOEFTDIBEFMJKLF[PVUFOEPPSMFLLBHFT SFHFO PWFSMBTUFODPOEFOT)FUXBUFSUSBOTQPSUFFSU EF[F[PVUFOEPPSIFUTUFFOBDIUJHFNBUFSJBBM  FOEPPSQMBBUTFMJKLTUFSLFSUFWFSEBNQFOLVOOFO IPHFDPODFOUSBUJFTPOUTUBBO  "BOUBTUJOHEPPSDPSSPTJFWPSNFOEFNFUBMFO &SJTIJFSCJKTQSBLFWBOFFODIFNJTDIFBBOUBT UJOHWBOLBMLIPVEFOEFTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO  XBBSEPPSNFUBMFODPOTUSVDUJFPOEFSEFMFOJOEF[F NBUFSJBMFO [PBMTTUBMFOEPLFOJOOBUVVSTUFFOFO XBQFOJOHJOCFUPO HBBOSPFTUFO0NEBUSPFTU FFO[FTUPUBDIUNBBMHSPUFSWPMVNFIFFGUEBO EFEBBSNFFPWFSFFOLPNFOEFIPFWFFMIFJEJK[FS  POUTUBBOPQEFOEVVSTQBOOJOHFO EJFOJFUNFFS EPPSIFUTUFFOBDIUJHFNBUFSJBBMLVOOFOXPSEFO PQHFOPNFO 7BOXFHFQVCMJDBUJFTPWFSCFUPOSPU[BMNFFSBBO EBDIUXPSEFOCFTUFFEBBOEJUWFSTDIJKOTFM5FO POSFDIUFXPSEUEFJOESVLHFXFLUEBUCFUPOBBO SPUUJOHPOEFSIFWJH[PVLVOOFO[JKO %FCFTDIFSNFOEFXFSLJOHWBOCFUPOUFHFO SPFTUWPSNJOHWBOEFXBQFOJOHCFSVTUOJFUJOEF FFSTUFQMBBUTPQEFEJDIUIFJEWBOCFUPO NBBS PQEFIPHFBMLBMJUFJU FFOQ)  *OIFUCF UPOJTFFOPWFSNBBUBBOIZESPYJEFJPOFO 0)o  BBOXF[JH%F[FSFBHFSFONFUEFJK[FSJPOFO 'F.  POEFSWPSNJOHWBOFFOEJDIUFPYJEFMBBHPQIFU XBQFOJOHTTUBBMEF[PHFOPFNEFQBTTJWFSJOHT MBBH%F[FMBBHWPSNUFFOIJOEFSOJTUVTTFOEF JK[FSJPOFOFOEFEPPSEFQPSJÑOCJOOFOHFESPO HFO[VVSTUPGFOWPDIU$PSSPTJFWBOIFUJK[FSLBO EBBSEPPSOJFUPQUSFEFO &S[JKOUXFFPPS[BLFOBBOUFXJK[FOXBBSEPPSEF QBTTJWFSJOHTMBBHLBOXPSEFOBBOHFUBTU  EFWFSNJOEFSJOHWBOEFBMLBMJUFJUJOIFUCFUPO SPOEPNEFXBQFOJOH  EFBBOXF[JHIFJEWBODIMPSJEFOJOCFUPO $BSCPOBUJFWBOCFUPO mHVVS #JKEFWFSIBSEJOHWBOCFUPOPOUTUBBUPOEFSBO EFSFDBMDJVNIZESPYJEF $B 0)  5FOHFWPMHF WBOEFBBOXF[JHIFJEWBOXBUFSMPTUEF[FWFS CJOEJOHPQPOEFSWPSNJOHWBOIZESPYJEFJPOFO $B 0) . $B. . 0)o %F[FIZESPYJEFJPOFO [PSHFOWPPSIFUUPUTUBOELPNFOWBOEFCFTDIFS NFOEFQBTTJWFSJOHTMBBHSPOEEFXBQFOJOH "MTFDIUFSLPPMEJPYJEF $0 WBOVJUEFMVDIU ?(INDD  EPPSESJOHUJOIFUCFUPO SFBHFFSUEJUNFUDBM DJVNIZESPYJEF $B. . 0)o. $0A$B$0 . )0 )JFSCJKPOUTUBBUDBMDJVNDBSCPOBBUFO XBUFS%PPSEBUEFIZESPYJEFJPOFOHFCPOEFO XPSEFOJOIFUHFWPSNEFXBUFS LBOEFQBTTJWF SJOHTMBBHOJFUMBOHFSTUBCJFMCMJKWFO%FCFTDIFS NFOEFXFSLJOHWBOEF[FMBBHWFSEXJKOUFOEF LBOTPQDPSSPTJFWBOIFUTUBBMJTBBOXF[JH /BBTULPPMEJPYJEFLVOOFOPPLBOEFSFTUPGGFO VJUEFMVDIU [PBMT[XBWFMFOTUJLTUPGPYJEF EF IZESPYJEFJPOFOVJUIFUCFUPOEPFOWFSEXJKOFO %F[FWPPSIFUCFUPOTDIBEFMJKLFTUPGGFOLPNFO JOHSPUFIPFWFFMIFEFOJOIFUNJMJFVWPPSUFO HFWPMHFWBOEFMVDIUWFSPOUSFJOJHJOH *OWFSIBSECFUPOLBONFUCFIVMQWBOFFOJOEJDB UJFWMPFJTUPG GFOPMGUBMFÕOF [JDIUCBBSXPSEFOHF NBBLUPGWPMEPFOEFIZESPYJEFWPPSEFWPSNJOH WBOEFQBTTJWFSJOHTMBBHBBOXF[JHJT*TEJUIFU HFWBM EBOLMFVSUEF[FWMPFJTUPGIFUCFUPOSPPE %FTOFMIFJEXBBSNFFIFUDBSCPOBUJFQSPDFTLBO WPPSUTDISJKEFO JTBGIBOLFMJKLWBOEFLXBMJUFJUWBO IFUCFUPO EFCFUPOEFLLJOH EFDFNFOUTPPSUFO EFXBUFSDFNFOUGBDUPS "BOUBTUJOHWBOEFXBQFOJOHJOCFUPOEPPS DIMPSJEFO $IMPSJEFOXFMLFJOIFUCFUPOESJOHFOWJBEFGFD UFOJOEFQBTTJWFSJOHTMBBHSPOEIFUTUBBMLVOOFO EBBSFFOFSOTUJHFWPSNWBOQVUDPSSPTJFBBOEF XBQFOJOHWFSPPS[BLFO$IMPSJEFOLVOOFOPQ WFSTDIJMMFOEFNBOJFSFOJOIFUCFUPOUFSFDIULP NFO [PBMT t JOEFWPSNWBOOBUVVSMJKLFWFSPOUSFJOJHJOHFO EJFBBOXF[JH[JKOJOIFU[BOE IFUHSJOE IFU DFNFOUPGIFUXBUFS t JOEFWPSNWBOUPFTMBHTUPGGFO EJFXPSEFO HFCSVJLUBMTWFSIBSEJOHTWFSTOFMMFS CJKWPPSCFFME DBMDJVNDIMPSJEF $B$M  t JOESJOHJOHJOWFSIBSECFUPOWJBXBUFS [FFXB UFS CSBLHSPOEXBUFS PGPQHFMPTUFEPPJ[PVUFO  PGWJBEFMVDIU WFSTUPWFO[FFXBUFS JOEVTUSJÑMF WFSPOUSFJOJHJOHPGPOUMFEJOHTQSPEVDUFOWBO17$ CJKCSBOE  #FUPOWFSWBBSEJHEWBOIPPHPWFODFNFOUJTNJO EFSHFWPFMJHWPPSEF[FWPSNWBOBBOUBTUJOH  IPFXFMEPPSDBSCPOBUJFEF[FHPFEFFJHFOTDIBQ QFOWFSMPSFOLVOOFOHBBO    .     'JHVVS )FUDBSCPOBUJFQSPDFTWBOCFUPOJOCFFMEHFCSBDIU  $IFNJTDIFFOCJPMPHJTDIFBBOUBTUJOH WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO 0OEFSDIFNJTDIFWFSXFSJOHWFSTUBBOXFEFBBO UBTUJOHEPPSDIFNJTDIFSFBDUJFT EJF[JDIPOEFS JOWMPFEWBOIFUNJMJFVJOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO LVOOFOWPPSEPFO)JFSEPPS[VMMFOEF[FNBUFSJ BMFOJOEFMPPQWBOEFUJKEIVOTBNFOIBOHWFS MJF[FO%BBSOBBTULPNFOFSPPLWFSTDIJKOTFMFOBMT WFSLMFVSJOHFOBGTDIJMGFSJOHWPPS ?(INDD 1PSFV[FNBUFSJBMFO[JKOPWFSIFUBMHFNFFOHF WPFMJHFSWPPSBBOUBTUJOH0PLNPFUIFUTUFFO BDIUJHFNBUFSJBBMTUPGGFOCFWBUUFOXBBSNFFFFO DIFNJTDIFSFBDUJFLBOQMBBUTWJOEFO&OLFMFWPPS CFFMEFO[JKO t BBOUBTUJOHUFOHFWPMHFWBOEFMVDIUWFSPOUSFJ OJHJOHEPPSWFSCSBOEJOHWBOGPTTJFMFCSBOETUPG GFOEF[XBWFMEJPYJEF 40 EJFIJFSCJKXPSEUHF WPSNE XPSEUEPPS[POMJDIUFOXBUFSEBNQJOEF MVDIUPNHF[FUJOWFSEVOE[XBWFM[VVS )40     .  $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. %JU[XBWFM[VVSWFSPPS[BBLUPQLBMLIPVEFOEF TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOEFCFSVDIUF[XBSUFHJQT LPSTUFOPQEFWBOEFSFHFOBGHFLFFSEF[JKEFWBO IFUHFCPVXWJBEFSFBDUJF )40. $B$0A$B40. $0. )0 %PPSEF[FSFBDUJFXPSEUBBOIFULBMLIPVEFOE NBUFSJBBMIFUCJOENJEEFMPOUUSPLLFOFOXPSEU UFOHFWPMHFWBOIFUHSPUFSFWPMVNFWBOIFU POUTUBOFHJQTIFUPPSTQSPOLFMJKLFPQQFSWMBLBG HFTUPUFOPGXPSEFOWPFHFOJOIFUNFUTFMXFSL BBOHFUBTU t WPSNJOHWBOTUBMBDUJFUFOIBOHFOEFESVJQ TUFFOLFHFMT XBBSCJKEPPSIFUPQMPTTFOWBO DBMDJFU $B$0 FOEPMPNJFU $B.FUTFMXFSL #BLTUFFOJTFFONBUFSJBBMXBBSNFFPOUXFSQFST FOCPVXFSTJOEJUMBOEFFVXFOMBOHFSWBSJOH IFCCFOPQHFEBBO%VJ[FOEFOHFCPVXFO PQHF USPLLFOVJUEJUNBUFSJBBM USPUTFSFOEFUBOEEFT UJKET%F[FFSWBSJOHJTWBTUHFMFHEJOFFOHSPUF IPFWFFMIFJESFHFMTFOWPPSTDISJGUFO EJFFFO HPFEFDPOTUSVDUJFFOVJUWPFSJOHWBONFUTFMXFSL NPFUFOHBSBOEFSFO%FMBBUTUFKBSFOCMJKLUFDIUFS EBUWFMFCBLTUFFODPOTUSVDUJFTXPSEFOPOUTJFSE EPPSVJUTMBHWBO[PVUFOFOBBOHFUBTUXPSEFO EPPSEFTOFMPN[JDIIFFOHSJKQFOEFHFWPMHFO WBONJMJFVWFSPOUSFJOJHJOH7FSEFSLPNFOFSHF WBMMFOWBOWPSTUTDIBEFBBOIFUMJDIUEJFWSPFHFS CJKNFUTFMXFSLDPOTUSVDUJFTOJFUWPPSLXBNFO%F PPS[BBLJTWBBLEFPOKVJTUFLXBMJUFJUWBOEFCBL TUFFOWPPSIFUCVJUFOTQPVXCMBEJODPNCJOBUJF NFUUPFQBTTJOHWBOTQPVXNVVSJTPMBUJF )FUJTPMFSFOWBOTQPVXFOIFFGUESJFFGGFDUFOPQ EFHFNFUTFMEFTQPVXNVVS  IFUBGSFNNFOWBOEFXBSNUFTUSPPNWBO CJOOFOOBBSCVJUFO XBBSEPPSWFSEBNQJOHWBO WPDIUJOIFUCVJUFOTQPVXCMBEUSBHFSWFSMPPQU  .H $0  LBML TUFFOFOCFUPOLVOOFOXPSEFOBBOHFUBTU   7PPSLPNFOWBOBBOUBTUJOHWBO TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO 7PPSBMMVDIUWFSPOUSFJOJHJOHNFUEFEBBSNFF HFQBBSEHBBOEF[VSFSFHFOWFSPPS[BBLUEF BBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO.FUEF LFV[FWBOEFNBUFSJBMFOFOEFEFUBJMMFSJOHWBO HFWFMDPOTUSVDUJFTNPFUIJFSSFLFOJOHNFFXPS EFOHFIPVEFO /BUVVSTUFFO #JKEFLFV[FWBOOBUVVSTUFFOWPPSCVJUFOUPFQBT TJOHFOJTmHVVSFFOIVMQNJEEFM ɀɀ %FEFUBJMMFSJOHFOWFSBOLFSJOHWBOOBUVVS TUFFOHFWFMCFLMFEJOHXPSEUCFTQSPLFOJOEFFMC 0NIVMMJOHo(FWFMT IPPGETUVL %FTDIBEFMJKLFTUPGGFOEJFWPPSEF[FUXFFQSPDFT TFOWFSBOUXPPSEFMJKLLVOOFOXPSEFOHFTUFME  [JKOWPPSIFUHSPPUTUFHFEFFMUFBGLPNTUJHVJUEF MVDIU MVDIUWFSWVJMJOH FO[VSFSFHFO)FUHBBU IJFSCJKWPPSBMPNWFSWVJMJOHEPPSTVMGBUFO DIMPSJ EFOFOOJUSBUFO %BBSOBBTU[JKOFSPPLBOEFSFTDIBEFPPS[BLFOUF OPFNFO [PBMT t NFTUTUPGGFOVJUTUBMMFOPGWBOWPHFMT CFWBUUFO WPPSBMOJUSBUFO  t [JMU HSPOE XBUFS XBBSJODIMPSJEFOFO TVMGBUFO[JUUFO  t SJPPMXBUFS TVMmEFOFOTVMGBUFO  t DIFNJTDIFSFJOJHJOHTNJEEFMFOWPPSHFWFMT [PBMT[PVU[VVS [XBWFM[VVSFOOBUSPOMPPH  t TDIBEFEPPSNFUOBNFBMHFO NPTTFOFO LPSTUNPTTFO%F[FWPSNWBOBBOUBTUJOHEPFU [JDIWPPSBMWPPSPQWPDIUJHFPOEFSHSPOEFO t TDIBEFEPPSNJDSPPSHBOJTNFOJOEFOBCJK IFJEWBOSJPMFOFOBBOWFSXBOUFQMBBUTFOXBBS BOBÑSPCFCBDUFSJÑOEFWPSNJOHWBO[XBWFMIPV EFOEFTUPGGFOCFWPSEFSFO t TDIBEFWFSPPS[BBLUEPPSEFNFOT%F[F TDIBEFXPSEUOJFUBMMFFOWFSPPS[BBLUEPPSUPFSJT UFOEJFFFOTUVLKFTUFFOBMTTPVWFOJSNFFOFNFO PGCFLMBEEFSBBSTWBONVSFONBBSWPPSBMEPPS FFOWFSLFFSEFXJK[FWBOIFUWFSWBBSEJHFOWBO TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO FFOWFSLFFSEFEFUBJMMF SJOHPGFFOWFSLFFSEVJUHFWPFSEFHFWFMSFJOJHJOH B+LQGG #FUPO %FXFFSTUBOEWBOCFUPOUFHFOBBOUBTUJOHXPSEU  [PBMTJTCFTDISFWFOJOQBSBHSBBGCJKIFU POEFSEFFMDBSCPOBUJFWBOCFUPO WPPSBMCFQBBME EPPSFFOHPFEFCFUPOLXBMJUFJU FFOKVJTUF DFNFOUTPPSU FFOMBHFXBUFSDFNFOUGBDUPSFO FFOHPFEFCFUPOEFLLJOH%BBSOBBTUJTFFOKVJTUF EFUBJMMFSJOHWBOCFMBOH . BSNFS POSFHFMNBUJH   .BMLTUFFO  %PMPNJFU  (SBVXBDLF  SVX TPNT QPSFVT SVX[BOEJH  SVX  PQMPTCBBS JO[VVS PQMPTCBBS JO[VVS WFSTDIJMMFOE  CSPLLFMJH WFSTDIJMMFOE  BGIWBOTPPSU   CFUSFLLFMJKLHPFE SVXHMBE SVX  SVX HSPPU PQMPTCBBS JO[VVS HSPPU POSFHFMNBUJH  POSFHFMNBUJH  POSFHFMNBUJH  .XBSUTJFU POSFHFMNBUJH  PGTQMJOUFSJH o  NFFTUBMHPFE UFO[JKPQLMFJCBTJT o  HPFE HPFE  HPFE 'JHVVS 8FFSTUBOEUFHFOWFSXFSJOHWBOFOLFMFOBUVVSTUFFOTPPSUFO )JFSEPPSCMJKGUIFUWPDIUHFIBMUFWBOEFCVJUFO NVVSHFNJEEFMEIPHFSEBOCJKPOHFÕTPMFFSEF TQPVXCMBEFO  IFUCVJUFOTQPVXCMBEIFFGUFFOMBHFSFUFN QFSBUVVS XBBSEPPSEFWPSTUHSFOTEJFQFSJOIFU NBUFSJBBMESJOHU%BBSCJKNPFUFOXJKCFEFOLFO EBUOJFUBMMFFOEFMVDIUUFNQFSBUVVSNBBSPPL IFUXBSNUFWFSMJFTEPPSWFSEBNQJOHFOTUSBMJOH FSWPPSLVOOFO[PSHFOEBUIFUCVJUFOTQPVXCMBE BGLPFMUUPUPOEFSEFMVDIUUFNQFSBUVVS  EFWFOUJMBUJFFOESPHJOHWJBEFTQPVXCJK