1605Grammaticaal compendium 5.6 Onregelmatige werkwoorden 5.7 Overige werkwoordstijden 5.8 Bedrijvende en lijdende vorm 5.9 Lijst van sterke, gemengde en onregelmatige werkwoorden 6. Voorzetsel 6.1 Voorzetsel + 2e naamval 6.2 Voorzetsel + 3e naamval 6.3 Voorzetsel + 4e naamval 6.4 Voorzetsel + 3e of 4e naamval 7. Bijwoord 7.1 Trappen van vergelijking 7.2 Voornaamwoordelijke bijwoorden 8. Voegwoord 8.1 Nevenschikkend voegwoord 8.2 Onderschikkend voegwoord Grammaticaal compendium dr. Th.M.J. van Megen Deel II Zinnen en zinsbouw 1. Zinsstructuren 1.1 Intransitieve groep 1.2 Transitieve groep 1.3 Restgroep 2. Naamvallen 2.1 Functie in een zin respectievelijk deelzin 2.2 Functie in een woordgroep 2.3 Na voorzetsels en enkele bijvoeglijke naamwoorden 3. Woordvolgorde in de zin 3.1 Hoofdzin 3.2 Bijzin 4. Interpunctie 4.1 Punt, vraagteken, uitroepteken 4.2 Komma 4.3 Puntkomma, dubbelepunt, gedachtestreepje 4.4 Apostrof 5. Spelling 5.1 Klanken en letters 5.2 Hoofdletters en kleine letters 5.3 Aaneenschrijven en verbindingsteken 5.4 Afbreken 6. Woordvorming 6.1 Zelfstandige naamwoorden 6.2 Bijvoeglijke naamwoorden 6.3 Werkwoorden Deel I Woorden en woordsoorten 1. Begeleiders: lidwoord en enkele voornaamwoorden De belangrijkste functie van het lidwoord (lidw.) en van de voornaamwoorden uit deze paragraaf is de begeleiding van zelfstandige naamwoorden (→I, 2). Deze begeleiders informeren over de naamval, het geslacht en het getal van het zelfstandig naamwoord en ze vormen met het zelfstandig naamwoord één woordgroep: der Computer, eine Bank, dieses Haus. Bovendien bepalen de begeleiders in belangrijke mate de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord (→I, 3). Op grond van de verbuiging zijn twee groepen begeleiders te onderscheiden: 1. het type van het bepaald lidwoord der 2. het type van het onbepaald lidwoord ein. 1.1 Het type van het bepaald lidwoord der Volgens het type der worden de volgende woorden verbogen: der, dieser, jener, jeder, mancher, solcher, welcher, aller, sämtliche, beide. Inhoudsopgave Deel I Woorden en woordsoorten 1. Begeleiders: lidwoord en enkele voornaamwoorden 1.1 Type der 1.2 Type ein 1.3 Overzicht 2. Zelfstandig naamwoord 2.1 Sterke verbuiging 2.2 Zwakke verbuiging 2.3 Gemengde verbuiging 2.4 Eigennamen 3. Bijvoeglijk naamwoord 3.1 Sterke verbuiging 3.2 Zwakke verbuiging 3.3 Onverbogen bijvoeglijk naamwoord 3.4 Zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord 3.5 Trappen van vergelijking 4. Voornaamwoord en telwoord 4.1 Persoonlijk voornaamwoord 4.2 Bezittelijk voornaamwoord 4.3 Aanwijzend voornaamwoord 4.4 Betrekkelijk voornaamwoord 4.5 Vragend voornaamwoord 4.6 Onbepaald voornaamwoord 4.7 Telwoord 5. Werkwoord 5.1 Onbepaalde wijs 5.2 Aantonende wijs 5.3 Aanvoegende wijs 5.4 Gebiedende wijs 5.5 Deelwoord 2 Op deze wijze worden de meeste vrouwelijke zelfstandige naamwoorden verbogen (= hoofdregel): die Brille. das Haus.1 Sterk verbogen zelfstandige naamwoorden hebben een mannelijk.en dieraanduidingen verbogen. 4e nv. zwakke verbuiging: mannelijke zelfstandige naamwoorden 2e nv. 2e nv. enkele van hen krijgen bovendien een umlaut: der Apfel. Herzens. 2. die Direktion der Firma ‘Kölnisch Wasser’. 3e nv. Dat geldt ook voor letterwoorden en andere verkorte zelfstandige naamwoorden: der Pkw. die Artikel des ‘Spiegels’. zoals das Klima. -e6 die der der die die der den die Kenntnis Kenntnis Kenntnis Kenntnis Kenntnisse Kenntnisse Kenntnissen Kenntnisse mv. die Ansprache Bundeskanzler Gerhard Schröders.ind 1606-1607 2002-10-24. Die Ärztin wohnt im Zentrum der Stadt. dan blijven deze aanduidingen onverbogen: die Vorlesung Professor Klussmanns. -n. In de 3e naamval meervoud staat steeds de uitgang -n. 4e nv. Wille. 