POWPMEPFOEFVJUWPFSJOHXPSEUCFMFNNFSE %F[FFGGFDUFOIFCCFOUPUHFWPMHEBUHFÕTPMFFSEF CVJUFOTQPVXCMBEFOWFFMMBOHFSWPDIUJHLVOOFO CMJKWFOEBOPOHFÕTPMFFSEFCVJUFOTQPVXCMBEFO 8BOOFFSWPPSFFOHFÕTPMFFSECVJUFOTQPVXCMBE EBOPPLCBLTUFOFOXPSEFOHFCSVJLUEJFFFO IPHFXBUFSBCTPSQUJFTOFMIFJECF[JUUFO  CBLTUFFO NFUFFO)BMMFSHFUBM ) IPHFSEBOHSEN íNJO [BMIFUHFWFMNFUTFMXFSLUJKEFOTJFEFSF TMBHSFHFOCVJUBNFMJKLTOFMXPSEFOWFS[BEJHE FOEBBSOBTMFDIUTMBOH[BBNESPHFO%F[VSFO FOBOEFSFTDIBEFMJKLFTUPGGFOVJUIFUWFSWVJMEF B+LQGG SFHFOXBUFSLSJKHFOEBBSEPPSEFLBOTPNIVO TDIBEFMJKLFJOWMPFEPQIFUNFUTFMXFSLFOWPPSBM PQLBMLIPVEFOEWPFHXFSLVJUUFPFGFOFO %BBSOBBTUXPSEUIFUNFUTFMXFSLWBOXFHFIFU IPHFWPDIUHFIBMUFHFWPFMJHFSWPPSWPSTUTDIBEF #JKUPFQBTTJOHWBOTQPVXNVVSJTPMBUJFNPFUFO EBOPPLCBLTUFOFOXPSEFOUPFHFQBTUNFUFFO MBBH)BMMFSHFUBM %BBSOBBTUTQFFMUEFLXBMJUFJUWBOEFNFUTFMFO WPFHTQFDJFFFOCFMBOHSJKLFSPM#JKIFUOBJTPMFSFO WBOTQPVXNVSFONPFUEBOPPLXPSEFOOBHFHBBO PGEFLXBMJUFJUWBOIFUNFUTFMXFSLEJUXFMUPFMBBU 0NEBUEFCPVXXFSFMENFUWFFMTDIBEFHFWBMMFO JTHFDPOGSPOUFFSEUFOHFWPMHFWBOIFUOBÕTPMFSFO WBOCBLTUFFOCVJUFOTQPVXNVSFOXPSEUEJUWSJKXFM OJFUNFFSUPFHFQBTU#JKOJFVXUFNFUTFMFOFOUF JTPMFSFOTQPVXNVSFOJTIFUWFSTUBOEJHUVTTFOEF JTPMBUJFFOIFUCVJUFOTQPVXCMBEFFOTQPVXUF IBOEIBWFOWBONN XBBSEPPSJOJFEFSHFWBM FOJHFTQPVXWFOUJMBUJFCMJKGUHFIBOEIBBGE ɀɀ %FVJUWPFSJOHWBONFUTFMXFSLFOJT CFTDISFWFOJOEFFM%SBBHTUSVDUVVS IPPGETUVL  . 4UFFOTPPSU  #SFVL  0QQFSWMBL  $IFNJTDIF TUBCJMJUFJU )BSEIFJE  8FFSTUBOEUFHFO WFSXFSJOH 4UPMMJOHTHFTUFFOUFO (SBOJFU IPFLJHTQMJOUFSJH 4ZFOJFU IPFLJHTQMJOUFSJH (SBOJFUQPSGJFS IPFLJHTQMJOUFSJH #BTBMU TDIFMQBDIUJH SVX SVX NJOEFSSVX NJOEFSSVX HSPPU HSPPU HSPPU HSPPU o oUBBJ oCSPT  HPFE HPFE HPFE HPFE 4FEJNFOUFO .FUBNPSGFHFTUFFOUFO (OFJT QBSBMMFM . JOFSBMFWFSGQSPEVDUFO 5PUEFJNQSFHOFSFOEFNVVSWFSGTZTUFNFOCF IPSFOEF[PHFOBBNEFNJOFSBMFWFSGTZTUFNFO PQCBTJTWBOTJMJDBUFO)FUCJOENJEEFMWBOEJU WFSGUZQFJTXBUFSHMBT /B4J0PG. $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.FUEF[FMBBUTUFHSPFQJT FFOHPFEXBUFSBGTUPUFOEPQQFSWMBLUFWPSNFO NFUFFOSFEFMJKLFMFWFOTEVVS%FCFIBOEFMJOH WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFONFUEF[FQSPEVDUFO NPFUHFTDIJFEFOWPMHFOTEFWFSXFSLJOHTWPPS TDISJGUFOWBOEFGBCSJLBOU B+LQGG   4DIJMEFSFOWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJ BMFO 7PPSCVJUFOFOCJOOFOUPFQBTTJOHXPSEFOWBBL WFSTDIJMMFOEFQSPEVDUFOHFCSVJLU&OFS[JKETIFFGU EJUUFNBLFONFUFTUIFUJTDIFFJTFOFOBOEFS[JKET NFUFJTFOUFOBBO[JFOWBOEVVS[BBNIFJE B 7FSGUZQFOWPPSTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFOCVJUFO %JTQFSTJFWFSWFO %F[FWFSWFO[JKOHFNBLLFMJKLWFSXFSLCBBSFO ESPHFOTOFM#JKEJTQFSTJFWFSWFOJTPWFSIFUBMHF NFFONJOEFSTQSBLFWBOJOESJOHJOHJOEF POEFSHSPOE%BBSPNNPFUJOCFQBBMEFHFWBMMFO HFCSVJLXPSEFOHFNBBLUWBOWPPSTUSJKLNJEEFMFO PGmYFFSHSPOE 7FSWFOPQCBTJTWBOPYJEBUJFGESPHFOEF CJOENJEEFMFO %FUPFQBTTJOHWBOEF[FWFSWFOJTUFSVHHFESPO HFOEPPSEFPQLPNTUWBOEFHFOPFNEFEJTQFS TJFNVVSWFSWFO%FXBUFSEBNQXFFSTUBOEJTHSPUFS EBOCJKEJTQFSTJFWFSWFO [PEBUFSQSPCMFNFOLVO OFOPOUTUBBOCJKEFUPFQBTTJOHPQDPOTUSVDUJFT XBBSCJKFSFFOHSPPUEBNQTQBOOJOHTWFSTDIJM NPHFMJKLJTUVTTFOCJOOFOFOCVJUFO%PPSEJU EBNQTQBOOJOHTWFSTDIJMLBOFFOEFSHFMJKLTZTUFFN WBOEFPOEFSHSPOEXPSEFOBGHFESVLU"OEFSF OBEFMFO[JKOEFHFNBLLFMJKLFWFS[FFQCBBSIFJE IFU IPHFPQMPTNJEEFMHFIBMUFFOEFIJOEFSMJKLFHFVS CJKIFUBBOCSFOHFOFOESPHFOWBOEFWFSG $IFNJTDIESPHFOEF UXFFDPNQPOFOUFO WFSWFO %F[FWFSWFOXPSEFOTMFDIUTWPPS[FFSTQFDJBMF EPFMFJOEFOBMTNVVSWFSGHFCSVJLU)FUHFCSVJL WBOEF[FWFSWFO XBBSCJKEFFQPYZWFSWFOEF CFMBOHSJKLTUFQMBBUTJOOFNFO MJHUWPPSBMPQIFU UFSSFJOWBOIFUCFTDIFSNFOWBOTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFOUFHFOBBOUBTUJOHEPPSDIFNJDBMJÑO %BBSOBBTU[JKOEF[FWFSWFOWBBLTMBH LSBTFO TUPPUWBTUFOXBUFSEBNQEJDIU . 7PPSUTXJMMFOXJKWFSXJK[FOOBBSEFVJUHBWF#BL TUFFOWBOEF7FSFOJHJOHEF/FEFSMBOETF#BLTUFFO JOEVTUSJF XBBSJOEF[FNBUFSJFVJUHFCSFJEXPSEU CFIBOEFME  *NQSFHOFSFOWBOTUFFOBDIUJHFNBUF SJBMFONFUXBUFSBGTUPUFOEFQSFQBSBUFO )FU[PFLFOOBBSQSPEVDUFOEJFTUFFOBDIUJHFNB UFSJBMFOXBUFSBGTUPUFOENBLFO[POEFSEBU[JKIFU VJUFSMJKLWBOEF[FNBUFSJBMFOOPFNFOTXBBSEJH WFSBOEFSFO JTBMWFMFKBSFOHBBOEF*OIFUWFSMF EFOHFCSVJLUFNFOIJFSWPPSQSPEVDUFOPQCBTJT WBOMJKOPMJF CBSJVN IZESPYJEFFOXBUFSHMBT %FPOUXJLLFMJOHWBOTJMJDPOFOQSPEVDUFOCSBDIU IJFSJOFFOHSPUFWFSCFUFSJOH%F[FQSPEVDUFO [JKOUFWFSEFMFOJOEFWPMHFOEFHSPFQFO t TJMJDPOFOIBSTFO%JU[JKOIBSTFONFUMBOHFLF UFOTWBOHFQPMZNFSJTFFSEFTJMJDJVNWFSCJOEJOHFO #JKWPDIUJOESJOHJOHLVOOFO[FXJUVJUTMBBO%PPS EFMFOHUFWBOEFNPMFDVVMLFUFOTJTIFUOJFUBMUJKE NPHFMJKLWPMEPFOEFJOESJOHEJFQUFUFSFBMJTFSFO t TJMJDPOBUFO5PUEF[FHSPFQCFIPSFOJOXBUFS PQMPTCBSFTJMJDPOFOQSPEVDUFOEJFPOEFSJOWMPFE WBOLPPM[VVSVJUEFMVDIUFFOXBUFSBGTUPUFOEF MBBHWPSNFO4JMJDPOBUFOXPSEFOOPHXFMUPF HFQBTUWPPSIFUPOEFSHFDPOUSPMFFSEFPNTUBO EJHIFEFOXBUFSXFSFOENBLFOWBOLFSBNJTDIF QSPEVDUFO[PBMTEBLQBOOFO t TJMBOFO[JKOEFFFOWPVEJHTUFCPVXTUFOFO NPOPNFSFO %FLMFJOFNPMFDVMFOIFCCFOBMT WPPSEFFMEBU[FEJFQFSEPPSESJOHFOJOTUFFOBDI UJHFNBUFSJBMFONFUFFOEJDIUFTUSVDUVVS*OIFU NBUFSJBBMWPSNFOEFNPMFDVMFOMBOHFLFUFOT t TJMPYBOFO[JKOLMFJOFLFUFOTTJMBOFO JOGFJUF HFEFFMUFMJKLHFQPMZNFSJTFFSE4JMBOFOFOTJMPYB OFO[JKOHPFECFTUBOEUFHFO67TUSBMJOH%BBS OBBTUCMJKGUEFPOEFSHSPOEOBCFIBOEFMJOHHPFE EBNQEPPSMBUFOE [PEBUIFUWPDIUVJUEFPOEFS HSPOEHFNBLLFMJKLLBOWFSEBNQFO%PPSEFBGm OJUFJUNFUXBUFSPGXBUFSEBNQJTFFOXJOEESPHF POEFSHSPOEWPMEPFOEFWPPSIFUBBOCSFOHFO WBOEF[FQSPEVDUFO.4J0 %F PPSTQSPOLFMJKLFTJMJDBBUWFSWFOXBSFONPFJMJKL WFSXFSLCBBS OJFUTMBHSFHFOWBTU IBEEFOXFJOJH  . VVSWFSGTZTUFNFOPQCFUPO /BBTUWFSGSBBJFOEFEPFMFJOEFOIFFGUEFUPFQBT TJOHWBOWFSGTZTUFNFOPQCFUPOWPPSBMUPUUBBL EFDBSCPOBUJFUFSFNNFO%FLFV[FWBOFFO WFSGTZTUFFNNFUFFOHFTDIJLUF6E$0XBBSEFJT EBBSPNWBOCFMBOH . XFFSTUBOEUFHFOIFU[PHFOPFNEVJUCMPFEFO WBOWFSPOUSFJOJHJOHFOJOEFPOEFSHSPOEFO IBEEFOFFOMBHF$0EBNQEJGGVTJFXFFSTUBOE %PPSEFUPFWPFHJOHWBOLVOTUTUPGEJTQFSTJFT [JKOEF[FQSPEVDUFOWFSCFUFSE FO[JKOFS[FMGT TJMJDBBUWFSWFONFUFFO[FFSIPHF$0EBNQ EJGGVTJFXFFSTUBOE %BNQEJGGVTJFXFFSTUBOETDPÑGmDJÑOUFO WBONVVSWFSWFO %FEPPSMBUFOEIFJEWBOFFOTUPGXPSEUVJU HFESVLUJO6%F[F6XBBSEFJTIFUWFSIPV EJOHTHFUBMEBUXPSEUWFSLSFHFOEPPSEF EPPSMBUFOEIFJEWBOFFOMBBHMVDIUUFEFMFO EPPSEFEPPSMBUFOEIFJEWBOFFOWFSnBBHNFU EF[FMGEFEJLUF*OEFUFDIOJTDIFTQFDJmDBUJFT WBOEJWFSTFMFWFSBODJFSTXPSEUTPNTHFTQSP LFOWBO6EXBBSEF JOIFU%VJUT4EXBBSEF  )JFSPOEFSWFSTUBBUNFOEF6XBBSEFWBO FFOTUPG WFSNFOJHWVMEJHENFUEFMBBHEJLUF %FEPPSMBUFOEIFJEWBOFFOWFSGmMNLBOWPPS XBUFSEBNQIFFMBOEFST[JKOEBOWPPS40PG $0%BBSPNNPFUCJKEF6XBBSEFBMUJKEXPS EFOBBOHFHFWFOPQXFMLFTUPGEF[FXBBSEF CFUSFLLJOHIFFGU4UPGGFONFUFFOIPHF6 XBBSEF[JKONJOEFSEPPSMBUFOEEBOTUPGGFO NFUFFOMBHF6XBBSEF#JKUPFQBTTJOHWBO NVVSWFSWFOPQXBOEFOEJFFFOTDIFJEJOHWPS NFOUVTTFOHFCJFEFONFUFFOTUFSLWFSTDIJMJO EBNQTQBOOJOH CJKWPPSCFFMEFFOCVJUFONVVS WBOFFOXPOJOH NPFUFOWFSWFOXPSEFOHFLP [FONFUFFOMBHF6E)0XBBSEF*OEFQSBLUJKL JTHFCMFLFOEBUEF[FNJOEFSEBONNPFU CFESBHFO%F6E$0XBBSEFWBOFFONVVS WFSGTZTUFFNJTWBOCFMBOHWPPSEFDBSCPOBUJFS FNNJOHJOCFUPODPOTUSVDUJFT [JFQBSBHSBBG  0NFFOWPMEPFOEFDBSCPOBUJFSFNNJOH UFWFSLSJKHFOJTFFOWFSGTZTUFFNOPEJHNFUFFO 6E$0XBBSEFWBON PGNFFS C 7FSGTZTUFNFOWPPSTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFOCVJUFO "MLBMJUFJUWBOEFPOEFSHSPOE %PPSIFUHFCSVJLWBODFNFOUFOPGLBMLSFBHF SFOTUFFOBDIUJHFPOEFSHSPOEFOJOIFUCFHJOBM LBMJTDI&FOUFIPHFBMLBMJUFJUWBOEFPOEFSHSPOE JODPNCJOBUJFNFUFFOIPHFWPDIUJHIFJETHSBBE  JTPOHFTDIJLUWPPSmMNWPSNFOEFNVVSWFSWFO B+LQGG 4JMJDBBUWFSWFO[JKOXFMUPFQBTCBBS BMIPFXFMHFMFU NPFUXPSEFOPQAEPPSCMPFEJOHWBOVJUEFWPDI UJHFPOEFSHSPOE .VVSWFSGTZTUFNFOPQNFUTFMXFSL %FTUFFOLXBMJUFJUWBOIFUNFUTFMXFSLCVJUFOJT WBOHSPPUCFMBOHWPPSFFOHPFESFTVMUBBU)FU JTFJHFOMJKLBMMFFOSBBE[BBNEFUFTDIJMEFSFOCVJ UFONVSFOJOFFOLMJOLFSLXBMJUFJUPQUFNFUTFMFO XBOOFFSNFOHFCSVJLXJMNBLFOWBOFFOmMN WPSNFOEWFSGTZTUFFN*OBOEFSFHFWBMMFOJTEF TUFFOWBBLUFQPSFVT 8BOOFFSEFWFSnBBHFFOTOFMMFESPHJOHWBOEF  .FUIFUBBOCSFOHFOWBOFFOmMNWPSNFOEWFSG TZTUFFNNPFUEBOPPLXPSEFOHFXBDIUUPUEBU EFPOEFSHSPOEXJOEESPPHJT7PPSCFUPODPO TUSVDUJFTJTEBUPOHFWFFSUXFFUPUESJFNBBOEFO OBIFUPOULJTUFO7PPSNFUTFMXFSLUXFFNBBO EFOOBIFUWPFHFO #JKBMLBMJTDISFBHFSFOEFPOEFSHSPOEFONPFUBM UJKEFFOPOWFS[FFQCBSFWFSGUFXPSEFOUPFHFQBTU 7FS[FFQCBSFNBUFSJBMFO JOIFUBMHFNFFOWFSWFO PQCBTJTWBOBMLZEIBST NPHFOQBTXPSEFOHF CSVJLUXBOOFFSEFPOEFSHSPOEOJFUNFFSBMLB MJTDISFBHFFSU*OEJFOEPPSPNTUBOEJHIFEFOIFU WFSnBHFONPFUFOXPSEFOBBOHFCSBDIUPQFFO TUFSLBMLBMJTDISFBHFSFOEFPOEFSHSPOE EBONPFU EFPOEFSHSPOEHFOFVUSBMJTFFSEXPSEFONFUFFO nVBUFSJOHTNJEEFM #PVXLVOEJHFNBBUSFHFMFOWPPS EFUPFQBTTJOHWBOmMNWPSNFOEF NVVSWFSWFO 8BOOFFSmMNWPSNFOEFNVVSWFSWFOXPSEFO HFCSVJLUWPPSEFBGXFSLJOHWBOWSJKTUBBOEF NVSFO TDIPPSTUFOFO CFUPODPOTUSVDUJFTFO EFSHFMJKLF NPFUNFOFS[PSHWPPSESBHFOEBU FSBDIUFSEFWFSGmMNHFFOWPDIULBOEPPS ESJOHFO&FOBGEFLLJOHNFUFFOCPVXLVOEJHF XBUFSEJDIUFDPOTUSVDUJFEPPSNJEEFMWBO BMVNJOJVNPG[JOLFONVVSBGEFLQSPmFMFOPG FFOBGXFSLJOHBBOEFCPWFO[JKEFNFUFFO FQPYZNPSUFMJTEBOWBBLOPPE[BLFMJKL . VVSWFSWFOEJFJOBBONFSLJOHLPNFOWPPSUPF QBTTJOHCJOOFO[JKO t BDSZMBBUWFSWFOEF[F[JKOCPFOWBTU TDIJN NFMXFSFOEFOUPFQBTCBBSJOOBUUFSVJNUFO"DSZ MBBUEJTQFSTJFWFSWFO[JKO$0EBNQEJDIU FMBTUJTDI UPU[FFSFMBTUJTDI OFVUSBBMFOOJFUFUTFOE XBUFS EBNQEPPSMBUFOEFOWFSFJTFOHFFOTQFDJmFLFPO EFSHSPOE%FPOEFSHSPOENPFUXFMESPPH[JKO t FQPYZWFSWFOXPSEFOHFCSVJLUJODIFNJTDI BHSFTTJFWFNJMJFVT t TJMJDBBUEJTQFSTJFWFSWFO[JKOXBUFSWBTUUPU CPFOWBTU IFCCFOFFOIPHFEBNQEPPSMBBUCBBS IFJEFOFFOIPHF$0EPPSMBBUCBBSIFJE [JKO OJFUFMBTUJTDIFOEVTOJFU IBBS TDIFVSPWFSCSVH HFOE&SJTLMFVSWFSTDIJMUVTTFOOBUUFFOESPHF NFUTJMJDBBUCFIBOEFMEFNVSFOFOFFOCFQFSLUF LMFVSLFV[F4JMJDBBUEJTQFSTJFWFSWFOIFCCFOFFO FUTFOEFXFSLJOH LSJUJTDIPQHMBT  E 7FSGTZTUFNFOWPPSTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFOCJOOFO )JFSWPPS[JKOWFMFXFOLFOCFTDISFWFOEJFPPL WBOUPFQBTTJOH[JKOPQWFSGTZTUFNFOWPPSHFCSVJL CVJUFO%BBSOBBTULVOOFOJOCJOOFOSVJNUFOEF WPMHFOEFQVOUFOWBOCFMBOH[JKO t SFQBSBUJFWBOCFTDIBEJHJOHFOEFLFV[FWBO IFUSFQBSBUJFNJEEFMJTWBBLBGIBOLFMJKLWBOEF FJTFOEJFHFTUFMEXPSEFOBBOWVMMJOH HMBEIFJE  XBUFSWBTUIFJEFOEBNQEJDIUIFJE7VMNJEEFMFO PQCBTJTWBOHJQTXBBSBBOLVOTUTUPGGFOBMT QPMZNFSFO[JKOUPFHFWPFHEPGWVMNJEEFMFOPQ CBTJTWBOUFSQPMZNFFSEJTQFSTJFTLVOOFOXPSEFO UPFHFQBTUXBOOFFSNJOEFS[XBSFFJTFOXPSEFO HFTUFMEBBOXBUFSWBTUIFJEFOEBNQEJDIUIFJE t BGXFSLJOHJOWPDIUJHFSVJNUFOJOSVJNUFONFU FFOIPHFSFMBUJFWFWPDIUJHIFJE CJKWPPSCFFME B+LQGG  CBELBNFSTFOLFVLFOT NPFUFFOBEFNFOEFWFSG XPSEFOUPFHFQBTU)JFSWPPSLPNFOTJMJDBBUEJT QFSTJFWFSWFOFOWFSWFOPQCBTJTWBOXBUFSBGEVO CBSFQMBOUBBSEJHFCJOENJEEFMFOJOBBONFSLJOH 0PLTDIJNNFMXFSFOEFWFSWFOLVOOFOXPSEFO UPFHFQBTU NJUTWPPSFFOHPFEFWFOUJMBUJFXPSEU HF[PSHE t BGXFSLJOHWBOHJQTCMPLLFO QMBUFOFOQMFJ UFSTHJQTHFCPOEFOPOEFSHSPOEFO[PBMTHJQT QMFJTUFST HJQTCMPLLFOFOHJQTQMBUFOLVOOFOCJK IFUTDIJMEFSFOEFOPEJHFQSPCMFNFOPQMFWFSFO )FULPNUOPHBMFFOTWPPSEBUEJUTPPSUPOEFS HSPOEFOPOWPMEPFOEFBGHFCPOEFO[JKOFOPG UFXFJOJHTBNFOIBOHWFSUPOFO0NEBUCJOOFO XBUFSHFESBHFOWFSWFONPFUFOXPSEFOHFCSVJLU  WFSEJFOUEJUFYUSBBBOEBDIU)FUmYFSFOEWFS NPHFOWBOXBUFSHFESBHFOWPPSTUSJKLNJEEFMFO JTNJOEFSEBOEBUWBOPQMPTNJEEFMIPVEFOEF WBSJBOUFO *OJFEFSHFWBMNPFUFOEFWPMHFOEFQVOUFOJO BDIUXPSEFOHFOPNFO o FFOHJQTHFCPOEFOPOEFSHSPOENPFUBGHF CPOEFO ESBBHLSBDIUJHFOWPMEPFOEFIBSE[JKO o BBOEFXFSL[BBNIFEFOEJFOUBMUJKEFFOQSPFG WMBLWPPSBGUFHBBO)FUQSPFGWMBLNPFUCFPPS EFFMEXPSEFOPQIFDIUJOH8BOOFFSEFIFDI UJOHPOWPMEPFOEFJTNPFUCFPPSEFFMEXPSEFOPG NFUFFOWPPSTUSJKLNJEEFMEFIFDIUJOHWFSCFUFSE LBOXPSEFO o EFHJQTHFCPOEFOPOEFSHSPOENPFUOJFU HMBE[JKOPNEBUEPPSEFBBOXF[JHFTMJLIVJEFFO TMFDIUFWFSBOLFSJOHXPSEUWFSLSFHFO*OEBUHF WBMNPFUPPLFFOQSPFGWMBLHFNBBLUXPSEFO o EFPOEFSHSPOENPFUFFSTUHFTDIVVSEXPSEFO FOWPPSHFTUSFLFONFUFFOWFSEVOE WPPSTUSJKLNJEEFM t BGXFSLJOHWBOTQVJUQMFJTUFS TQBDL CFUPO XBOEFOEJFOJFUXPSEFOCFIBOHFOPGCFUFHFME XPSEFOWBBLJOEFOJFVXCPVXBGHFXFSLUNFU LVOTUTUPGHFCPOEFOTQVJUQMFJTUFST%FQMFJTUFST [JKOFSJOWFMFTPPSUFO%FQMFJTUFSTWBONJOEFSF LXBMJUFJUIFCCFOFFOHFSJOHFTBNFOIBOHFO [JKO[FFSQPSFVT%PPSEFHSPUF[VJHLSBDIUFO IFUWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFOXPSEUCJKIFU PWFSTDIJMEFSFOWBOTQBDLQMGPOETFOXBOEFOEF XBUFSHFESBHFONVVSWFSGFOEBBSNFFEVTHSPUF IPFWFFMIFEFOXBUFSEPPSEFQMFJTUFSPQHFOP NFO)JFSEPPSLBOFFOCPOUHFIFFMPOUTUBBO NFUBBO[FUUFO0NTQVJUQMFJTUFSFHBBMEFLLFOE PWFSUFTDIJMEFSFOJTIFUEBBSPNOPPE[BLFMJKLFFO  . NVVSUFHFOHBBU LBOFSJOEBUHFWBMWPSTUTDIBEF POUTUBBO.PSUPN XBOOFFSCBLTUFFOCVJUFO NPFUXPSEFOHFTDIJMEFSE JTIFUSBBE[BBN BEWJFTJOUFXJOOFOCJKEFTLVOEJHFJOTUBOUJFT #JKEFUPFQBTTJOHWBONJOFSBMFWFSGTZTUFNFO HFMEFOEF[FCF[XBSFONJOEFS PNEBUEFCJOE NJEEFMFOJOEF[FWFSWFOWFSXBOU[JKOBBOCBL TUFFO#JKCFJEFWFSGTZTUFNFOEJFOUFDIUFSHFMFU UFXPSEFOPQEF6E$0XBBSEFWBOEFWFSnBBH JOSFMBUJFUPUIFUHFCSVJLWBOLBMLIPVEFOEF NPSUFM D 7FSGUZQFOWPPSTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFOCJOOFO . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. VOTUTUPGGFOPOUTUBBOEPPSDIFNJTDIFSFBDUJFT  NFUOBNFEPPSQPMZNFSJTBUJFFOQPMZBEEJUJF#JK QPMZNFSJTBUJFXPSEUFFOLFUFOPQHFCPVXEVJU CBTJTNPMFDVMFO NPOPNFSFO oEJFOJFUOPPE[B LFMJKLJEFOUJFLIPFWFOUF[JKOoNFUFMLÏÏOEVC CFMFCJOEJOHEJFPQFOLMBQUFOXBBSWBOEFWSJKF WBMFOUJFT CJOEJOHTNPHFMJKLIFEFO [JDIXFFSWFS CJOEFONFUBOEFSFOBCJKHFMFHFONPMFDVMFO0Q EF[FXJK[FQPMZNFSJTFSFOCJKWPPSCFFMETUZSFFO ?(INDD UPUQPMZTUZSFFO 14 FOFUIFFOUPUQPMZFUIFFO 1& #JKQPMZDPOEFOTBUJFWJOEUFFOSFBDUJFQMBBUT UVTTFOUXFFHFMJKLFPGWFSTDIJMMFOEFCBTJTNPMF DVMFONFUJFEFSNJOJNBBMUXFFSFBDUJFWFHSPF QFO-BBHNPMFDVMBJSFOFWFOQSPEVDUFOXPSEFO BGHFTQMJUTU7JBQPMZDPOEFOTBUJFPOUTUBBOPOEFS BOEFSFQPMZBNJEFO OZMPO FOQPMZFTUFSIBSTFO %JUJTEFHSPOETUPGWPPSMBLLFOFOHJFUIBSTFO#JK QPMZBEEJUJFWFSCJOEFO[JDIUXFFWFSTDIJMMFOEF CBTJTNPMFDVMFONFUFMLNJOJNBBMUXFFSFBDUJFWF HSPFQFO&SPOUTUBBOHFFOOFWFOQSPEVDUFO &QPYZFOFOQPMZVSFUIBBOXPSEFOEPPSQPMZ BEEJUJFHFGBCSJDFFSE  4PPSUFOLVOTUTUPGGFO .JKESBHFOEVTCJKBBOFFO NFFSFDPOPNJTDIFCPVXXJK[F)JFSOBFOLFMF WPPSCFFMEFOWBOUPFQBTTJOH t HFWFMCFQMBUJOH t CPSTUXFSJOHFO t HPMGQMBUFO t EBLHPUFO t CPFJEFMFOFOXJOEWFSFO t IFNFMXBUFSBGWPFSFO t HFWFMFMFNFOUFO[PBMTLP[JKOFO EFVSFOFO SBNFO t QBOFMFO t XBOEFMFNFOUFO t LFVLFOT t LBTUFO . WPPSTUSJKLNJEEFMUPFUFQBTTFO/BEPPSESPHJOH LBOTQVJUQMFJTUFSNFUWFSTDIJMMFOEFUZQFOEJTQFS TJFNVVSWFSWFOXPSEFOPWFSHFTDIJMEFSE  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL WBOLVOTUTUPGGFO )FUHFCSVJLWBOLVOTUTUPGGFOJOEFCPVXBMT WFSWBOHFOENBUFSJBBMWPPSIPVUFONFUBBMJT EFMBBUTUFEFDFOOJBFOPSNUPFHFOPNFO%JUJT NFEFWFSPPS[BBLUEPPSIFUGFJUEBULVOTUTUPGGFO POEFSIPVETBSN[JKO.VOTUTUPGGFOLVOOFOJOBMMFHFXFOTUFLMFVSFO HFMFWFSEXPSEFOFOCFIPFWFOCVJUFOTDIPPO NBBLPOEFSIPVEHFFOCJK[POEFSPOEFSIPVE 4DIJMEFSXFSLPQLVOTUTUPGLPNUCJKOBOJFUWPPS "MMFFOIFNFMXBUFSBGWPFSFOFOLVOTUTUPGEFMFOEJF WFSLMFVSE[JKO NPFUFOTPNTPNFTUIFUJTDIF SFEFOFOHFTDIJMEFSEXPSEFO4PNTXPSEFO ESBBJFOEFEFMFOWBOHFWFMFMFNFOUFOHFTDIJM EFSE0PLEBOHFCFVSUEJUPNFTUIFUJTDIFSFEF OFO*ODJEFOUFFMXPSEULVOTUTUPGCJOOFOHFTDIJM EFSE0PLEBOHBBUIFUPNWFSGSBBJJOH  'BCSJDBHFWBOLVOTUTUPGGFO .VOTUTUPGGFOLVOOFOJOEFWPMHFOEFHSPFQFO XPSEFOJOHFEFFME t UIFSNPQMBTUFO BNPSGFUIFSNPQMBTUFOFO LSJTUBMMJKOFUIFSNPQMBTUFO t UIFSNPIBSEFST t FMBTUPNFSFO SVCCFST  B 5IFSNPQMBTUFO 5IFSNPQMBTUFOIFCCFOFFOMJOFBJSFNPMFDVVM TUSVDUVVS7PPSEJWFSTFUIFSNPQMBTUFOHFMEUEBU  IPFMBOHFSEFLFUFOT[JKO IPFTUFSLFSIFUNBUFSJ BBMXPSEU/BBSNBUFEFMFOHUFHSPFJU OFFNUEF POEFSMJOHFCFXFFHCBBSIFJEFDIUFSBG%PPSEF GBCSJDBHFWBOUIFSNPQMBTUFONFUFFOWBSJBUJFJO NPMFDVMFMFOHUFXPSEFOHPFEFWFSXFSLCBBSIFJE FOHPFEFNFDIBOJTDIFFJHFOTDIBQQFOHFDPNCJ OFFSE-JHHFOEFNBDSPNPMFDVMFONJOPGNFFS POHFPSEFOEEPPSFMLBBS EBOTQSFLFOXFWBO BNPSGFUIFSNPQMBTUFO7PPSCFFMEFOEBBSWBO[JKO QPMZWJOZMDIMPSJEF 17$ FOQPMZTUZSFFO 14 7FS UPOFOEFNBDSPNPMFDVMFOFFONFFSSFHFMNBUJHF TUSVDUVVSJOCFQBBMEFHFCJFEFO EF[PHFOBBNEF LSJTUBMMJKOFHFCJFEFO EBOTQSFLFOXFWBOLSJTUBM MJKOFUIFSNPQMBTUFO7PPSCFFMEFOEBBSWBO[JKO QPMZFUIFFO 1& FOQPMZQSPQFFO 11 #JKWFSXBS NJOHXPSEFOUIFSNPQMBTUFOXFFLFOLVOOFO TNFMUFO#JKBGLPFMJOHXPSEFO[FXFFSWBTU 1SPEVDUFOWBOUIFSNPQMBTUFOXPSEFOWFSWBBS EJHEWJBTQVJUHJFUFO LBMBOEFSFO VJUXBMTFOUPU GPMJF FYUSVEFSFO EPPSFFONPOETUVLVJUQFSTFO  FOQFSTFO0PLXPSEFOEPPSWFSXBSNJOHVJUIBMG GBCSJLBUFOQSPEVDUFOHFWPSNE [PBMTMJDIULPFQFMT #JKUIFSNPQMBTUFOPOEFSTDIFJEFOXFWFSTDIJM MFOEFWFSTDIJKOJOHTWPSNFO BGIBOLFMJKLWBOEF    . VOTUTUPGGFOCFIPSFOUPUEFPSHBOJTDIFNBUF SJBMFO)VOFJHFOTDIBQQFOLPNFOEBOPPLEFFMT PWFSFFONFUBOEFSFPSHBOJTDIFNBUFSJBMFO [PBMT IPVU"OEFSFNBUFSJBBMHSPFQFO[JKONFUBBMFO TUFFO%F[F[JKOBOPSHBOJTDI 7FSHFMJKLJOHLVOTUTUPGNFUBOEFSFNBUFSJBMFO t EFLPTUQSJKTWBOCJKWPPSCFFMELVOTUTUPG LP[JKOFOMJHUWFFMBMPQHFMJKLOJWFBVNFUEJFWBO    . UFNQFSBUVVSFOEFTPPSULVOTUTUPG t EFIBSEFHMBTUPFTUBOE XBBSJOEFLVOTUTUPG WBBLCSPTJT t EFFMBTUJTDIFPGSVCCFSUPFTUBOE XBBSJOEF LVOTUTUPGUBBJFOWFSWPSNCBBSJT t EFQMBTUJTDIF WMPFJCBSFUPFTUBOE %FCFMBOHSJKLTUFFJHFOTDIBQQFOWBOUIFSNPQMBT UFO[JKO t UFNQFSBUVVSHFWPFMJH TNFMUFOPGCSBOEFO  t MPTTFOPQPGWFSXFLFOJOPQMPTNJEEFMFO t [JKOEPPSHBBOT[BDIUFSEBOUIFSNPIBSEFST #FLFOEFUIFSNPQMBTUFO &OLFMFCFLFOEFUIFSNPQMBTUFO[JKO 17$  QPMZWJOZMDIMPSJEF IBSEFOXFFL HFNBBLU 14  QPMZTUZSFFO 1&  QPMZFUIFFO 11  QPMZQSPQFFO 1..'   GFOPMGPSNBMEFIZEF  FQPYZIBSTFO  QPMZVSFUIBOFO  NFMBNJOFGPSNBMEFIZEF D &MBTUPNFSFO SVCCFST %FNFFTUFFMBTUPNFSFOCFIPSFO HF[JFOIVO WFSOFUUFNPMFDVMFTUSVDUVVS UPUEFUIFSNPIBS EFST. $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.VOTUTUPGGFOWFSPVEFSFOEPPSVMUSBWJPMFUUFTUSB MJOHOBWFSMPQWBOUJKEWFSIBSEFOEFLVOTUTUPG GFOFOVJUFJOEFMJKLXPSEULVOTUTUPGCSPTFOLBO TDIFVSWPSNJOHPQUSFEFO0PLLBOIFUNBUFSJBBM WFSLMFVSFO%FUPFWPFHJOHWBO67TUBCJMJTBUPS WFSUSBBHUEF[FQSPDFTTFO 0NPOUMFEJOHEPPSXBSNUFUFWPPSLPNFOPGUF WFSUSBHFO XPSEUBBOTPNNJHFUIFSNPQMBTUFO FFOXBSNUFTUBCJMJTBUPSUPFHFWPFHE %PPSUPFWPFHJOHWBOLMFVSTUPGGFO QJHNFOUFO  XPSEFOUIFSNPQMBTUFOBBOUSFLLFMJKLFSHFNBBLU EPPSWVMTUPGGFOBMTLSJKUXPSEUIFUNBUFSJBBM HPFELPQFS EPPSUBMLPGNJDBTUJKWFSFONFFS TMJKUWBTU FOEPPSWF[FMWPSNJHFTUPGGFOOFFNUEF USFLTUFSLUFUPF  7FSHFMJKLJOHNFUBOEFSFNBUFSJBBM HSPFQFO ."  