3e nv. straten. die der der die die der den die Nacht Nacht Nacht Nacht Nächte Nächte Nächten Nächte mv. der Baum des Baum(e)s dem Baum(e) den Baum die der den die Bäume Bäume Bäumen Bäume mv. 2. die Uhr. deze is steeds in het woordenboek apart vermeld. der Löwe. dem Herrn.3 das Auge des Auges dem Auge das Auge die der den die Augen Augen Augen Augen Opmerking: 1 De 1e en 4e naamval enkelvoud hebben in het onzijdig de uitgang -es bij de woorden dieser etc. das Herz. -er eindigt: die Lampe – die Lampen. In het Duits zijn de zelfstandige naamwoorden tevens steeds door een hoofdletter als zodanig herkenbaar. worden in het Duits als bijvoeglijk naamwoord (→I. tijdschriften. die Einwohner Irak(s). 3. – – mv. -. 2 Op deze wijze worden de meeste onzijdige zelfstandige naamwoorden verbogen (= hoofdregel): das Gedicht. die Herren etc. die Schüssel – die Schüsseln. 3e nv. dan blijven de eigennamen onverbogen: die Redaktion der Zeitung ‘Der Morgen’. 2e nv. umlaut der Bruder des Bruders dem Bruder den Bruder die der den die Brüder Brüder Brüdern Brüder mv. das Laster. Als meervoudsuitgangen komen voor: -e. au is).d. im Restaurant ‘Die Goldene Gans’.Grammaticaal compendium 1. dus des Herrn. 4e nv. die Gedichte Goethes. 4e nv.4. das Buch. der Song. die Werke des jungen Schiller. Het gebruik van aanhalingstekens heeft geen invloed op de wijze van verbuiging. der Elefant. -s5 das Auto des Autos dem Auto das Auto die der den die Autos Autos Autos Autos Opmerkingen: 1 Op deze wijze worden uitsluitend mannelijke persoons. -s8 die der der die die der den die Oma Oma Oma Oma Omas Omas Omas Omas GDN3 gc_s07.4 Eigennamen 2. ze kunnen van vorm veranderen afhankelijk van hun geslacht (mannelijk.3 Overzicht van de verbuiging: type der m. Ook alle woorden op -tum: der Reichtum.2 Geografische namen De mannelijke en onzijdige geografische namen krijgen in de 2e naamval enkelvoud doorgaans een -s als uitgang: die Hauptstadt Belgiens. Daarnaast komt bij een paar woorden in de 2e naamval enkelvoud de uitgang -(e)ns voor (→opmerking 2). sein.) zijn verbuigbaar. das Bistum. die Schwester – die Schwestern. umlaut + er4 das Amt des Amtes dem Amt(e) das Amt die der den die Ämter Ämter Ämtern Ämter mv. bv. der Vetter. organisaties e. sterke verbuiging: vrouwelijke zelfstandige naamwoorden mv. der Ball. -er verbogen: der Esel. ein eines einem einen v. functie of nog een naam. ze hebben in het enkelvoud de verbuiging van de sterke zelfstandige naamwoorden en in het meervoud die van de zwakke zelfstandige naamwoorden. mein. Gedanke. der See. das Ende. der Kurs. das Bett. der Hafen (→Bruder). in der Neuen Straße. Zelfstandig naamwoord Zelfstandige naamwoorden (zn. unser. De mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen in de 2e naamval enkelvoud de uitgang -(e)s. 2e nv. 4e nv. d. der Doktor. bij de uitgang -er verplicht (als de stamklinker een a. voorwerp.2 Het type van het onbepaald lidwoord ein Volgens het type ein worden de volgende woorden verbogen: ein.z. met name de woorden die in het Nederlands hun meervoud door achtervoeging van -eren vormen: das Kind. ein eines einem ein mv.4. der Strahl. umlaut + e1 1e nv. der Zoo. die Tiefe des Atlantiks. 2e nv. ihr. die Aktien der ‘Bayrischen Versicherungsgesellschaft’. die Zeitung.facultatief. behalve in de 1e naamval enkelvoud. predikatief of bepaling fungeert: Das schien den Abgeordneten ein guter Vorschlag. die Jury alsmede zelfstandige naamwoorden eindigend op een volle slotklinker: die Kamera. worden ook volgens de gebruikelijke regels verbogen: die Redaktion der ‘Neuen Zürcher Zeitung’. sterke verbuiging: mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden mv. onzijdig). Herzen. 4 Vele onzijdige zelfstandige naamwoorden worden als Amt verbogen: das Bad. das Hotel. 3e nv. gebouwen. De onregelmatige verbuiging wordt hier niet verder behandeld. meervoud) en naamval (1e. der Affe. in der ‘Goldenen Gans’. o. vreemdeling’. 