QPMZNFUIZMNFUIBDSZMBBU 1$  QPMZDBSCPOBBU "#4  DSZMPOJUSJCVUBEJFFOTUZSFFO C 5IFSNPIBSEFST 5IFSNPIBSEFSTIFCCFOFFOESJFEJNFOTJPOBMF NPMFDVVMTUSVDUVVSEFNPMFDVMFOWPSNFOFFO SVJNUFMJKLOFUXFSL%JUOFUXFSLLBO BGIBOLFMJKL WBOIFUBBOUBMWFSCJOEJOHFO OBVXPGXJKENB[JH [JKO 5IFSNPIBSEFST[JKOJOQSJODJQFOJFUUFTNFMUFOPG PQUFMPTTFO5FSWFSCFUFSJOHWBONFDIBOJTDIF FJHFOTDIBQQFOXPSEUFFOUIFSNPIBSEFSNFFTUBM HFDPNCJOFFSENFUWVMTUPGGFO LSJKU LXBSUT TJMJDB UFOFOEFSHFMJKLF PGNFUXBQFOJOHTNBUFSJBBM HMBTWF[FM KVUFWF[FM LPPMTUPGFO[PWPPSU  %FCFMBOHSJKLTUFFJHFOTDIBQQFOWBOUIFSNPIBS EFST[JKO t NJOEFSUFNQFSBUVVSHFWPFMJH t MPTTFOOJFUPQJOPQMPTNJEEFM [XFMMFOIPPH TUFOT  t [JKOIBSEFS NJOEFSFMBTUJTDI t TNFMUFOFOCSBOEFOOJFUPGNPFJMJKL #FLFOEFUIFSNPIBSEFST &OLFMFCFLFOEFUIFSNPIBSEFST[JKO 61  POWFS[BEJHEFQPMZFTUFST (61  HFXBQFOEFPOWFS[BEJHEFQPMZFTUFS    HMBTWF[FMQPMZFTUFST ?(INDD 1' &1 163 .FIFCCFONJOEFSFOMBOHFSFEXBSTWFSCJO EJOHFOFO[JKOEVTnFYJCFMFS#JKHFWVMDBOJTFFSE VJUHFIBSE SVCCFS[PSHFOEFPOUTUBOFLOPPQ QVOUFOFSWPPSEBUEFPPSTQSPOLFMJKLFWPSN UFSVHLFFSUOBWFSWPSNJOH(FWVMDBOJTFFSE SVCCFSLBOOJFUNFFSXPSEFOHFTNPMUFO  5PFTMBHTUPGGFO 5JKEFOTIFUQSPEVDUJFQSPDFTXPSEFOWFSTDIJM MFOEFTUPGGFOBBOLVOTUTUPGUPFHFWPFHE%F CFMBOHSJKLTUFEBBSWBO[JKOEFWVMTUPGGFO0NEF LVOTUTUPGCFTUBOEUFNBLFOUFHFOTDIBEFMJKLF DIFNJTDIFPGGZTJTDIFJOXFSLJOHXPSEFO67TUB CJMJTBUPSFOFOXBSNUFTUBCJMJTBUPSFOUPFHFWPFHE . ." 11 14 17$ -JDIULPFQFMT CVJUFO 1." .VOTUTUPGGFOJOEFCPVXEJFJOBBONFSLJOHLVOOFOLPNFOWPPSTDIJMEFSXFSL ?(INDD    .VOTUTUPGGFOIFCCFOFFOHSPUFMJOFBJSFVJU[FU UJOHTDPÑGmDJÑOU t WFMFLVOTUTUPGGFO NFUOBNFEFUIFSNPQMBT UFO LVOOFOTNFMUFO 5PFQBTTJOH t WFSTDIJMMFOEFLVOTUTUPGGFO[JKOCSBOECBBS t LVOTUTUPGGFOHFMFJEFOHFFOTUSPPN%BBSPN XPSEFOLVOTUTUPGGFOWFFMHFCSVJLUBMTFMFLUSJTDI JTPMBUJFNBUFSJBBM  4DIJMEFSFOWBOLVOTUTUPGGFO %FCFMBOHSJKLTUFSFEFOFOPNLVOTUTUPGGFOUF TDIJMEFSFO[JKOIFUPQGSJTTFOWBOWFSLMFVSE LVOTUTUPGPGIFUXJK[JHFOWBOEFPPSTQSPOLFMJKLF LMFVS mHVVS/JFUBMMFLVOTUTUPGGFOLVOOFO XPSEFOHFTDIJMEFSE&S[JKOUZQFOXBBSPQHFFO HPFEFIFDIUJOHJTUFWFSLSJKHFO&S[JKOPPLTPPS UFOEJFFFOTQFDJBMFWPPSCFIBOEFMJOHWFSHFO %BBSPNJTIFUWBOCFMBOHEBUNFOLVOTUTUPGGFO LBOIFSLFOOFO)JFSWPPSCFTUBBOTQFDJBMFJEFOUJ #JOOFOPGCVJUFO 4PPSULVOTUTUPG %FVSQMBUFO HFQSPGJMFFSEFQMBBUFOCFLMFFENFUBBM CJOOFOFOCVJUFO 17$ [BDIU 17$% 17' #FWFTUJHJOHTCFVHFMT CJOOFOFOCVJUFO "#4 1" 17$ %BLSBNFO EBLEPPSWPFSFO CVJUFO (61 1& %BLSBOEFO HPUFO IFNFMXBUFSBGWPFSFO QSPGJFMFO  XJOEWFSFO CPFJEFMFO CVJUFO 17$ (61 %PVDIFDBCJOFT CJOOFO "#4 .P[JKOFO SBNFOFOEFVSFO CVJUFO 17$ "#4 3PMMVJLFO CVJUFO 17$ 4DIBLFMLBTUFOFOBOEFSFMFLUSJTDINBUFSJBBM CJOOFOFOCVJUFO '' (&1 (61 17$ 8$QPUUFO XBTUBGFMT CBEFO CJOOFO "#4 1. NFUBBMFOIPVU NBBSLVOTUTUPGGFO[JKOSFMBUJFG POEFSIPVETBSN t LVOTUTUPGGFOWPFMFOFWFOBMTIPVU NBBSJOUF HFOTUFMMJOHUPUNFUBBM XBSNBBOEPPSEFTMFDIUF XBSNUFHFMFJEJOH%PPSEF[FTMFDIUFXBSNUF HFMFJEJOHMFFOUIFUNBUFSJBBM[JDIHPFEWPPS UIFSNJTDIFJTPMBUJF7MBLLFLVOTUTUPGQMBUFOLVO OFOFDIUFSJOEF[POTOFMLSPNUSFLLFO PNEBU EFFOFLBOUWFFMXBSNFSXPSEUEBOEFBOEFSF LBOUFOPGJOIFUNBUFSJBBMTQBOOJOHFOPOUTUBBO CJKIPHFUFNQFSBUVSFOEJFUPUWFSWPSNJOHMFJEFO ." 11 14 17$ .PLFST CVJ[FO CJOOFO "#4 (61 1& 1...' 1." ." 11 17$ 'JHVVS ..' 17$ (PMGQMBBU CVJUFO (61 17$ 1.VOTUTUPGQMBUFO NBTTJFG  CJOOFO "#4 (61 1& 1." 11 17$ (FWFMCFLMFEJOHFO CBMLPOBGXFSLJOHFO CJOOFOFOCVJUFO "#4 (61 .." 11 17$ 61 8$TUPSUCBLLFO CJOOFO "#4 1& 1... mDBUJFNFUIPEFO EJFHSPUFOEFFMT[JKOHFCBTFFSE PQIFUHFESBHWBOLVOTUTUPGGFOCJKPOUTUFLJOH 4PNNJHFLVOTUTUPGGFOCSBOEFONPFJMJKL BOEFSF [FFSHFNBLLFMJKL PG[FEPWFOBMTEFBBOTUFFL WMBNXPSEUWFSXJKEFSE#FQBBMEFLVOTUTUPGGFO HFWFOFFOLBSBLUFSJTUJFLFHFVS0QHSPOEWBO EF[FFOBOEFSFJOEJDBUJFTJTIFUNPHFMJKLLVOTU TUPGGFOUFIFSLFOOFO"MTEFTPPSULVOTUTUPGOJFU UFIFSLFOOFOJTFOIFUOJFUVJUIFUCFTUFLCMJKLU JT TPNTMBCPSBUPSJVNPOEFS[PFLOPPE[BLFMJKL0PL LBOFFOQSPFGWMBLSFTVMUFSFOJOFFOWPMEPFOEF CFFME0QHSPOEWBOEFWFSLSFHFOHFHFWFOT LBOFFOCFIBOEFMJOHTQMBOXPSEFOPQHFTUFME (FCFVSUEJUOJFU EBOIFFGUNFOFFOLBOTEBUIFU WFSGTZTUFFNGBBMU B 7FSGTZTUFNFOPQLVOTUTUPG 8BOOFFSLVOTUTUPGHFTDIJMEFSENPFUXPSEFO NPFUEJUTDIPPOFOWBBLPQHFSVXE[JKO 7PPSWFSXJKEFSJOHWBOWVJMFOEFSHFMJKLFXPSEFO TQFDJBMFSFJOJHJOHTNJEEFMFOHFCSVJLU%PPSTDIV SFO TMJKQFOPGBBOTUSBMFOLBOWFSEFSEFUPQMBBH WBOFFOTUFSLWFSXFFSEPGCFTDIBEJHEPQQFS WMBLXPSEFOWFSXJKEFSE7BO17$ CJKWPPSCFFME IFNFMXBUFSBGWPFSFO JTCFLFOEEBUEFWFSnBBH CFUFSIFDIUPQFFOWFSXFFSEFEBOPQFFOHF TDIVVSEFPOEFSHSPOE#JKBOEFSFLVOTUTUPGGFO IFDIUEFWFSnBBHTPNTXFMFOTPNTOJFUPQFFO WFSXFFSEFPOEFSHSPOE*OEBUHFWBMLBOTDIV SFO TMJKQFOPGBBOTUSBMFOMFJEFOUPUWPMEPFOEF SFTVMUBUFO /BEFWPPSCFIBOEFMJOHLBOEFQSJNFSPGXFM HSPOEWFSGFOWFSWPMHFOTEFBGXFSLMBBHXPSEFO BBOHFCSBDIU #FMBOHSJKLJTEBUIFUWFSGTZTUFFNBMUJKEPQIFU LVOTUTUPGJTBGHFTUFNE.PNPHFOLVOTUTUPGGFOWBBLOJFUJO FFOEPOLFSFLMFVSXPSEFOHFTDIJMEFSE PNEBU EPPSEF[POFFO[PEBOJHFUFNQFSBUVVSTWFSIP HJOHLBOPOUTUBBOEBUWFSWPSNJOHWBOEFDPO TUSVDUJFPQUSFFEU#JKBGXFSLMBHFOXPSEFOGZTJTDI ESPHFOEFFODIFNJTDIESPHFOEFWFSGTZTUFNFO ?(INDD  UPFHFQBTU0PLBGTDIJMEFSWFSWFOEJFWPPSIPVU PGNFUBBMXPSEFOHFCSVJLU [JKOTPNTHFTDIJLU WPPSUPFQBTTJOHPQLVOTUTUPG"MTBGXFSLJOH XPSEFOIFUNFFTUWFSGTZTUFNFOPQCBTJTWBO UXFFDPNQPOFOUFOQPMZVSFUIBBOFOBDSZMBUFO UPFHFQBTU4PNTXPSEFOPPLWPDIUIBSEFOEF ÏÏODPNQPOFOUFO163MBLTZTUFNFOBBOCFWPMFO %FBDSZMBUFO[JKOMVDIUESPHFOEPGNFUJTPDZBOBBU HFNPEJmDFFSEUPUFFOSFBDUJFGÏÏOPGUXFFDPN QPOFOUFOTZTUFFN0PLXBUFSHFESBHFOWFSGTZT UFNFOLVOOFOPQLVOTUTUPGXPSEFOUPFHFQBTU )FUWFSEJFOUBBOCFWFMJOHWPPSIFUTDIJMEFSFOWBO LVOTUTUPGJOGPSNBUJFJOUFXJOOFOCJKEFWFSnFWF SBODJFS)JKLBOBEWJFTHFWFONFUXFMLFQSPEVD UFOLVOTUTUPGLBOXPSEFOCFIBOEFME  7FSGTZTUFNFO &FOWFSGTZTUFFNXPSEUNFFTUBMPQHFCPVXEVJU NFFSEFSFMBHFO UFXFUFOFFOHSPOEMBBH ÏÏOPG NFFSUVTTFOMBHFOFOÏÏOPGNFFSEFLMBHFO*O EF[FQBSBHSBBG[BMBBOEBDIUXPSEFOCFTUFFEBBO HSPOEWFSG%BBSOBBTU[VMMFOWPPSWFSTDIJMMFOEF UPFQBTTJOHFOFOLFMFWFSGTZTUFNFOXPSEFOXFFS HFHFWFO  (SPOEWFSWFO (SPOEWFSWFOPGUFXFMQSJNFSTNPFUFO[PSHFO WPPSFFOHPFEFIFDIUJOHPQEFPOEFSHSPOE %BBSOBBTUIFCCFOTPNNJHFHSPOEWFSWFODPS SPTJFXFSFOEFFJHFOTDIBQQFO [JFQBSBHSBBG  %FIFDIUJOHWBOFFOWFSnBBHPQFFOPOEFS HSPOEXPSEUCFQBBMEEPPSÏÏOPGNFFSEFSFWBO EFIJFSOBWFSNFMEFGBDUPSFO t NFDIBOJTDIFWFSBOLFSJOHEFWFSGWFSBOLFSU [JDIBBOEFPOEFSHSPOEEPPSJOEFQPSJÑOPGJO IFUQSPmFMWBOEFPOEFSHSPOEUFESJOHFO#JK WPPSCFFMEWFSBOLFSJOHJOEFQPSJFOWBOIFUIPVU PGCFUPO PGWFSBOLFSJOHBBOIFUQSPmFMWBOHF TDIVVSELVOTUTUPGPGHFTUSBBMENFUBBM  t GZTJTDIFIFDIUJOHIJFSCJKWJOEUFFOXJTTFMXFS LJOHQMBBUTUVTTFOEFNPMFDVMFOWBOEFPOEFS HSPOEFOEFWFSG7PPSBMQJHNFOUFOFOWVMTUPG GFOCFWPSEFSFOEFIFDIUJOH(SPOEWFSWFOPG QSJNFST[JKOEBBSPNBMUJKENBU%FIFDIUJOHWBO HSPOEWFSWFOLBOWFSEFSOPHXPSEFOWFSHSPPU EPPSEFPOEFSHSPOEPQUFSVXFOEPPSTDIVSFO PGTUSBMFO)JFSNFFXPSEUJNNFSTIFUPQQFSWMBL WFSHSPPU    . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.VOTUTUPGLBOTUFSLFS WFSWPSNFOFOIFFGUFFOIPHFSFMJOFBJSFVJU[FU UJOHTDPÑGmDJÑOUEBONFUBBM)JFSNFFNPFU SFLFOJOHXPSEFOHFIPVEFOCJKEFLFV[FWBO EFHSPOEMBLFOEFBGXFSLMBBH%FBGXFSLMBBH CFIPPSU OBBTUEFFJTFOBBOEFLMFVSFOEFHMBOT  PPLUFWPMEPFOBBOFJTFOBMTLSBTWBTUIFJE MJDIU FOXFFSTCFTUFOEJHIFJEFOCFTUFOEJHIFJEUFHFO DIFNJDBMJÑO.  t DIFNJTDIFIFDIUJOHUVTTFOEFPOEFSHSPOE FOEFWFSGWJOEUFFODIFNJTDIFSFBDUJFQMBBUT  XBBSEPPSPWFSIFUBMHFNFFOFFO[FFSHPFEF IFDIUJOHPOUTUBBU #JKIFUBBOCSFOHFOWBOFFOWFSnBBHPQFFO HSPOEWFSGLBOOBBTUEFCPWFOTUBBOEFGBDUPSFO OPHEFWPMHFOEFGBDUPSXPSEFOHFOPFNE t IFDIUJOHEPPSIFUPQMPTTFOWBOEFHSPOE WFSGFOEFEBBSPQBBOHFCSBDIUFWFSnBBH%JU WFSTDIJKOTFMEPFU[JDINFUOBNFWPPSCJKGZTJTDI ESPHFOEFWFSWFO [PBMTDIMPPSSVCCFSFOWJOZM DPQPMZNFFSWFSWFO  4DIFNBUJTDIFWFSGTZTUFNFO 7PPSBMMFWFSGTZTUFNFOHFMEUEBUJOBMMFHFWBMMFO IFUSFTVMUBBUTUBBUPGWBMUNFUEF[PSHWVMEJHIFJE XBBSNFFIFUUFTDIJMEFSFONBUFSJBBMXPSEUWPPS CFIBOEFME&FOHPFEFWPPSCFIBOEFMJOHWBOEF POEFSHSPOE POUWFUUFO SFJOJHFO TDIVSFO POU SPFTUFOFO[PWPPSU JTFTTFOUJFFMWPPSFFOHPFE WFSGTZTUFFN 5SBEJUJPOFFMWFSGTZTUFFNWPPSEFLLFOEF IPVUCFTDIFSNJOH OJFVXCPVXCVJUFO JO IPPHHMBOTMBLPQCBTJTWBOBMLZEIBST t EFPOEFSHSPOEHSPOEJHSFJOJHFOFOPQSVXFO t HSPOEFONFUBMLZEIBSTHSPOEWFSG t WPPSFOBnBLLFONFUIPPHHMBOTBMLZEIBSTWFSG *OEVTUSJFFMWFSGTZTUFFNWPPSEFLLFOEF IPVUCFTDIFSNJOH OJFVXCPVXCVJUFO JO IBMGHMBO[FOEFMBLWFSGPQCBTJTWBO XBUFSBGEVOCBSFBDSZMBBUEJTQFSTJF t UXFFMBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFHSPOEWFSGEPPS NJEEFMWBOBJSMFTTQVJUBBOCSFOHFONFUFFONJ OJNBMFESPHFMBBHEJLUFWBOUXFFNBBMNJDSP NFUFS t BGXFSLFONFUFFOMBBHIBMGHMBO[FOEFBDSZMBBU EJTQFSTJFMBLWFSGNFUFFOESPHFMBBHEJLUFWBO NJDSPNFUFS 7FSGTZTUFFNWPPSCVJUFOTDIJMEFSXFSLPQUIFSNJTDI WFS[JOLUTUBBM OJFUDIFNJTDIWPPSCFIBOEFME t TDIPPONBLFONFUFFOOFVUSBBMSFJOJHJOHT NJEEFM t HSPOEFONFUFFOUXFFDPNQPOFOUFOQSJNFS PQCBTJTWBOFQPYZ t PWFSHSPOEFONFUFFOBMLZEIBSTPGBDSZMBBU EJTQFSTJFHSPOEWFSG ?(INDD t ÏÏOPGUXFFNBBMPWFSTDIJMEFSFONFUFFO HMBO[FOEFPGIBMGHMBO[FOEFBMLZEIBSTPGBDSZMBBU EJTQFSTJFWFSG 7FSGTZTUFFNWPPSNFUTFMXFSLCVJUFONFUFFO mMNWPSNFOEFFJHMBOTBGXFSLJOHPQCBTJTWBO EJTQFSTJF t EFPOEFSHSPOESFJOJHFO t [VJHFOEFPOEFSHSPOEFOWPPSTUSJKLFO t NJOJNBBMUXFFMBHFONVVSWFSGBBOCSFOHFO  0OEFSIPVEWBOWFSGTZTUFNFO &FOCFMBOHSJKLHFEFFMUFWBOIFUPOEFSIPVE BBOHFCPVXFOPNWBUIFUJOTUBOEIPVEFOWBO CFTDIFSNJOHTMBHFO/BBSTDIBUUJOHXPSEUPOHF WFFSFFOEFSEFWBOBMMFVJUHBWFOWPPSCPVXLVO EJHPOEFSIPVECFTUFFEBBOCVJUFOTDIJMEFSXFSL 4DIJMEFSFOJTBSCFJETJOUFOTJFGFOEBBSPNEVVS 4JUVBUJFTEJFLVOOFOMFJEFOUPUEFHSBEBUJFWBO FFOWFSGTZTUFFN [JKO t JOXBUFSFOEFWFSCJOEJOHFO t POWPMEPFOEFPOUMVDIUJOHWBOCFHMB[JOH  QBOFMFOFE t POEFVHEFMJKLFBGXBUFSJOH t TDIFSQFLBOUFO t HFCSFLFOJOIFUCFHMB[JOHTTZTUFFN LJU  t POWPMEPFOEFPOEFSIPVEBBOEFCJOOFO[JKEF XBBSEPPSWPDIUJOEFDPOTUSVDUJFLBOLPNFO &FOWFSGTZTUFFNLBOBMMFFOHPFECMJKWFOGVOD UJPOFSFOXBOOFFSEFPCKFDUPNTUBOEJHIFEFOJO CFTDIPVXJOHXPSEFOHFOPNFO0OEFSHSPOE QSPCMFNFOFOEFUPFTUBOEWBOWFSnBHFONPFUFO EPPSQFSJPEJFLFJOTQFDUJFWSPFHUJKEJHXPSEFO PQHFTQPPSEFOIFSTUFME%F[FDPOUSPMFLBOBMT WPMHUQMBBUTWJOEFO t WBTUTUFMMFOWBOIFUHFXFOTUFPOEFSIPVET OJWFBV t PQOBNFWBOPOEFSIPVETHFWPFMJHFPOEFS EFMFO XBBSCJKHFCSFLFOFOTDIBEFXPSEFOWBTU HFTUFMEFOPPS[BLFOXPSEFOPQHFTQPPSE t PQTUFMMFOWBOPOEFSIPVETTDFOBSJPT t CFQBMFOWBOIFUUJKETUJQFOIFUVJUUFWPFSFO POEFSIPVE t VJUWPFSJOHWBODPSSFDUJFGFOFWFOUVFFMQSFWFO UJFGPOEFSIPVE    . FOEJFOUFDIUFSPPLSFLFOJOHUFIPVEFONFU IFUXBSNUFBCTPSCFSFOEWFSNPHFOWBOEJFLMFVS #JK[POCFTUSBMJOHLVOOFOHFLMFVSEFPQQFSWMBLLFO OBNFMJKL[PEBOJHXBSNXPSEFO EBUWPPSUJKEJHF HFCSFLFOLVOOFOPOUTUBBO 5PFQBTTJOHWBOEPOLFSFLMFVSFOLBOCJK[POCF MBTUJOHMFJEFOUPUHSPUFWFSTDIJMMFOJOVJU[FUUJOH FOLSJNQ)FULBO[FMGTMFJEFOUPUHSPUFTDIBEF %PPSFFOWFSTDIJMJOSFnFDUJFUVTTFOWFSTDIJMMFO EFLMFVSFOFOEFEBBSNFFTBNFOIBOHFOEFWFS TDIJMMFOEFXBSNUFBCTPSQUJFPOUTUBBUFFOFYUSB CFMBTUJOHPQEJWFSTFCPVXPOEFSEFMFO)JFSNFF XPSEUCJKIFUPOUXFSQFOWBBLPOWPMEPFOEFSFLF OJOHHFIPVEFO4DIFVSWPSNJOHJOCJKWPPSCFFME IPVUDPOTUSVDUJFT PQFOHFUSPLLFOWFSCJOEJOHFO FOBBOTMVJUJOHFO TDIBEFBBOPQQFSWMBLUFBGXFS LJOHFOFOIFUCF[XJKLFOWBOHFMJKNEFIPVUWFS CJOEJOHLVOOFOIFUHFWPMH[JKOWBOPOEPPSEBDIU LMFVSHFCSVJL 0PLIFUVJUUSFEFOWBOJOIPVETUPGGFOLBOUPUQSP CMFNFOMFJEFO)FU%VJUTF*OTUJUVVUWPPSCFHMB [JOHTUFDIOJFL *OTUJUVUGàS'FSTUFSUFDIOJLF7 JO 3PTFOIFJNIFFGUPOEFS[PFLHFEBBOOBBSEFJO WMPFEWBOEJSFDU[POMJDIUPQEFUFNQFSBUVVSWBO HFLMFVSEFWFSnBHFOPQIPVU*OUPUBBMXFSEFO WFSnBHFOJOWFSTDIJMMFOEFLMFVSFOHFUFTU%F UFTUUJKECFESPFHTUFFETFFOIFMFEBH VVS %F NFFUSFTVMUBUFOTUBBOJOEFUBCFMWBOmHVVS XFFSHFHFWFO0PLXFSEEFUFNQFSBUVVSWBO IPVUCFTDIFSNENFUFFOUSBOTQBSBOUFWFSnBBH HFNFUFO mHVVS )FUHFCSVJLWBOPSFHPOQJOF ZBOH LFSPFXJOH  MBVBOFOUBOHFOUJBBMHF[BBHEIPVUNPFU XBO OFFSNFOIFUIPVUQFSTFJOFFOCFQBBMEF EPO LFSF LMFVSXJMBGXFSLFO [PWFFMNPHFMJKLWFSNF EFOXPSEFO)PVUTPPSUFONFUFFOTUFSLFLSJNQ [PBMTZBOH LFSPFXJOH MBVBOFO"NFSJLBBOT HSFOFONPHFOOJFUNFUFFOCVJUFOCFJUTXPSEFO CFIBOEFMEWBOXFHFIFUHFWBBSWPPSLSJNQTQBO OJOHFO.MFVSJTJOIFUBMHFNFFOFFO[JOUVJHFMJKLFJOESVL WBOEFTQFDUSBMFTBNFOTUFMMJOHWBOXBBSHFOP NFOMJDIU%FLMFVSWBOFFOWFSnBBHXPSEUCF QBBMEEPPSEFLBSBLUFSJTUJFLFMJDIUBCTPSQUJFWBO EJFMBBH[FMGFOEPPSEFTQFDUSBMFTBNFOTUFMMJOH WBOIFUMJDIU %FLMFVSWBOFFOWFSnBBHJTVJUFSBBSEWBOHSPUF CFUFLFOJTWBOXFHFEFEFDPSBUJFWFXFSLJOH %BBSOBBTULBOLMFVSPPLFFO[VJWFSQSBLUJTDIEPFM IFCCFO CJKWPPSCFFMEIFUNBSLFSFOPGTJHOBMFSFO WBOJFUT%FNFFTUFCPVXWFSWFO[JKOWSJKXFMJO FMLFHFXFOTUFLMFVSMFWFSCBBS%VTOJFUBMMFFOJO [PHFOBBNEFSFBEZNJYLMFVSFO NBBSPPLPQ NBBUJOHFTUFMEFLMFVSFO[JKOCJKWFFMWFSGQSPEVD UFOUFHFOXPPSEJHNPHFMJKL .FUOBNFCJKEF[FIPVUTPPSUFOUSFFEU CJKIPHFSFUFNQFSBUVSFOWFSTOFMEFVJUUSFEJOHPQ WBOEFBBOXF[JHFJOIPVETUPGGFO%FIPVUTPPSU ZBOHIFFGUCPWFOEJFOCJKHSPUFUFNQFSBUVVS TDIPNNFMJOHFOTUFSLFOFJHJOHUPUTDIFVSWPS NJOH)FUJTEBOPPLBBOUFCFWFMFOIPVUTPPSUFO UPFUFQBTTFONFUMBHFLSJNQDJKGFST7FSEFSWFS    .  5PFQBTTJOHWBOLMFVSFO . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.PVNFOBMMFLMFVSFOPQWPPSSBBE[FUUFO EBO [PVEJUFFOFOPSNFJOWFTUFSJOHCFUFLFOFOFO FFOHSPUFLBOTPQJODPVSBOUFOFOIJFSEPPS IFUPOUTUBBOWBOPWFSTDIPUUFO MFFTHFWBBSMJKL BGWBM  #JKLMFVSUPFQBTTJOHFOBBOCVJUFOXFSLMBBUNFO [JDINFFTUBMVJUTMVJUFOEMFJEFOEPPSEFFTUIFUJ ?(INDD  TDIFXFSLJOH EJFWBOEFHFLP[FOLMFVSVJUHBBU .MFVSEJTQFOTFS %PPSEFHSPUFWFSGGBCSJLBOUFOXPSEULMFVS WBBLPQBBOWSBBHHFNBBLUWJBFFO[PHF OPFNEFLMFVSEJTQFOTFS%FGBCSJLBOUCFTDIJLU EBOPWFSFFOBBOUBMCBTJTWFSWFOEJFPQLMFVS XPSEFOHFNBBLUEPPSLMFVSQBTUBTWPMHFOT FFO[FLFSLMFVSSFDFQUFSBBOUPFUFWPFHFO/B NFOHFOPGTDIVEEFOPOUTUBBUEFHFXFOTUF LMFVS 7BBLIFFGUNFOEFCFTDIJLLJOHPWFSWFSTDIJM MFOEFCBTJTWFSWFO7PPSWBOXJUBGHFMFJEF UJOUFOJTEJUNFFTUBMFFOCBTJTNFU[FLFSF IPFWFFMIFJEXJUQJHNFOU7PPS[XBSF EPO LFSFLMFVSFOJTFSWBBLFFOPOHFQJHNFOUFFSEF WFSTJFXBBSBBOSFMBUJFGWFFMQBTUBXPSEUUPF HFWPFHE%F[FMBBUTUFIFFGUEBOPPLWBBLBMT CBTJTWFSGFFOMBHFSFCVTWVMMJOH%FLMFVSQBTUB UF[BNFONFUEFCBTJTHFWFOEFHFWSBBHEF IPFWFFMIFJEFOEFHFWSBBHEFLMFVS %JUQSJODJQFWBOLMFVSNBLFOBBOEFIBOE WBOCBTJTWFSWFO LMFVSQBTUBT LMFVSSFDFQUFO  EJTQFOTFSTFOTDIVENBDIJOFTXPSEUEPPSEF WFSGGBCSJLBOUFOHFIBOUFFSE PNEBUEJUWPPS EFMJHFSJTJOWFSCBOENFUWPPSSBBECFIFFSTJOH . MFVSJTÏÏOWBOEFBSHVNFOUFOWPPSFFOPQ ESBDIUHFWFSPGBSDIJUFDUPNWPPSIPVUFOHFWFM UJNNFSXFSLUFLJF[FO0NEBUXJKJO/FEFSMBOE OPHJOIPPGE[BBLUFNBLFOIFCCFONFUFFO USBEJUJPOFMFXJK[FWBOCPVXFO [JKOFSBBOIFU MFWFSFOJOLMFVSCFQBBMEFTQFMSFHFMTWFSCPOEFO )FULPNUJOEFQSBLUJKLOBNFMJKLOPHSFHFMNBUJH WPPSEBUFFOUFHSPPUWFSTDIJMUVTTFOEFHFLP[FO HSPOELMFVSFOEFBBOUFCSFOHFOFJOELMFVSUPU EFLLJOHTQSPCMFNFOMFJEU%JULBOOPHXPSEFO    .JEEFMCSVJO &JLFO 5FBL 0MJKGHSPFO /PUFO %POLFSCSVJO "OUISBDJFU .BYJNBMFUFNQFSBUVVSWBOIFUIPVUPOEFS FFOHFLMFVSEFUSBOTQBSBOUFBGXFSLJOH EJFOUIFUBBOCFWFMJOHLXBSUJFSTHF[BBHEIPVU UFHFCSVJLFO5FOTMPUUFEJFOUNFOSFLFOJOHUF IPVEFONFUIFUWPDIUHFIBMUFWBOIFUIPVU*O IFUBMHFNFFOLBONFOTUFMMFOEBUFFO UF IPPH WPDIUHFIBMUFEFOBEFMJHFJOWMPFEWBOPQXBS NJOHWBOIFUIPVUEPPS[POMJDIUWFSTUFSLU %JUBMMFTLBOEFJOESVLXFLLFOEBUCJKCVJUFOUPF QBTTJOHWBO EPOLFSF LMFVSFOPQIPVUCJK[PO EFSFBBOEBDIUWFSFJTUJT&DIUFSXBOOFFSBMMFJO EFCPVXUPFHFQBTUFNBUFSJBMFOXPSEFOWFSHFMF LFO LBOXPSEFOWBTUHFTUFMEEBUPPLBOEFSFNB ?(INDD 1PMZFUIZMFFO 17$ "MVNJOJVN 4UBBM #FUPO )PVU WVSFO )PVU FCCFO )PVU FJLFO %JBNBOU       o o  'JHVVS -FOHUFWFSBOEFSJOHUFOHFWPMHFWBOUFNQFSB UVVSTTDIPNNFMJOHFOVJUHFESVLUJOEF[PHFOBBNEFMJOFBJSF XBSNUFVJU[FUUJOHTDPGmDJÑOU _=.BYJNBMF 4PPSU CPVX TUPG -JOFBJSFXBSNUFVJU[FUUJOHT   UFNQFSBUVVS  DPÑGGJDJÑOU XJU MJDIUJWPPS HFFM DISPNBBUHFFM SPPEPSBOKF WVVSSPPE SPCJKOSPPE SFTFEBHSPFO [JMWFSHSJKT TUBBMHSJKT CMBVX TJFOB CSJMKBOUCMBVX CMBVXHSJKT EJFQ[XBSU $ $ $ $ $ $ $ $ $ $ $ $ $ $ $                'JHVVS . 3BMLMFVS .BYJNBMFUFNQFSBUVVS $ $ $ $ $ $ $ $ $ $ 'JHVVS .MFVSUPPO /BUVSFM -JDIUCSVJO . UFSJBMFO[PBMTNFUBBM LVOTUTUPGFOCFUPO UFNQF SBUVVSHFWPFMJH[JKO#PWFOEJFOWBBLOPHTUFSLFS EBOIPVU&FONBBUIJFSWPPSJTEF[PHFOPFNEF MJOFBJSFXBSNUFVJU[FUUJOHDPÑGmDJÑOU EJFBBOHFFGU IPFEFMFOHUFWBOIFUNBUFSJBBMWFSBOEFSUBMT GVODUJFWBOEFUFNQFSBUVVS mHVVS#JKIFU LMFVSSJKLPOUXFSQFOFODPOTUSVFSFO[BMIJFSNFF UFSEFHFSFLFOJOHNPFUFOXPSEFOHFIPVEFO %BUEJUSFFETQMBBUTWJOEU JTCJKWPPSCFFMEJOEF TUBBMDPOTFSWFSJOHTCSBODIFXBBSOFFNCBBS)JFS XFSEWSPFHFSWBBLPQPOEFSBOEFSFXBUFSXFSLFO UFFSFQPYZUPFHFQBTU1FSEFmOJUJFXFSEFOEBO BMUJKEEPOLFSFoWBO[XBSUBGHFMFJEFoLMFVSFO HFCSVJLU5FHFOXPPSEJHFDIUFSTDISJKGU3JKLTXB UFSTUBBUPOWFSTOFEFOFQPYZDPBUJOHTUPF%F[F QSPEVDUFO[JKOJOFMLFHFXFOTUFLMFVSMFWFSCBBS 7PPSXBUFSXFSLFO[PBMTEF.BFTMBOULFSJOHFOEF 0PTUFSTDIFMEFLFSJOHXPSEFOUIBOTMJDIUFLMFVSFO UPFHFQBTU%FDPOTUSVDUJFJTIJFSEPPSNBBUWBTUFS  IFUDPBUJOHTZTUFFNIFFGUIFUNJOEFSUFWFSEVSFO FODPSSPTJFJTTOFMMFSXBBSOFFNCBBS .MFVSUPPO .JEEFOSPPE .MFVSFOWBOVJUEFOJFVXCPVX .BYJNBMFPQQFSWMBLUFUFNQFSBUVVSWBOWFS TDIJMMFOEFLMFVSFOWFSGPQIPVU . WFSTUFSLUEPPSEFJOWMPFEWBOEFTDIFSQFLBOUFO PGFFOHSPWFIPVUOFSG[PBMTEBUCJKCJKWPPSCFFME NFSBOUJIFUHFWBMJT )FUJTEBBSPNWBOFTTFOUJFFMCFMBOHEBUSFFET JOEFCFTUFLTGBTFEFLMFVSWBOEFBGXFSLMBBH CFLFOEJT"GTUFNNJOHUVTTFOEFLMFVSWBOEF HSPOEMBBHFOEFBGXFSLMBBHJTOBNFMJKLFFOWPPS XBBSEFWPPSIFUCFSFJLFOWBOFFOPQUJNBMFEFL LJOH"MTJOEFCFTUFLTGBTFEFLMFVSLFV[FOJFULBO XPSEFOCFQBBME JTEFEPPSEFUJNNFSGBCSJFL BBOHFCSBDIUFTUBOEBBSEHSPOELMFVSCFQBMFOE WPPSEFMBUFSFLMFVSLFV[F%JULBOCFUFLFOFOEBU FSNFFSEFSFMBHFOOPPE[BLFMJKLLVOOFO[JKOPN WPMEPFOEFEFLLJOHPQNFUOBNFTDIFSQFLBOUFO UFSFBMJTFSFONFUBMTHFWPMHFYUSBLPTUFO 0OEBOLTEFHFOPFNEFWVJTUSFHFMTNPFUNFO BMUJKESFLFOJOHIPVEFONFUQSBLUJKLPNTUBOEJH IFEFOXBBSCJKNPHFMJKLEFEFLLJOHWBOEF