1e nv. der Journalist. 3e nv. 1. behalve bij zelfstandige naamwoorden eindigend op -(e)n en bij de meervoudsuitgangen -(e)n en -s. –3 der Bäcker des Bäckers dem Bäcker den Bäcker die der den die Bäcker Bäcker Bäckern Bäcker mv. u. 2. euer. Bij geografische namen op een sisklank wordt een apostrof gebruikt of – bij voorkeur – het voorzetsel von: die Kathedralen von Paris. Alleen Herr krijgt in het enkelvoud -n. kein. das Ohr. das Hemd. der Staat des Staat(e)s dem Staat(e) den Staat die der den die Staaten Staaten Staaten Staaten v. Reisende(r). der Wagen. 3e nv. 4e nv. Een klein aantal zelfstandige naamwoorden heeft een onregelmatige verbuiging. Funke. -er. 1e nv. Gaan aan de naam andere aanduidingen vooraf zoals een titel. Wanneer de genoemde typen van eigennamen worden begeleid door een kernwoord. dein. Herz. Voorafgaande titels e. der Eskimo.4. die der der die o. 2 Tot deze groep behoren: der Buchstabe. en wel alle die op -e eindigen: der Junge. 2e nv. Texas’ Ölquellen. keine keiner keinen keine 2.3 Overige eigennamen Namen van kranten. Zowel in het enkelvoud als in het meervoud hebben zij de uitgang -(e)n. das Lied. -el. 6 Op deze wijze worden vrouwelijke zelfstandige naamwoorden op -nis en -sal verbogen: die Wildnis. das Krokodil. -e2 das Jahr des Jahr(e)s dem Jahr(e) das Jahr die der den die Jahre Jahre Jahren Jahre mv. umlaut + er – mv. 4e nv. eine einer einer eine o. sterke verbuiging 2. 4e nv. das1 des dem das1 mv. 3 Op deze wijze worden de mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden op -el.1 1e nv. 2e nv. 2e nv. das Team alsmede zelfstandige naamwoorden eindigend op een volle slotklinker. 4. getal (enkelvoud. 1e nv. umlaut + e 1e nv.2 Zwak verbogen zelfstandige naamwoorden hebben steeds het mannelijk geslacht. 4e naamval). Name. 2. Glinz’ Grammatik. 1) vormen de zelfstandige naamwoorden een woordgroep. -r eindigen: der Architekt. Het meervoud van alle zelfstandige naamwoorden van deze klasse eindigt op -(e)n. das Röslein. type ein m. beroep. Samen met een lidwoord of een van de andere begeleiders (→I. -(e)n1 1e nv. firma’s. 3e nv. 4e nv. Friede. reiziger. en vele die uit een andere taal zijn overgenomen en niet op -l. die Mühsal. die Metro. die Dominikanische Republik worden volgens de gebruikelijke regels van de zelfstandige naamwoorden en de bijvoeglijke naamwoorden verbogen: in den Niederlanden. -(e)ns2 der des dem den die der den die Name Namens Namen Namen Namen Namen Namen Namen Opmerkingen: 1 Op deze wijze worden slechts enkele mannelijke zelfstandige naamwoorden verbogen. de vrouwelijke zelfstandige naamwoorden blijven in het enkelvoud steeds onverbogen. er komt geen umlaut voor. het lidwoord signaleert de betekenisrelatie: das Auftreten der Marlene Dietrich. 5 Op deze wijze worden vele zelfstandige naamwoorden verbogen die uit een andere taal (vooral het Engels en Frans) in het Duits zijn overgenomen: der Chef. Persoonsnamen met lidwoord blijven in de 2e naamval enkelvoud onverbogen. 3e nv. vrouwelijke. in de 3e naamval enkelvoud -(e).2 die der der die die der den die Frau Frau Frau Frau Frauen Frauen Frauen Frauen o. die Lok.2). gemengde verbuiging. Sommige Nederlandse zelfstandige naamwoorden. 18:50 . der Bus.1 Persoonsnamen Persoonsnamen zonder lidwoord krijgen in de 2e naamval enkelvoud als uitgang -s: Renates Kollegin. 1e nv. De meervoudsuitgang luidt -n wanneer het zelfstandig naamwoord op -e. Dat geldt ook voor letterwoorden en andere verkorte zelfstandige naamwoorden: die AG. die in een zin als onderwerp. zoals das Auge. Opmerkingen: 1 Op deze wijze worden de meeste mannelijke zelfstandige naamwoorden verbogen (= hoofdregel): der Arzt. -s. vrouwelijk of onzijdig van geslacht. namelijk wanneer de eigennaam op een sisklank eindigt: Brahms’ Sinfonien. De umlaut is bij de uitgang -s uitgesloten. en wel: 1. Bij de zelfstandige naamwoorden zijn verschillende manieren van verbuiging te onderscheiden. das Modell. die Safari. die Bevölkerung der Vereinigten Staaten. der des dem den v. vrouwelijk. den Herrn. de vrouwelijke zelfstandige naamwoorden blijven in het enkelvoud steeds onverbogen. Fremde(r). terwijl de umlaut als een extra signaal voor meervoud kan dienen. 2e nv. 4e nv.w. Geografische aanduidingen als die Niederlande.3 Gemengd verbogen zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk.4) verbogen: Beamte(r). 7 Op deze wijze worden alleen die Mutter en die Tochter verbogen. 3e nv. zoals der Schmerz. 1e nv. die der den die 1606 1607 Grammaticaal compendium gemengde verbuiging: mannelijke. 2. der des dem den die der den die Bär Bären Bären Bären Bären Bären Bären Bären 2e nv. en ook vele mannelijke zelfstandige naamwoorden die uit een andere taal in het Duits zijn overgenomen: der Apparat. 2e nv. -en. Ihr (→I. worden eveneens verbogen: die Ansprache des Bundeskanzlers Gerhard Schröder. bij de uitgangen -e en . onzijdige zelfstandige naamwoorden m.d. Tot deze klasse behoren bovendien de onzijdige zelfstandige naamwoorden op -chen en -lein: das Mädchen. der Profi. zwakke verbuiging 3. 3 Op deze wijze worden slechts enkele onzijdige zelfstandige naamwoorden verbogen. De mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen derhalve in de 2e naamval enkelvoud de uitgang -(e)s. der Zins en de mannelijke zelfstandige naamwoorden op onbeklemtoond -or: der Direktor. ihr. umlaut7 die der der die die der den die Mutter Mutter Mutter Mutter Mütter Mütter Müttern Mütter mv. 1e nv. in het meervoud -en. Herz. Glaube. 3e. vrouwelijk of onzijdig geslacht. 8 Op deze wijze worden vele zelfstandige naamwoorden verbogen die uit een andere taal (vooral het Engels en het Frans) in het Duits zijn overgenomen: die City. der Student. die Uni. zoals ‘ambtenaar. in de 3e naamval enkelvoud de uitgang -(e). 3e nv. 2e. die Bilder des Louvres. 2e nv. 2. der Kuss. die Gemälde Rembrandts of een apostrof. krijgen ze in de 1e naamval mannelijk enkelvoud de uitgang -er. einander wordt met name gebruikt om misverstanden te vermijden. merken Sie sich das! Als wederkerige voornaamwoorden (in het Nederlands ‘elkaar’) komen sich en einander voor: sich treffen. maar das heutige Deutsch. mein meines meinem meinen v. Man hat das aufs Entschiedenste (= zeer gedecideerd) abgelehnt. etwas Neues. komen in het Duits zelden voor. Voornaamwoord en telwoord Voornaamwoorden (vnw. zwanzigste Tag des Monats. dein. die meistgelesene/am meisten gelesene Zeitung. miteinander. Het bijvoeglijk naamwoord heeft hier de taak om geslacht. Deze verbuigingswijze wordt gebruikt als er geen begeleiders (→I. welch schöner Tag!. 4e nv. indien de laatste lettergreep van het bijvoeglijk naamwoord niet toonloos is. 1e nv. 1e nv. 3e nv. wordt alleen het laatste bijvoeglijk naamwoord verbogen: an der deutsch-niederländischen Grenze. ze worden echter alleen verbogen als het bepaald lidwoord onmiddellijk voorafgaat zonder nadere bijvoeglijke bepaling. 2e nv. Deze zijn allemaal onzijdig. 3. ihre gekochten und gebratenen Speisen. op z’n mooist). 1). De vertaling van ‘het meest interessante voorstel’ luidt der interessanteste Vorschlag. 3e nv. 3e nv. 1. die der den die alten alten alten alten Leute Leute Leuten Leute De vergrotende trap wordt gevormd door -er achter de stellende trap van het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen. bv. warme warmer warmer warme Milch Milch Milch Milch 1608 1609 Grammaticaal compendium 4. taalaanduidingen Tot de groep zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden behoren ook de aanduidingen voor de talen. GDN3 gc_s07. zwakke verbuiging m. 2e nv. getal en naamval aan te duiden. zijn specifieke uitgangen bij het bijvoeglijk naamwoord overbodig: het bijvoeglijk naamwoord krijgt de uitgang -en. Er zijn twee manieren van verbuiging te onderscheiden: 1. 