BGXFSLMBBHOJFUHFIFFMBBOEFUIFPSFUJTDIFWPPS TQFMMJOHFOCFBOUXPPSEU "MTNFOVJUHBBUWBOUXFFBGXFSLMBHFOPQEF CPVXQMBBUT NBHEFLMFVSWBOEFHSPOEMBBHJO HFSJOHFNBUFBGXJKLFOWBOEFBGXFSLMBBH)FU WPPSEFFMIJFSCJKJTEBUJOEFUJNNFSGBCSJFLNFU FFOCFQFSLUBBOUBMHSPOELMFVSFOHFXFSLULBO XPSEFO0NEBUJOEFQSBLUJKLCJKHSPUFDPOUSBTU WFSTDIJMMFOJOHSPOEFOBGXFSLMBBHFOPGCJK UPFQBTTJOHWBOTJHOBBMLMFVSFOBMTOPHEFLLJOHT QSPCMFNFOLVOOFOPOUTUBBO [VMMFOJOEFSHFMJKLF TJUVBUJFTEFLMFVSFOFMLBBSNPFUFOOBEFSFO 6JUHBBOEFWBOÏÏOBGXFSLQMBBUTPQEFCPVX QMBBUT[BMEFLMFVSWBOEFHSPOEMBBHPWFSFFO NPFUFOTUFNNFONFUEFLMFVSWBOEFBGXFSL MBBH 0WFSIFUBMHFNFFOLBOHFFO[FLFSIFJEXPSEFO HFHFWFONFUCFUSFLLJOHUPUIFUWPMMFEJHEFLLFO WBOEFFJOELMFVS%JUHFMEUWPPSBMPQQMBBUTFO [PBMTTDIFSQFLBOUFOFOHMBTMBUUFOFOCJKWFSCJO EJOHFO%FTDIJMEFSEJFOUQSPFGPOEFSWJOEFMJKL WBTUUFTUFMMFOPGÏÏOFOBOEFSIBBMCBBSJT"OEFST NPFUCJOOFOEFCFTUFLTPNTDISJKWJOHEFLMFVS [PEBOJHBBOHFQBTUXPSEFO EBUFFOPQUJNBBM SFTVMUBBUXPSEUCFSFJLU)FULBOWPPSLPNFOEBU JOCFQBBMEFHFWBMMFO OBPWFSMFH IFUBEWJFT [PEBOJHHFXJK[JHEEJFOUUFXPSEFOEBUSFLFOJOH HFIPVEFONPFUXPSEFONFUIFUBBOCSFOHFO WBONFFSEBOÏÏOBGXFSLMBBH B+LQGG   4DIBEFMJKLIFJEWBOWFSWFO %FUPFQBTTJOHWBOWFSGCSFOHUSJTJDPTNFU[JDI NFFWPPSEFWFSXFSLFSFOWPPSIFUNJMJFV0N EF[FSJTJDPTUPUFFONJOJNVNUFCFQFSLFO HF WFOMFWFSBODJFSTWBOWFSGQSPEVDUFOWPPSMJDIUJOH PWFSIFUWFJMJHHFCSVJLWBOEFEPPSIFOJOEF IBOEFMHFCSBDIUFQSPEVDUFO/BBTUEFJOGPSNB UJFWBOMFWFSBODJFST[JKOFSPSHBOJTBUJFTEJF[JDI CF[JHIPVEFOPQIFUHFCJFEWBOWPPSMJDIUJOHWBO WFSGWFSXFSLJOHFOQSFWFOUJF %F[FPSHBOJTBUJFT[JKO t 4UJDIUJOH"SCPVX %F[FTUJDIUJOHIFFGUFFO 1SPEVDU*OGPSNBUJF4ZTUFFN"SCPVX XBBSJOPOEFS NFFSBDUVFMFJOGPSNBUJFUFWFSLSJKHFOJTPWFSIFU WFJMJHXFSLFONFUWFSG5FWFOTHFFGUEF[F4UJDI UJOHFFOIBOEMFJEJOHVJUWPPSEFTDIJMEFSJOEF CPVXHFOBBNE7FJMJHXFSLFONFUWFSG t %F777' 7FSFOJHJOHWBO7FSGFO%SVLJOLU GBCSJLBOUFO IFFGUFFO[PHFOPFNEFWFSGGBYJO IFUMFWFOHFSPFQFOXBBSCJKUFMFGPOJTDIWFJMJH IFJETCMBEFOWBOWFSGQSPEVDUFOLVOOFOXPSEFO PQHFWSBBHEEJFFWFSWPMHFOTQFSGBYXPSEFO UPFHF[POEFO t 'PTBH XFSLHFWFSTWFSFOJHJOHWBOTDIJMEFS POEFSOFNFST FOXFSLOFNFSTWFSFOJOHFO$/7 FO'/7LVOOFOPPLJOGPSNBUJFHFWFOPWFSWFSG FOWFJMJHXFSLFONFUWFSG )FUUPFOFNFOEFNJMJFVFOHF[POEIFJETCFXVTU [JKOIFFGUWPPS[PXFMEFWFSGQSPEVDFOUBMTWPPS EFWFSXFSLFSDPOTFRVFOUJFT*OEFFFSTUFQMBBUT [BMEFWFSXFSLFSWBOFFOQSPEVDU[JDIBMUJKE NPFUFOBGWSBHFONFUXFMLFTUPGGFOIJKXFSLU 0NHF[POEIFJETSJTJDPTVJUUFTMVJUFOPGUFCFQFS LFONPFUIJK[JDIUFWFOT MBUFO JOGPSNFSFOPWFS CFTDIJLCBSFCFTDIFSNJOHTNJEEFMFOFOEJFOUIJK EF[FPPLUFHFCSVJLFO #FESJKWFOXPSEFOTUFFETWBLFSHFDPOGSPOUFFSE NFUWSBHFOFONJMJFVFJTFOWBOPWFSIFJETJOTUBO UJFT.FONPFUPOEFSBOEFSFBBOHFWFONFU XFMLFTUPGGFOJOIFUCFESJKGXPSEUHFXFSLU1SP EVDFOUFOWBOWFSGQSPEVDUFOIFCCFOEFWFSQMJDI UJOHEFQSPGFTTJPOFMFHFCSVJLFSWBOIVOQSPEVD UFO[PWPMMFEJHNPHFMJKLUFJOGPSNFSFOPWFSEF NJMJFVFOWFJMJHIFJETBTQFDUFOEJFWBOUPFQBTTJOH [JKO 7BOFMLWFSGQSPEVDUNPFUWPPSEFHFCSVJLFSFFO  . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. JFLWBOPQMPTNJEEFMFO*OEF[FCSPDIVSF XPSEFOUJQTHFHFWFOPWFSIFUXFSLFONFUPQMPT NJEEFMFO7SBHFOPWFSEFSJTJDPTWBOPQMPTNJE EFMFOLVOOFOHFTUFMEXPSEFOBBOEF"SCPEJFOTU FOEFSFHJPLBOUPSFOWBOEF"SCFJETJOTQFDUJF *OGPSNBUJFWPPS[JFOJOHCJKIFUHFCSVJLWBO WFSG )FUFUJLFUPQIFUWFSGCMJL IFUQSPEVDUJOGPSNB UJFCMBEFOIFUWFJMJHIFJETJOGPSNBUJFCMBEHFWFO JOGPSNBUJFPWFSXFMLFWFJMJHIFJETNBBUSFHFMFOFS HFOPNFONPFUFOXPSEFOWPPSIFUHFCSVJLWBO FFOCFQBBMEQSPEVDU(PFEWBLNBOTDIBQIPVEU JOEBUNFOEF[FJOGPSNBUJFPPLMFFTUFOEFBBO XJK[JOHFOPQWPMHU 4UFFETNFFSXPSEFOFSQSPEVDUFOEPPSWFSG GBCSJLBOUFOPQEFNBSLUHFCSBDIUEJFNJOEFS PQMPTNJEEFMFOCFWBUUFO CJKWPPCFFMEIJHITPMJET %BBSOBBTU[JKOFSXBUFSHFESBHFOWFSWFOFO PQMPTNJEEFMWSJKFWFSGQSPEVDUFO0PLXPSEUHF CSVJLHFNBBLUWBO QMBL GPMJFJOQMBBUTWBOWFSG .FOTUSFFGUFSOBBS[PXFJOJHNPHFMJKLHJGUJHF TUPGGFOUFHFCSVJLFOFOCJKWFSXFSLJOHEFOPEJHF WFJMJHIFJETNBBUSFHFMFOJOBDIUUFOFNFO%F[F NBBUSFHFMFO[JKOEPPSNJEEFMWBOEFFUJLFUUFSJOH PQJFEFSFGBCSJFLTWFSQBLLJOHBBOHFHFWFO [JF QBSBHSBBG  #FTDIFSNJOHWBOEFWFSGWFSXFSLFS 7FSGJTPQHFCPVXEVJUFFOBBOUBMDIFNJTDIFTUPG GFO [PBMTCJOENJEEFMFO XFFLNBLFST QJHNFO UFO WVMTUPGGFO PQMPTNJEEFMFOFOSFBDUJFWFWFS EVOOJOHTNJEEFMFO%F[FTUPGGFO[JKOOPEJHPN EFWFSGEFKVJTUFLMFVS EFLLJOH WFSXFSLCBBSIFJE FOBOEFSFLXBMJUBUJFWFFJHFOTDIBQQFOUFHFWFO %FXJK[FXBBSPQWFSGXPSEUBBOHFCSBDIU BQQMJ DBUJFNFUIPEJFL CJKWPPSCFFMENFUFFOLXBTU  TQVJUFOSPM FOWFSXJKEFSEXPSEU CJKWPPSCFFME TUSBMFO BGCSBOEFOPGBGCJKUFO CSFOHUSJTJDPTNFU [JDINFF)FUXFSLFOJOLMFJOF CFTMPUFOPGTMFDIU HFWFOUJMFFSEFSVJNUFTXBBSEFEBNQWBOPQMPT FOWFSEVOOJOHTNJEEFMFOMBOHEVSJHCMJKGUIBOHFO  LVOOFOFSOTUJHFOBEFMJHFFGGFDUFOHFWFOWPPSEF HF[POEIFJEWBOTDIJMEFST &FOTDIJMEFSEJFWFSGWFSXFSLU XFSLUPWFSIFU BMHFNFFOSFHFMNBUJHNFUPQMPTFOWFSEVO OJOHTNJEEFMFOEJFWBBLPOEFSEFFMVJUNBLFO WBOFFOWFSG7FSEVOOJOHTFOPQMPTNJEEFMFO XPSEFOHFCSVJLUPNFFOWFSGPQEFHFXFOTUF WFSXFSLJOHTWJTDPTJUFJUUFCSFOHFO (F[POEIFJE 0QMPTFOWFSEVOOJOHTNJEEFMFOIFCCFOFFO OBEFMJHFGGFDUPQEFHF[POEIFJE7BOEF[F TUPGGFOJTCFLFOEEBU[FOFVSPUPYJTDIF TDIB EFMJKLWPPS[FOVXTUFMTFM FJHFOTDIBQQFOCF [JUUFO%FTDIBEFMJKLFXFSLJOHLBOUPUFSOTUJHF LMBDIUFOMFJEFOEJFFFOHSPUFCFMBTUJOH WPSNFOWPPSEFXFSLOFNFSFO[JKOTPDJBMF PNHFWJOH%F[PHFOPFNEFTDIJMEFST[JFLUF B+LQGG 014 0SHBOJTDI1TZDIP4ZOESPPN VJU[JDI EPPSTUFNNJOHTTUPPSOJTTFO QFSTPPOMJKLIFJET TUPPSOJTTFO WFSNPFJEIFJE WFSMBBHEFJNQVMT CFIFFSTJOHFONPUJWBUJFTUPPSOJTTFO0QMPT NJEEFMFOXPSEFOEPPSTDIJMEFSTWFSEFSWBBL HFCSVJLUPNEFIVJEUFSFJOJHFO)JFSEPPS LVOOFOIVJEBBOEPFOJOHFOPOUTUBBO &OLFMFCFLFOEFWPPSCFFMEFOWBOPSHBOJTDIFPQ MPTNJEEFMFO[JKOYZMFFO UFSQFOUJOF XIJUFTQJSJU  IFYBBO UIJOOFS XBTCFO[JOF FUIFSFOBMDPIPM "MTNFFSJOGPSNBUJFHFXFOTUJTPWFSCF[XBBSMJKLF TUPGGFO JTFFOMJKTUNFUWFSEBDIUFOFVSPUPYJTDIF TUPGGFOWFSLSJKHCBBSCJKEF4UJDIUJOH"SCPVX )FU.JOJTUFSJFWBO4PDJBMF.BBUSFHFMFOUFSCFTDIFSNJOH )JFSPOEFSXPSEUFFOPWFS[JDIUHFHFWFOPN SJTJDPTUFWFSNJOEFSFO t PQEFXFSLQMFLCJKCJOOFOXFSLNPFUFOXBUFS HFESBHFOWFSGTZTUFNFOUPFHFQBTUXPSEFO t [PSHWPPSFFOHPFEFWFOUJMBUJF t [PNJONPHFMJKLPVEFWFSnBHFOWFSXJKEFSFO EPPSBGCSBOEFOJOWFSCBOENFUWSJKLPNFOEF TDIBEFMJKLFEBNQFO t BMMFFOWFSGQSPEVDUFOHFCSVJLFOXBBSWBO JOGPSNBUJFCJTDIJLCBBSJTUFOBBO[JFOWBO  . QSPEVDUWFJMJHIFJETJOGPSNBUJFCMBECFTDIJLCBBS [JKO%F[FCMBEFOHFWFOJOGPSNBUJFPWFS t DIFNJTDIFTBNFOTUFMMJOH t GZTJTDIFODIFNJTDIHFESBH t SJTJDPTWPPSNFOTFONJMJFV t QFSTPPOMJKLFCFTDIFSNJOH t FFSTUFIVMQNBBUSFHFMFO t CSBOECFTUSJKEJOHTNBBUSFHFMFO t PQTMBHFOWFSWPFS .BLFOFO8FSLHFMF HFOIFJEIFFGUFFOCSPDIVSFVJUHFCSBDIUNFUEF UJUFM. HF[POEIFJETSJTJDPTFOWFJMJHFWFSXFSLJOH%F HFWBSFOFUJLFUUFSJOHNPFUXPSEFOHFMF[FOFO EFBEWJF[FOPWFSHF[POEFOWFJMJHXFSLFONPF UFOXPSEFOPQHFWPMHE t WPPSFFOHPFEFQFSTPPOMJKLFIZHJÑOF[PSHFO )BOEFO HF[JDIUFO LMFEJOHNPFUFOXPSEFOHF SFJOJHENFUXBUFSFO[FFQPGFFOTQFDJBBM SFJOJHJOHTNJEEFM t IVJEDPOUBDUNFUPQMPTFOWFSEVOOJOHTNJE EFMFONPFUXPSEFOWFSNFEFO t OJFUFUFOFOESJOLFOPQEFXFSLQMFL t OJFUSPLFO t QFSTPPOMJKLFCFTDIFSNJOHTNJEEFMFOHFCSVJLFO BMTBOEFSFWPPS[PSHTNBBUSFHFMFOPOUPFSFJLFOE [JKO t BMUJKECFTDIFSNFOEFLMFEJOHESBHFO)BOE TDIPFOFONPFUFOXPSEFOHFCSVJLUCJKIFU TDIJMEFSFOFOIFUXFSLFONFUBGCJKUNJEEFMFO #JKTQVJUXFSLNPFUFFOWFJMJHIFJETCSJMFOBEFN CFTDIFSNJOHXPSEFOHFESBHFO&FONPOELBQKF IPVEUHFFOEBNQUFHFO HFCSVJLEBBSPNFFO LPPMTUPGmMUFSNBTLFS  &UJLFUUFSJOHWBOWFSGQSPEVDUFO 7PPSWFSGQSPEVDUFOJTFFO&VSPQFFTFUJLFUUFSJOHT TZTUFFNWBOUPFQBTTJOH%JUTZTUFFNHFFGUSJDIU MJKOFOWPPSPQEFFUJLFUUFOWFSQBLLJOHBBOUF CSFOHFOWFJMJHIFJET[JOOFOFOHFWBSFOTZNCPMFO %FHFDPEFFSEF[JOOFOFOHFWBSFODPEFTTUBBO PPLJOEFQSPEVDUWFJMJHIFJECMBEFOWFSNFME%F[F [JOOFOFODPEFT[JKOJOBMMFMBOEFOWBOEF&&( WBOUPFQBTTJOH SCHADELIJKIRRITEREND BIJTENDCORROSIEF OXYDEREND ONTVLAMBAAR VERGIFTIG ONTPLOFBAAR  MILIEUGEVAARLIJK 'JHVVS (FWBBSTZNCPMFO )FUTZTUFFNCFTUBBUVJUWJFSPOEFSEFMFO UFXF UFO  HFWBBSTZNCPMFO mHVVS  3[JOOFO SJTL HFWFOEFTQFDJmFLFSJTJDPTBBO WBOHFWBBSMJKLF WFSG QSPEVDUFO mHVVS  4[JOOFO TBGFUZ HFWFOBBOXFMLFWPPS[PSHT NBBUSFHFMFONPFUFOXPSEFOHFOPNFOPNIFU WFSG QSPEVDUWFJMJHUFLVOOFOWFSXFSLFO mHVVS   1[JOOFOEJU[JKOTQFDJBMFXBBSTDIVXJOHT[JO OFO mHVVS B+LQGG  . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. FFSMJDIUPOUWMBNCBBS 3 0OUWMBNCBBSTBNFO HFQFSTUHBT 3 3FBHFFSUIFGUJHNFUXBUFS 3 7PSNU[FFSMJDIUPOUWMBN CBBSHBTJODPOUBDUNFU XBUFS 3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSCJK NFOHJOHNFUPYJEFSFOEF TUPGGFO 3 4QPOUBBOPOUWMBNCBBSJO MVDIU 3 .PHFMJKLHFWBBSWPPSCF TDIBEJHJOHWBOIFUPOHF CPSFOLJOE 3 .PHFMJKLHFWBBSWPPSWFS NJOEFSEFWSVDIUCBBSIFJE 3 . 