4 De bijvoeglijke naamwoorden op -el verliezen in de verbuiging steeds hun -e: ein dunkler Raum. 4. Er kam als Zweiter durchs Ziel. voornaamwoorden die in plaats staan van zelfstandige naamwoorden. Bijvoeglijk naamwoord Evenals de zelfstandige naamwoorden zijn de bijvoeglijke naamwoorden (bn. 3e pers. zwakke verbuiging. waar het Duits een woord met bijvoeglijknaamwoordverbuiging heeft. Wanneer de rangtelwoorden als een getal worden geschreven. 4e nv. 4. getal en naamval.Grammaticaal compendium 3. ihr. Hans ist größer als sein Vater. 1e nv. kaltes kalten1 kaltem kaltes Bier Bier(e)s Bier(e) Bier mv.3 Onverbogen bijvoeglijk naamwoord Bijvoeglijke naamwoorden blijven onverbogen wanneer ze als zelfstandig zinsdeel in een zin optreden. In dit geval blijven de bijvoeglijke naamwoorden onverbogen: Das scheint mir unklug. Sie kam spät nach Hause. m. de overtreffende trap door de toevoeging van -st of -est. -t of op een sisklank. 4e nv. das des dem das nette1 netten netten nette1 Kind Kind(e)s Kind(e) Kind mv. 4e nv. gelden dezelfde regels van verbuiging als voor de andere bijvoeglijke naamwoorden: einiges deutsches Geld. ich meiner mir mich wir unser uns uns 2e pers. der des dem den dicke1 dicken dicken dicken Mann Mann(e)s Mann(e) Mann v. maar -en.2 Bezittelijk voornaamwoord De bezittelijke voornaamwoorden luiden in het Duits: mein. 4e nv. November 2002. bv. sein Niederländisch. meiner nicht. bv. Aangezien deze over de naamval. In het Duits is sich het gebruikelijke wederkerig voornaamwoord. sterke verbuiging m. 2 Twee of meer bijvoeglijke naamwoorden voor een zelfstandig naamwoord worden steeds op dezelfde manier verbogen: interessante neue Vorschläge. De 3e en 4e naamval luiden dan steeds sich. ihr. 1e nv. Het betreft hier in het Nederlands veelal persoonsaanduidingen op ‘-ling’: de vreemdeling = der/die Fremde. gut – besser – best. 2e nv. 4e nv.1 Persoonlijk voornaamwoord 1e pers. de kleurling = der/die Farbige. 2e nv. zoals in het Nederlands met ‘meer’ en ‘meest’.1 en 3. andere. -e. 1e nv. en in combinatie met voorzetsels. heiße heißer heißen heiße Getränke Getränke Getränken Getränke Opmerking: 1 De uitgang van de 2e naamval mannelijk en onzijdig enkelvoud is niet -es. unser. er seiner ihm ihn sie ihrer ihnen sie sie ihrer ihr sie es seiner ihm es Het wederkerend voornaamwoord (in het Nederlands ‘zich’) heeft dezelfde vormen als het persoonlijk voornaamwoord. de reiziger = der/die Reisende. 2e nv. halb Berlin. 3. viele herzliche Grüße. ze worden dan net als deze met een hoofdletter geschreven: der Alte. mein meines meinem mein mv. – als bijvoeglijke naamwoorden op een volle klinker eindigen. Aachen.) zijn verbuigbaar. Daarnaast kunnen ze echter ook als bijwoordelijke of predikatieve bepaling een zelfstandig zinsdeel vormen. in de vergrotende trap door als (in het Nederlands ‘dan’): Sie ist (eben/genau)so alt wie ihr Bruder. die der der die kleine1 kleinen kleinen kleine1 Frau Frau Frau Frau De bijvoeglijke naamwoorden kunnen als zelfstandige naamwoorden worden gebruikt. Opmerkingen: 1 De bijvoeglijke naamwoorden op -el en -er verliezen de -e.2). Niet alle voornaamwoorden beschikken over het volledige scala van mogelijkheden. euer. overtreffende trap. In dit laatste geval worden voorzetsel en voornaamwoord steeds aaneengeschreven. stellende trap klein breit weiß reizend elend alt klug dunkel teuer vergrotende trap kleiner breiter weißer reizender elender älter klüger dunkler1 teurer1 overtreffende trap kleinst breitest weißest reizendst elendest ältest klügst dunkelst teuerst o. bv. 4e nv. voornaamwoorden die de zelfstandige naamwoorden begeleiden (→I. 3e nv. 4 Het bijvoeglijk naamwoord wordt in de stellende trap vaak begeleid door so … wie (in het Nederlands ‘even … als’). het geslacht en het getal van de woordgroep informeert. stellende trap 2. du deiner dir dich ihr euer euch euch Sie Ihrer Ihnen Sie Sie Ihrer Ihnen Sie Opmerkingen: 1 In de 1e naamval mannelijk enkelvoud. met name am en aufs: Der Wald ist heute am schönsten (= het mooist. De verbuiging van de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden is gelijk aan die van de bijvoeglijke naamwoorden (→I. 2e nv.2). Wem gehört dieses Fahrrad? Das ist ihres. teure Kleider. de vertrouweling = der/die Vertraute alsook op ‘-er’: de Duitse(r) = der/die Deutsche. 3e nv. bv. das Niederländische ist mit dem Deutschen verwandt.ind 1608-1609 2002-10-24.van de stellende trap bij de vorming van de vergrotende trap. de staker = der/die Streikende. Ook als bijvoeglijke bepaling (attribuut) blijven de bijvoeglijke naamwoorden in enkele gevallen onverbogen: – als het bijvoeglijk naamwoord zonder begeleider achter het zelfstandig naamwoord staat: ein Whisky pur. 3e nv. ein Buch mit einem losen Blatt. – als twee of meer bijvoeglijke naamwoorden een eenheid vormen. 2e nv. persoonlijke voornaamwoorden en betrekkelijke voornaamwoorden 2. bv. weitere. 1. 3. 2 Enkele bijvoeglijke naamwoorden kennen onregelmatige trappen van vergelijking. In de overtreffende trap gaan vaak voorzetsels aan de bijwoordelijk gebruikte bijvoeglijke naamwoorden vooraf.5 Trappen van vergelijking Bij de bijvoeglijke naamwoorden zijn drie trappen van vergelijking te onderscheiden: 1. 3e nv. Ze zijn dan predikatieve of adverbiale bepaling: Die Aktion war sehr gefährlich. verschiedene. etwas. die kleinen Kinder der jungen Frau. Dit is ook dikwijls het geval bij bijvoeglijke naamwoorden op -er: das teure Kleid. Die Regierung hatte rasch beschlossen. 1e nv. 2e nv. einander die Haare kämmen. 4e nv.) verbuigbaar. 3e nv. 1) staat. mehrere. Omschrijvingen kunnen wel voorkomen wanneer een voltooid deelwoord als bijvoeglijke bepaling bij een zelfstandig naamwoord optreedt: die meistgerauchte/am meisten gerauchte Zigarette. Voornaamwoorden als man. 3e nv. 3. die rotweißblaue Fahne. hintereinander. 4e nv. etliche. Dit laatste is het geval Wanneer de bezittelijke voornaamwoorden zelfstandig worden gebruikt.2). zoals viele.2 De zwakke verbuiging is bij de bijvoeglijke naamwoorden verplicht als er voor het bijvoeglijk naamwoord een verbogen begeleider (→I. vergrotende trap 3. eine prima Leistung. nichts kennen zelfs helemaal geen vormveranderingen.3). 1e nv. – als de bijvoeglijke naamwoorden halb en ganz voor geografische namen zonder begeleider voorkomen: in ganz Deutschland. 1e nv.1 Bij de sterke verbuiging krijgt het bijvoeglijk naamwoord de uitgangen van dieser: -er. (→I. ihr neues Auto. sonstige. 4. ich freue mich. de voorzitter = der/die Vorsitzende. einige. den 5. 1) aan het bijvoeglijk naamwoord voorafgaan of als de begeleider geen uitgang heeft: ein kleiner Junge. de 1e en 4e naamval vrouwelijk en onzijdig enkelvoud is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord -e. herrliches Wetter. die anderen begeisterten Zuschauer. 3 Voor bijvoeglijke naamwoorden die een onbepaalde hoeveelheid uitdrukken. Bijvoeglijke naamwoorden hebben in zinnen meestal de functie van bijvoeglijke bepaling bij een zelfstandig naamwoord: Es herrschte große Unzufriedenheit mit den neuen Reformen.. Henkel trocken. Voorbeelden: aus dem Englischen ins Französische übersetzen. Wel dient men erop te letten dat in een aantal gevallen in het Nederlands een zelfstandig naamwoord optreedt. Er zijn wat de functie betreft twee groepen voornaamwoorden te onderscheiden: 1. met name bijvoeglijke naamwoorden die een kleur aanduiden: ein rosa Kleid. 