3 *OESPHFUPFTUBOEPOU QMPGCBBS 3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSEPPS TDIPL XSJKWJOH WVVS PGBOEFSFPOUTUFLJOHT PPS[BLFO 3 &SOTUJHPOUQMPGGJOHTHFWBBS EPPSTDIPL XSJKWJOH WVVS PGBOEFSFPOUTUFLJOHT PPS[BLFO 3 7PSNUNFUNFUBMFO[FFS HFNBLLFMJKLPOUQMPGCBSF WFSCJOEJOHFO 3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSEPPS WFSXBSNJOH 3 0OUQMPGCBBSNFUFO[PO EFSMVDIU 3 .FFSWFSHJGUJHCJKJOBEF NJOH 3 .BOFSGFMJKLFHFOFUJTDIF TDIBEFWFSPPS[BLFO 3 (FWBBSWPPSFSOTUJHF TDIBEFBBOEFHF[POE IFJECJKMBOHEVSJHFCMPPU TUFMMJOH 3 .FFSWFSHJGUJHWPPSJOIFU XBUFSMFWFOEFPSHBOJTNFO 3 7FSHJGUJHWPPSJOIFUXBUFS MFWFOEFPSHBOJTNFO 3 4DIBEFMJKLWPPSJOIFUXB UFSMFWFOEFPSHBOJTNFO 3 .BOLBOLFSWFSPPS[BLFO CJKJOBEFNJOH 3 .FFSWFSHJGUJHCJKPQOBNF EPPSEFNPOE 3 7PSNUHJGUJHHBTJO DPOUBDUNFUXBUFS 3 .BOPWFSHFWPFMJHIFJEWFS PPS[BLFOCJKDPOUBDUNFU EFIVJE 3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSCJK WFSXBSNJOHJOBGHFTMPUFO UPFTUBOE 3 .BOJOIFUBRVBUJTDI NJMJFVPQMBOHFUFSNJKO TDIBEFMJKLFFGGFDUFOWFS PPS[BLFO 3 7FSHJGUJHWPPSQMBOUFO 3 7FSHJGUJHWPPSEJFSFO 3 7FSHJGUJHWPPSCPEFN PSHBOJTNFO 3 7FSHJGUJHWPPSCJKFO 3 .BOLBOLFSWFSPPS[BLFO 3 .BOPWFSHFWPFMJHIFJEWFS PPS[BLFOCJKJOBEFNJOH 3 .FFSWFSHJGUJHCJKBBOSB LJOHNFUEFIVJE 3 .BOEFWSVDIUCBBSIFJE TDIBEFO 3 .BOPOUQMPGCBSFQFSPYJ EFOWPSNFO 3 4DIBEFMJKLCJKJOBEFNJOH 3 4DIBEFMJKLCJKBBOSBLJOH NFUEFIVJE 3 4DIBEFMJKLCJKPQOBNF EPPSEFNPOE 3 7FSHJGUJHJOHCJKJOBEFNJOH 3 7FSHJGUJHJOHCJKBBOSBLJOH NFUEFIVJE 3 7FSHJGUJHJOHCJKPQOBNF EPPSEFNPOE 3 .BOCSBOEWFSPPS[BLFO 3 #FWPSEFSUEFPOUCSBOEJOH WBOCSBOECBSFTUPGGFO 3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSCJK NFOHJOHNFUCSBOECBSF TUPGGFO 3 0OUWMBNCBBS 3 -JDIUPOUWMBNCBBS 3 .BOCJKHFCSVJLFFOPOU WMBNCBBSPOUQMPGCBBS EBNQMVDIUNFOHTFMWPS NFO 3 .BOJOIFUNJMJFVPQ MBOHFUFSNJKOTDIBEFMJKLF FGGFDUFOWFSPPS[BLFO 3 (FWBBSMJKLWPPSEFP[PO MBBH 3 .BOIFUPOHFCPSFOLJOE TDIBEFO 3 .BOCJKHFCSVJLMJDIU POUWMBNCBBSXPSEFO 3 7PSNUHJGUJHFHBTTFOJO DPOUBDUNFU[VSFO 3 7PSNU[FFSHJGUJHFHBTTFO JODPOUBDUNFU[VSFO 3 (FWBBSWPPSDVNVMBUJFWF TUPGGFO 3 7FSPPS[BBLUCSBOEXPOEFO 3 7FSPPS[BBLUFSOTUJHF CSBOEXPOEFO 3 *SSJUFSFOEWPPSEFPHFO 3 *SSJUFSFOEWPPSEFBEFN IBMJOHTXFHFO 3 *SSJUFSFOEWPPSEFIVJE 3 (FWBBSWPPSFSOTUJHF POIFSTUFMCBSFFGGFDUFO 3 0OIFSTUFMCBSFFGGFDUFO [JKOOJFUVJUHFTMPUFO 3 (FWBBSWPPSFSOTUJHPPH MFUTFM 3 .BOTDIBEFMJKL[JKOWJBEF CPSTUWPFEJOH 3 4DIBEFMJKLLBOMPOHTDIB EFWFSPPS[BLFOOBTMJLLFO 'JHVVS 3[JOOFO ?(INDD    .  $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.BBUSFHFMFOUSFGGFOUFHFO POUMBEJOHFOWBOTUBUJTDIF FMFLUSJDJUFJU %F[FTUPGFOEFWFSQBL LJOHPQWFJMJHFXJK[F BGWPFSFO %SBBHHFTDIJLUFCFTDIFS NFOEFLMFEJOH %SBBHHFTDIJLUFIBOE TDIPFOFO #JKPOUPFSFJLFOEFWFOUJMB UJFFFOHFTDIJLUFBEFNIB MJOHTCFTDIFSNJOHESBHFO &FOCFTDIFSNJOHWPPS EFPHFOWPPSIFUHF[JDIU ESBHFO 7PPSEFSFJOJHJOHWBOEF WMPFSFOBMMFWPPSXFSQFO WFSPOUSFJOJHENFUEJU NBUFSJBBM HFCSVJLFO BBOUFHFWFOEPPSEF GBCSJLBOU *OHFWBMWBOCSBOEFOPG FYQMPTJFJOBEFNFOWBO SPPLWFSNJKEFO 5JKEFOTEFPOUTNFUUJOH CFTQVJUJOHFFOHFTDIJLUF BEFNCFTDIFSNJOHESBHFO *OHFWBMWBOCSBOE HFCSVJLFO CMVTNJEEFMFO BBOUFEVJEFOEPPSEF GBCSJLBOU *OEJFOXBUFS IFUSJTJDPWFSHSPPU UPF WPFHFOA/PPJUXBUFS HFCSVJLFO #JKFFOPOHFWBMPGJOEJFO NFO[JDIPOXFMWPFMU  PONJEEFMMJKLFFOBSUT SBBEQMFHFO   4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4  JOEJFONPHFMJKLIFNEJU FUJLFUUPOFO *OHFWBMWBOJOTMJLLFO PONJEEFMMJKLFFOBSUT SBBEQMFHFOFOWFSQBLLJOH PGFUJLFUUPOFO #FXBSFOCJKFFOUFNQFSB UVVSCFOFEFO BBOUF HFWFOEPPSEFGBCSJLBOU *OIPVEWPDIUJHIPVEFO NFU NJEEFMBBOUF HFWFOEPPSEFGBCSJLBOU 6JUTMVJUFOEJOEFPPS TQSPOLFMJKLFWFSQBLLJOH CFXBSFO /JFUWFSNFOHFONFU BBOUFHFWFOEPPSEF GBCSJLBOU 6JUTMVJUFOEPQHPFE HFWFOUJMFFSEFQMBBUTFO HFCSVJLFO /JFUWPPSHFCSVJLPQ HSPUFPQQFSWMBLLFOJO XPPOFOWFSCMJKGSVJNUFO #MPPUTUFMMJOHWFSNJKEFO oWØØSHFCSVJLTQFDJBMF BBOXJK[JOHFOSBBEQMFHFO %F[FTUPGFOEFWFSQBL LJOHOBBSJO[BNFMQVOU WPPSHFWBBSMJKLPGCJK[PO EFSBGWBMCSFOHFO /FFNQBTTFOEFNBBUSF HFMFOPNWFSTQSFJEJOHJO IFUNJMJFVUFWPPSLPNFO 3BBEQMFFHGBCSJLBOUMF WFSBODJFSWPPSJOGPSNBUJF PWFSUFSVHXJOOJOHSFDZ DMJOH %F[FTUPGFOEFWFSQBL LJOHBMTHFWBBSMJKLBGWBM BGWPFSFO 7PPSLPNMP[JOHJOIFU NJMJFV7SBBHPNTQFDJBMF JOTUSVDUJFTWFJMJHIFJET LBBSU #JKJOTMJLLFOOJFUIFU CSBLFOPQXFLLFOEJSFDU FFOBSUTSBBEQMFHFOFO EFWFSQBLLJOHPGIFU FUJLFUUPOFO 'JHVVS 4[JOOFO ?(INDD    . 4 "DIUFSTMPUCFXBSFO 4 #VJUFOCFSFJLWBOLJOEF SFOCFXBSFO 4 0QFFOLPFMFQMBBUTCF XBSFO 4 7FSXJKEFSEWBOXPPO SVJNUFOPQCFSHFO 4 0OEFSIPVEFO HF TDIJLUFWMPFJTUPGBBOUF HFWFOEPPSGBCSJLBOU 4 0OEFSIPVEFO JOFSU HBTBBOUFHFWFOEPPS GBCSJLBOU 4 *OHPFEHFTMPUFOWFSQBL LJOHCFXBSFO 4 7FSQBLLJOHESPPHIPVEFO 4 0QFFOHPFEHFWFOUJMFFS EFQMBBUTCFXBSFO 4 %FWFSQBLLJOHOJFUIFS NFUJTDITMVJUFO 4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO FFUFOESJOLXBSFOFOWBO EJFSWPFEFS 4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO   TUPGGFOXBBSNFFDPOUBDU WFSNFEFOEJFOUUFXPS EFOBBOUFHFWFOEPPSEF GBCSJLBOU 4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO XBSNUF 4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO POUTUFLJOHTCSPOOFOoOJFU SPLFO 4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO CSBOECBSFTUPGGFO 4 7FSQBLLJOHWPPS[JDIUJH CFIBOEFMFOFOPQFOFO 4 /JFUFUFOPGESJOLFO UJKEFOTHFCSVJL 4 /JFUSPLFOUJKEFOTHFCSVJL 4 4UPGOJFUJOBEFNFO 4 (BTSPPLEBNQTQVJUOF WFMOJFUJOBEFNFO   UPFQBTTFMJKLFUFSN FO  BBOUFHFWFOEPPSEFGB CSJLBOU 4 "BOSBLJOHNFUEFIVJE WFSNJKEFO 4 "BOSBLJOHNFUEFPHFO WFSNJKEFO 4 #JKBBOSBLJOHNFUEF PHFOPONJEEFMMJKLNFU 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 WFFMXBUFSBGTQPFMFOFO EFTLVOEJHNFEJTDIBEWJFT JOXJOOFO 7FSPOUSFJOJHEFLMFEJOH PONJEEFMMJKLVJUUSFLLFO /BBBOSBLJOHNFUEFIVJE PONJEEFMMJKLXBTTFONFU WFFM BBOUFHFWFO EPPSEFGBCSJLBOU "GWBMOJFUJOEFHPPUTUFFO XFSQFO /PPJUXBUFSPQEF[FTUPG HJFUFO . JFLWBOPQMPTNJEEFMFO  /FEFSMBOETF7FSFOJHJOHEF/FEFSMBOETF#BL TUFFOJOEVTUSJF #BLTUFFO  4UJDIUJOH%PFMNBUJH7FS[JOLFO #FTDIFSNJOH WBOTUBBMEPPSUIFSNJTDIWFS[JOLFO /PSNFO /&/&/*40 7FSWFO WFSOJTTFOFOLVOTUTUPG GFOo#FQBMJOHWBOIFUHFIBBMUFBBOOJFUWMVDIUJHF CFTUBOEEFMFO /&&/*40 %PPSUIFSNJTDIWFS[JOLFOBBOHF CSBDIUFEFLMBHFOPQJK[FSFOFOTUBMFOWPPSXFSQFO o4QFDJmDBUJFTFOCFQSPFWJOHFO /&/ )FUJOEVTUSJFFMBBOCSFOHFOWBOPSHBOJ TDIFEFLMBHFOPQUIFSNJTDIWFS[JOLUFPGHFTIFSBSEJ TFFSEFQSPEVDUFO EVQMFYTZTUFFN /&/ &MFLUSPMZUJTDIBBOHFCSBDIUFCFEFLLJO HFOWBO[JOLPQJK[FSFOTUBBM ?(INDD    .BHOJFUXPSEFOHFCSVJLUWPPS WPPSXFSQFOXBBSJOLJOEFSFOLVOOFOCJKUFO PGXBBSBBOLJOEFSFOLVOOFO[VJHFO  0QHFMFU#FWBUMPPE 1 #  FWBUJTPDZBOBUFO  .BLFOFO8FSLHFMFHFO IFJE .JFEFBBOXJK[JOHFOWBOEFGBCSJLBOU 1 #  FWBUFQPYZWFSCJOEJOHFO  .JOJTUFSJFWBO4PDJBMF.JFEFBBOXJK[JOHFOWBOEFGBCSJLBOU 1 1  BTPQoEJUQSFQBSBBUCFWBUFFOOPHOJFU WPMMFEJHPOEFS[PDIUFTUPG 'JHVVS 1[JOOFO (FSBBEQMFFHEFFOBBOCFWPMFO MJUFSBUVVS  . 1 #  FWBUMPPE. $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. 3&(*45&3   3FHJTUFS " BMDPIPM  BMLZEFNVMTJFWFSWFO  BMLZEIBSTWFSWFO   BMVNJOJVN DPOTFSWFSFO  BOIZESJFU  BOPEJTFSFO  BTGBMUQMBUFOWMPFS   BTGBMUUFHFMT  BTGBMUUFHFMWMPFS  BTGBMUUPQMBBH  BTGBMUWMPFSFO  BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJF  # CBGnFQMBGPOE  CBLTUFFO  CBMLMBBHWMPFS  CBOESBTUFSQSPmFM  CBTJTWFSGCFTUFL  CFHMB[JOHCJOOFOEFVSFO  CFJUT  CFJUTFO  CFLJTUJOHTQMBBUWMPFS  CFPPSEFMJOHTSJDIUMJKO  CFQMBUJOHPQIPVUFOTLFMFU  CFQMBUJOHPQNFUBMFOTLFMFU  CFUPO  CFUPOSPU  CFUPOWMPFSFO JOIFUXFSL WFSWBBSEJHEF  CJNT  CJOOFOEFVSFO CFHMB[JOH  CJOOFOEFVSFO  VJUWPFSJOHFO  CJOOFOEFVSLP[JKOFO  CJOOFOLP[JKOFO  CJOOFOLP[JKOFO  NBUFSJBBMLFV[F  CJOOFOLP[JKOFO TUBMFO  CJOOFOMJDIULP[JKOFO  CJOOFOXBOEFO HFNFUTFMEF OJFUESBHFOEF   CJOOFOXBOEFO TUFFOBDIUJHF OJFUESBHFOEF  CJUVNJOFV[FEFLWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  ?(INDD CJUVNJOFV[F WMPFSCFEFLLJOHFO  CMBOLFMBL  CMBVXQMFJTUFSXFSL  CPMMFOWMPFS  CPVXWPDIU  CSBOEDPNQBSUJNFOUFSJOHT XBOE  CSBOEWFJMJHIFJE  CSBOEWFJMJHIFJE QMBGPOEDPOTUSVDUJF  CSBOEXFSFOEFEFVS   CSBOEXFSFOEIFJE  CSBOEXFSFOEIFJE QMBGPOEDPOTUSVDUJF  CSBOEXFSFOE TUVLBEPPSTXFSL  CSFFEQMBBUWMPFS  CVJUFOQMFJTUFSXFSL  $ DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO EFLWMPFSFO  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO EFLWMPFSFO DMBTTJmDBUJF  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO HJFUWMPFSFO  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO WMPFSCFEFLLJOHFO  DFMMFOCFUPO  DFMMFOCFUPOCMPLLFO  DFMMFOCFUPOQBOFMFO  DFMMFOCFUPOXBOE  DFNFOU  DFNFOUHFCPOEFO EFLWMPFS  DFNFOUHFCPOEFOEFLWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  DFNFOUHFCPOEFO WMPFSCFEFLLJOHFO  DPNCJOBUJFEFLWMPFSFO  DPNCJOBUJFEFLWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  DPOEFOTBUJFWPDIU  DPOTFSWFSJOH TUBBMDPOTUSVDUJFT  DPOTFSWFSJOHWBOIPVU  DPOTUSVDUJFWFWFJMJHIFJE  DPOUBDUDPSSPTJF  DPOUBDUHFMVJETJTPMBUJF  DPÚODJEFOUJFFGGFDU  DPSSPTJF  $PSUFOTUBBM  % EFDPSQMFJTUFS  EFLWMPFS  EFLWMPFS  DFNFOUHFCPOEFO  EFLWMPFSFO   EFLWMPFSFO CJUVNFV[F  EFLWMPFSFO DBMDJVNTVMGBBU HFCPOEFO  EFLWMPFSFO  LXBMJUFJUTCFXBLJOH  EFVS  EFVS CSBOEXFSFOEF  EFVSCSFFEUF TUBOEBBSE  EFVSESBOHFS  EFVSFO CSBOEXFSFOEF  EFVSFO HFMVJETJTPMFSFOEF  EFVSFO HMBT  EFVSFO JOCSBBLXFSFOEF  EFVSFO LPHFMXFSFOEF  EFVSFO MJOFBJSF  EFVSFO SPPLXFSFOEF  EFVSFO TDIVJG  EFVSFO TUSBMJOHXFSFOEF  EFVSFO WFMEBGTDIFSNFOEF  EFVSIPPHUF TUBOEBBSE  EFVSTMVJUNFDIBOJTNF   EJTQFSTJFWFSWFO   EPPSMBUFOEIFJEWBOFFO TUPG  EPPSTMBBOEWPDIU  EPSQFMT  ESBBHWMPFS  ESBBHWMPFS IPVUFO  ESBBHWMPFS TUBMFO  ESBBHWMPFSFO  LXBMJUFJUTCFXBLJOH  ESBBJTDIVJGEFVSFO  ESJKGTUFFO  ESPHFEFLWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  EVCCFMFEFVSFO  EVCCFMIBSEHFCBLLFO UFHFMT     .  