3 Omschrijvingen van de vergrotende en overtreffende trap. nebeneinander sitzen. ze kunnen van vorm veranderen afhankelijk van geslacht. dient er een punt achter het getal te worden geplaatst: Ludwig XIV. 18:50 .7. bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden. die worden gevormd door toevoeging van een -t (van 2 tot 19) respectievelijk van -st (vanaf 20) aan het hoofdtelwoord.4 Zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord bij bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op -d. sein. Vele eenlettergrepige bijvoeglijke naamwoorden hebben in de vergrotende en overtreffende trap bovendien een umlaut. meine meiner meinen meine o. bv. de inboorling = der/die Eingeborene. Bovendien beschikken de bijvoeglijke naamwoorden over de eigenschap het verschil in graad van iets door middel van de zogenaamde trappen van vergelijking tot uitdrukking te brengen: schön – schöner – schönst. meine meiner meiner meine o. guter guten1 gutem guten Wein Wein(e)s Wein(e) Wein v. Das scheint mir richtig. behoren tot de bijvoeglijke naamwoorden: Der zweite. 2e nv. met uitzondering van de 3e persoon en met betrekking tot Sie. Deze worden hier niet nader behandeld. in de 1e en 4e naamval onzijdig enkelvoud de uitgang -es: Sein Wagen ist neu. -es etc. Ihr (→I. ze zijn in het woordenboek apart vermeld. Russisch. 3. sterke verbuiging 2. wenige. 3. 1e nv. 5 De rangtelwoorden (→I. wer en was. 4. Dit betekent dat wer en was als onderwerp alleen met een persoonsvorm in het enkelvoud kunnen worden gecombineerd: Wer kommt heute Abend alles? Was wird in dem Fall noch auf uns zukommen? 2. Dergelijke voornaamwoordelijke bijwoorden (→I. welcher. wir lasen. Zie voor de verbuiging van de aanwijzende voornaamwoorden als begeleider van zelfstandige naamwoorden I.7. eine Million eine Milliarde 4. 200- zweihundert dreihundert enz. Zie voor de verbuiging van welcher I. ….t. die’. erinner-n 5.1). bringen. Wer staat in de betekenis van ‘degene. rangtelwoorden 3. ze worden gevormd door achter het hoofdtelwoord (van 2 tot en met 19) een -t. Die Zahl derer. warten.2) kunnen ook in het Duits de betrekkelijke voornaamwoorden vervangen.7 Telwoord (k)einer – (k)einem (k)einen v. … De naamval van het betrekkelijk voornaamwoord is afhankelijk van de functie die het betrekkelijk voornaamwoord zelf in de bijzin vervult als onderwerp. solche Schuhe. Opmerking: Wanneer het aanwijzend voornaamwoord der naar een zelfstandig naamwoord terugwijst. De aanwijzende voornaamwoorden kunnen ook als vervanger van zelfstandige naamwoorden voorkomen: Das hat er nicht gesagt. waardoor’ etc.t. die Probleme. 4e nv.1. wat’. dan moet men een omschrijving als welchem Umstand. m. der dessen dem den v. 2e nv. dessen ich mich entsinne.t. spiel-te. etwas en nichts. Wijst het voornaamwoord echter naar voren. lief. 1. die Zeitungen. können.2 Rangtelwoorden Rangtelwoorden zijn bijvoeglijke naamwoorden. jene Dörfer.4 Betrekkelijk voornaamwoord De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden luiden in het Duits: der. 4. terwijl welcher enigszins verouderd is en nog slechts in de schrijftaal voorkomt. Zinsstructuren. einer. personen 1e nv. tijd (tegenwoordige en verleden tijd). (k)eines – (k)einem (k)eines Er zijn drie soorten telwoorden: 1. waarmee. sein. 1. breuktelwoorden. jemand jemandes jemand(em) jemand(en) niemand niemandes niemand(em) niemand(en) dreißig vierzig fünfzig sechzig siebzig achtzig neunzig Vervolg hoofdtelwoorden 100-199 (ein)hundert (ein)hunderteins (ein)hundertzwei (ein)hundertdrei enz. dessen Freundin Germanistik studiert. 3e nv. Ze kennen vormveranderingen afhankelijk van persoon (1e.t. brach-te.b. diese Meinung. gewart-et. voorwerp of bepaling: Der Besuch. 1e nv. Verreweg het meest gebruikelijke hiervan is der. aanvoegende en gebiedende wijs) en vorm (bedrijvende en lijdende vorm): ich lese. die deren denen die 4. wollen.6 Onbepaald voornaamwoord De belangrijkste onbepaalde voornaamwoorden luiden in het Duits: jemand.7. etwas en nichts hebben slechts de functie van onderwerp of lijdend voorwerp. 