EVQMFYTZTUFNFO  & FMBTUJTDIFWMPFSCFEFLLJOH  FMBTUPNFSFO  FMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF  FMFNFOUFOWMPFS  FNBJMMFSFO  FQPYZIBSTWFSWFO  FUIFS  FUJLFUUFSJOHWBO WFSGQSPEVDUFO  ' GFSSPNFUBMFO  nBHTUPOFT  GPSNBMEFIZEFDPODFOUSBUJF  ( HBMWBOJTDIWFS[JOLFO  HFHMB[VVSEFUFHFMT  HFMVJEMFLLFO  HFMVJETBCTPSQUJF   HFMVJETBCTPSQUJFDPÑGmDJÑOU  HFMVJETJTPMFSFOEFEFVSFO  HFMVJETTDIPU  HFMVJEXFSJOH   HFMVJEXFSJOH QMBGPOEDPOTUSVDUJF  HFQSFGBCSJDFFSEF EVCCFMXBOEJHFQBOFMFO  HJFUWMPFS   HJQT  HJQTCMPLLFO  HJQTCMPLLFOXBOE  HJQTLBSUPOQMBBU  HJQTNPOUBHFQMBGPOE  HJQTNPOUBHFWPPS[FUXBOE  HJQTNPOUBHFXBOE  HJQTNPQ  HMBOTQMFJTUFS  HMBTEFVSFO  HMBTNP[BÕFLUFHFMT  HMB[FOCPVXTUFOFO  HMB[FOUFHFMT  HMB[VVS  HSÒTUFHFM  ?(INDD HSJOEUBQJKU  HSPOEWFSWFO  ) IBMMFSHFUBM  IBOEHJQT   IBOHFOTMVJUXFSL  IBOHXFSL  IFDIUHJQT  IFYBBO  IJHITPMJEWFSWFO  IPHFESVLXBUFSTUSBMFO  IPMMFCBLTUFFO  IPMUFWMPFSFO  IPVU BBOUBTUJOH  IPVU DPOTFSWFSFO  IPVU EVVS[BBNIFJE  IPVU OBUVVSMJKLF EVVS[BBNIFJE  IPVU WFSGTZTUFNFO  IPVU WFSWPSNJOHFO  IPVU WPDIUHFIBMUF  IPVUFOEFLWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  IPVUFOESBBHWMPFS  IPVUFOJONFUTFMLP[JKO  IPVUFONPOUBHFLP[JKO  IPVUFOQMBGPOET CSBOEXFSFOE CFLMFEFO  IPVUFOWMPFSCFEFLLJOHFO  IPVUHSBOJFU  IPVUSPU  IPVUTLFMFUCPVX  IPVUWFSEVVS[BNJOHT NJEEFMFO  IPVUXPMDFNFOUQMBBU  IZESBUBUJF  IZESBVMJTDIFLBML  * JK[FSHMJNNFS  JK[FSLMJOLFSUFHFM  JNQSFHOFSFOWBOTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFO  JOCSBBLXFSFOEFEFVSFO  JOGSB. LBML CMVTTFO  LBML IZESBVMJTDIF  LBML TDIFMQ  LBML[BOETUFFO  LFSBNJTDIFUFHFMT  LFSBNJTDIF WMPFSCFEFLLJOHFO  LMFVSEJTQFOTFS  LMFVSUPFQBTTJOHFO CVJUFOXFSL  LMJNBBUQMBGPOE  LPHFMXFSFOEFEFVSFO  LPMPNNFO CSBOEXFSFOEIFJE CFLMFEFO  LPSSFMWMPFS  LPVEHFWPSNEFTUBMFO LP[JKOQSPmFMFO  LP[JKO   LP[JKOUZQFO  LSJTUBMMJTBUJF  LVOTUIBSTHFCPOEFO WMPFSCFEFLLJOH  LVOTULFSBNJFLUFHFMT  LVOTUTUFFO  LVOTUTUPGGFO DPOTFSWFSFOFO TDIJMEFSFO  LXBMJUFJUTFJTFOXBOEUFHFMT  LXBMJUFJUTWFSLMBSJOH  MBNFMMFOQMBGPOE  MJDIUCFUPO XBOEQBOFMFO WBO  MJDIUCFUPOCMPLLFO  MJKTUXFSL USFLLFOWBO  MJOFBJSFEFVSFO  MVDIUEPPSMBUFOEIFJE  MVDIUHFMVJETJTPMBUJF   MVDIULBML     .WMPFS  JONFUTFMLP[JKO  JONFUTFMLP[JKO IPVUFO  JONFUTFMLP[JKO TUBMFO  JTPMBUJF UIFSNJTDIF  JTPMBUJFJOEFYWPPS MVDIUHFMVJE   JTPMFSFOWBOTQPVXFO  *54TZNCPPM  . XBMJUFJUFOVJUWPFSJOH WBODFNFOUHFCPOEFO EFLWMPFSFO  /&/*OIFUXFSL WFSWBBSEJHEFWMPFSFO o. 3&(*45&3   . NBDIJOFHJQT  NBHOFTJBHFCPOEFO EFLWMPFSFO DMBTTJmDBUJF  NBHOFTJBHFCPOEFO WMPFSCFEFLLJOHFO  NBHOFTJFUFTUSJDI  NBSNFSQMFJTUFS  NBTTBWFFSTZTUFFN  NFFTUFMLP[JKOFO  NFUBMFO DPOTFSWFSFO  NFUBMFOTLFMFU CFQMBUJOH PQ  NFUBMFOUFHFMT  NFUBNPSGFHFTUFFOUFO  NJMJFVFJTFOFOWFSG  NJOFSBBMHFCPOEFO TJFSQMFJTUFS  NPOPMJUJTDIBGHFXFSLUF CFUPOWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  NPOUBHFLP[JKO  NPOUBHFLP[JKO IPVUFO  NPOUBHFLP[JKO TUBMFO  NPOUBHFWMPFSFO  ANPPLFSQMBUFO  NP[BÕFLUFHFMT  NVVSDPOTUSVDUJFT  NVVSDPOTUSVDUJFT UIFSNJTDI JTPMFSFO  NVVSWFSWFO  / OBTUFMLP[JKOFO  OBUJPOBMFCFPPSEFMJOHTSJDIUMJKO   OBUTUSBMFO  OBUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBO IPVU  OBUVVSTUFFO  OBUVVSTUFFO CFXFSLJOHFO  OBUVVSTUFFOTPPSUFO  OBUVVSTUFFOUFHFMT  /&/&/  /&/&/  /&/&/8FFSTUBOE UFHFODIFNJTDIF BBOUBTUJOH  /&/&/  ?(INDD /&/  /&/  /&/  /&/  /&/  /&/  /&/*OIFUXFSL WFSWBBSEJHEFWMPFSFO o.XBMJUFJUFOVJUWPFSJOH WBONPOPMJUJTDIBGHFXFSLUF CFUPOWMPFSFOFO WFSIBSEJOHFO  /&/  /&/  /&/  /&/  /&/  /&/  /&/   /&/   /&/   /&/   /&/  /&/   /&/  /&/  /&/  /&/  /&/  OJFUESBHFOEFCJOOFOXBOEFO WBONFUTFMXFSL  OJFUESBHFOEF TZTUFFNXBOEFO  OJFVXCPVX LMFVSHFCSVJL  OPOGFSSPNFUBMFO  OPOJVTIBOHFS  0 PNWPSNJOHTHFTUFFOUFO  POEFSSPFTU  PQEFLEFVSFO  PQMPTNJEEFMFO  PSHBOJTDIF  PQQFSWMBLUFCFIBOEFMJOHWBO BMVNJOJVN  PQUSFLLFOEWPDIU  0SHBOJTDI1TZDIP 4ZOESPPN  PVEIPMMBOETFUFHFMT  PWFSMBOHTHFMVJETJTPMBUJF  1 1[JOOFO  QBOFMFO HFQSFGBCSJDFFSEF EVCCFMXBOEJHF  QBOFMFOQMBGPOE  QBOFMFOQMBGPOE  ESBBHDPOTUSVDUJF  QBOFMFOTZTUFFNXBOE   QBTTJWFSJOHTMBBH  QBVNFMMF  QFSMJUF  QFSMJUFCFQMFJTUFSJOH  QMBBUTUBMFOLP[JKOFO  QMBGPOEDPOTUSVDUJF  WFSMBBHEF  QMBGPOEDPOTUSVDUJFT  QMBGPOETZTUFFN NPOUBHF  QMBUGPSNWMPFS  QMFJTUFSESBHFS  QMFJTUFSQSPmFM  QMPGQBLLFU  QOFVNBUJTDITUSBMFO  QPFEFSDPBUFO  QPMZTJMPYBBOWFSWFO  QPMZVSFUIBBOWFSWFO  QPSJTPTUFFO  QPSPTJUFJU  QSFTUBUJFDPODFQU  QSFTUBUJFFJTFOBBO OJFUESBHFOEF CJOOFOXBOEFO  QSJNFST  QVUDPSSPTJF  3 3[JOOFO  SBBQMBBH  SBTUFSQMBGPOE  SJCCFOTUSFLNFUBBM  SJWJFS[BOE     .$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3.  SPFTU  SPFTUTDIBMFO  SPPLXFSFOEFEFVSFO  SPPTUFSQMBGPOE  SPPTUFSWMPFS  SVCCFST  SVCCFSLOJLEFVS  4 4[JOOFO  TDIBSOJFSFO  TDIFJEJOHTDPOTUSVDUJF  TDIFJEJOHTXBOE  WFSQMBBUTCBSF  TDIFMQLBML  TDIJKGXFSLJOH  TDIJMEFSXFSL  TDIJMEFSXFSLTUFFOBDIUJHF NBUFSJBMFO  TDIJMEFSXFSLWBO LVOTUTUPGGFO  TDIJMEFSXFSLWBONFUBMFO  TDIJMWMPFS  TDIJNNFMT  TDIPQFSFO  TDIVJGEFVS   TFEJNFOUHFTUFFOUFO  TIFSBSEJTFSFO  TJFSHSJOEWMPFS  TJFSQMFJTUFS  TJFSQMFJTUFS  NJOFSBBMHFCPOEFO  TJMBOFO  TJMJDPOBUFO  TJMJDPOFOIBST  TJMPYBOFO  4.(TZNCPPM  TMPU LBTU  TMPU MPPQ  TMPU EBHFOOBDIU  TMPU WSJKCF[FU  TMVJUQMBBU  TMVJUXFSL  TQBDIUFMQMFJTUFS  TQBDLTQVJUQMFJTUFS  TQSJUTMBBH  TQVJUHJQT  TUBBMDPOTUSVDUJFT  DPOTFSWFSJOH  ?(INDD TUBBMQMBBUCFUPOWMPFS  TUBBMQMBBUWMPFS  45"#6  4UBCVCFTUFL  TUBMFOESBBHWMPFS  TUBMFOJONFUTFMLP[JKO  TUBMFONPOUBHFLP[JKO  4UBOEBBSECFTUFL WPPSEFCVSHFSFO VUJMJUFJUTCPVX  TUBOEBBSECSBOELSPNNF  TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO  DPOTFSWFSFO  TUFFOBDIUJHFOJFUESBHFOEF CJOOFOXBOEFO  TUFFOHBBT  TUFFOTUSJQQFO  TUPGTDIPUUFO  TUPMMJOHTHFTUFFOUFO  TUPNQFEFVSFO  TUSBBMOPSNFO  TUSBMFO  TUSBMJOHXFSFOEFEFVSFO  TUSPLFOEFVS  TUSPLFOQMBGPOE  TUVDBOFUQMBGPOE  TUVLBEPPSHJQT  TUVLBEPPSTNPSUFM  TUVLBEPPSTXFSL  TUVLBEPPSTXFSL CJK[POEFSF GVODUJFT  TUVLBEPPSTXFSL  CSBOEXFSFOEIFJE  TUVLBEPPSTXFSL IFDIUJOH  TUVLBEPPSTXFSL  IVMQDPOTUSVDUJFT  TUVLBEPPSTXFSL  POEFSHSPOEFO  TUVLBEPPSTXFSL  QMFJTUFSQSPmFMFO  TUVLBEPPSTXFSL VJUWPFSFO  TUVLBEPSFOWBOQMBGPOET  TUVLBEPSFOWBOXBOEFO  TZTUFFNQMBGPOE BGXFSLJOH  TZTUFFNQMBGPOE  SBOEBBOTMVJUJOH  TZTUFFNXBOE   TZTUFFNXBOEFO  OJFUESBHFOEF  5 UBQJKU  UFHFMT  UFHFMT HMB[FO  UFHFMT LFSBNJTDIF  UFHFMT NFUBMFO  UFHFMXFSL VJUWPFSJOH  UFHFM[FUXFSL  UFHFM[FUXFSL  IPFLPQMPTTJOHFO  UFSQFOUJOF  UIFSNJTDIFJTPMBUJF  UIFSNJTDIWFS[JOLFO  UIFSNPIBSEFST  UIFSNPQMBTUFO  UIJOOFS  UJNNFSXFSLQMBGPOE  UPFHBOLFMJKLIFJE  UPFHBOLFMJKLIFJETTZNCPPM  USFLLFOWBOMJKTUXFSL  USPGGFMWMPFS  6 6EXBBSEF  67TUSBMJOH  7 WFJMJHIFJE DPOTUSVDUJFWF  WFMEBGTDIFSNFOEFEFVSFO  WFOUJMBUJF  WFSG TDIBEFMJKLIFJE  WFSGQSPEVDUFO  WFSGQSPEVDUFO  FUJLFUUFSJOH  WFSGTZTUFFN POEFSIPVE  WFSGTZTUFFNWPPSTUBBM  WFSGTZTUFNFO  WFSIPPHEFEFLWMPFSFO  DMBTTJmDBUJF  WFSMBBHEF QMBGPOEDPOTUSVDUJF  WFSNJDVMJUF  WFSOJT  WFSQMBBUTCBSF TDIFJEJOHTXBOE  WFS[JOLFO UIFSNJTDI  WMPFSCFEFLLJOH  WMPFSCFEFLLJOH FMBTUJTDIF     . $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3. 3&(*45&3   WMPFSCFEFLLJOH  LXBMJUFJUTCFXBLJOH  WMPFSCFEFLLJOHFO   WMPFSCFEFLLJOHFO  CJUVNJOFV[F  WMPFSCFEFLLJOHFO  DBMDJVNTVMGBBU  WMPFSCFEFLLJOHFO  DFNFOUHFCPOEFO  WMPFSCFEFLLJOHFO IPVUFO  WMPFSCFEFLLJOHFO  LFSBNJTDIF  WMPFSCFEFLLJOHFO  NBHOFTJBHFCPOEFO  WMPFSCFEFLLJOHFO  NFUBMFO  WMPFSTZTUFNFO  CFOBNJOHFO  WMPFSTZTUFNFO  QSFTUBUJFFJTFO  WMPFSWFFS  WMPFSWFSWFO  WPDIUJTPMBUJF  WPDIUXFSJOH   WPFHNPSUFMTUFHFM[FUXFSL  WPSTUCFTUFOEJHFHFHMB[VVSEF XBOEUFHFMT  WPSTUTDIBEF  WSJKFEPPSHBOH  WSJKFIPPHUF  XJUQMFJTUFSXFSL  XPPOWPDIU  83%  : YZMFFO  . [BOE[BLQSPFG  [FUUFOWBOXBOEUFHFMTJO NPSUFM  [JMWFS[BOE  [JOLCMPFNFO  [JOLGPTGBBU   [JOLQBUJOB  [JOLTQVJUFO  [JOLTUPG  [XBMVXTUBBSUQMBBU  [XFNCBEUFHFMT  [XFWFOEFDFNFOUHFCPOEFO EFLWMPFS  [XFWFOEFDFNFOUHFCPOEFO EFLWMPFSFO DMBTTJmDBUJF  [XFWFOEFWMPFS  8 XBMTIVJE  XBOEBGXFSLJOHNFUUFHFMT  XBOEQBOFMFOWBO MJDIUCFUPO  XBOEUFHFMMJKNFO OPSNFO  XBOEUFHFMNPSUFMT  OPSNFO  XBOEUFHFMT  XBOEUFHFMT OPSNFO  XBSNUFBCTPSCFSFOEWFSNPHFO WBOLMFVS  XBTCFO[JOF  XBUFSHFESBHFOWFSWFO  8#%#0   XFSQTUSBMFO  8FTUFSOSFEDFEBS  XJOHWMPFS  ?(INDD    .  ?(INDD    .
Copyright © 2024 DOKUMEN.SITE Inc.