4e nv.1 Onvoltooid tegenwoordige tijd (o. zaken was? wessen? – was? Opmerkingen: 1. Er erzählt vieles. acht. Tot deze groep behoren: haben. 1e nv. was en welcher. keiner. sollen. In het Nederlands komen in plaats van betrekkelijke voornaamwoorden vaak bijwoorden voor als ‘waarvan.t. Wer en was hebben uitsluitend vormen voor het enkelvoud. m.Grammaticaal compendium In dergelijke gevallen kan ook het achtervoegsel -ig worden toegevoegd: Er hat das Seinige getan. 18:50 .-uitgangen zwakke werkwoorden ich du er wir ihr sie wohne wohnst wohnt wohnen wohnt wohnen erinnere erinnerst erinnert erinnern1 erinnert erinnern1 warte2 wartest wartet warten wartet warten reise reist3 reist reisen reist reisen Opmerkingen: 1. Het betrekkelijk voornaamwoord wijst in de regel naar een woord of woordgroep (= antecedent) in de hoofdzin. gekomm-en. Zie voor de verbuiging van welcher I. hundertst etc. werden en dürfen. -(e)n. Voorbeelden: wohn-en. wart-ete. Zie verder II. 4e nv. derjenige. -(e)st.1 Onbepaalde wijs Vorming: stam+-(e)n 4. jener en solcher. worin er nach München fuhr. 3. Op grond van de vervoeging van het werkwoord zijn vier groepen te onderscheiden: 1. womit sie konfrontiert wurden. gespiel-t. sterke werkwoorden 3. zehnt respectievelijk (vanaf 20) -st-: zwanzigst. die noch kamen. man. zwakke werkwoorden 2. aantonende. nooit naar zaken: Wem verdankt sie den Erfolg? Wil men uitdrukken waaraan iemand iets te danken heeft. mögen. sand-te.b. Aan de rangtelwoorden worden de bijvoeglijknaamwoorduitgangen toegevoegd: das erste Mal. of na alles. bv. 3e nv. mit dessen ältestem Sohn sie befreundet ist.7. Diese gefällt mir am besten. Wem vraagt steeds naar één of meerdere personen. Onregelmatig zijn: erst. wissen. mit denen sie konfrontiert wurden. die kleine Kinder bei sich hatte. …. maar uitsluitend als het antecedent geen persoon aanduidt: Die Probleme. Zie verder I. 4. …. ze worden gevormd door achter het rangtelwoord -el te plaatsen: ein Drittel. hoofdtelwoorden 2. ein Zehntel etc. der Zug. das dessen dem das mv. die wir abonniert haben.5. 4. 3e nv. was van ‘datgene.ind 1610-1611 2002-10-24.3 Aanwijzend voornaamwoord De belangrijkste aanwijzende voornaamwoorden luiden in het Duits: der. Hoofdtelwoorden 0-9 null ein(s) zwei drei vier fünf sechs sieben acht neun 10-19 zehn elf zwölf dreizehn vierzehn fünfzehn sechzehn siebzehn achtzehn neunzehn De belangrijkste vragende voornaamwoorden luiden in het Duits: wer. kam. den sie erwarten. 1. mein Vetter. onregelmatige werkwoorden. 1e nv.) De uitgangen van de onvoltooid tegenwoordige tijd zijn: -e. der Nachbar. 3e nv. 2e nv. De gemengde werkwoorden veranderen in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord de stamklinker in een -a. Het betrekkelijk voornaamwoord heeft géén invloed op de uitgang van een eventueel volgend bijvoeglijk naamwoord: Eine Frau. müssen. (ein)hundertzehn (ein)hundertzwanzig enz. dritt. 2e nv. … Het bijvoeglijk naamwoord wordt in dit geval altijd sterk verbogen (→I. 4e nv. 3. 4. gemengde werkwoorden 4. der im Zirkus auftritt. De 2e en 3e naamval van was als betrekkelijk voornaamwoord luiden echter dessen respectievelijk dem: Das ist alles. De sterke werkwoorden vormen de verleden tijd en het voltooid deelwoord door verandering van de stamklinker respectievelijk -en: laufen. een meewerkend voorwerp en een voorzetselvoorwerp als zinsdelen: Wir danken Ihnen für Ihre Hilfe. Zo vereist het werkwoord danken in het Duits een onderwerp. lesen Sie. getal (enkelvoud en meervoud). …. van wer en was I. 3. Bovendien wordt was gebruikt als het op een gehele zin betrekking heeft. 3e persoon). 7. -(e)n. das en nichts. niemand. De onregelmatige werkwoorden hebben een afwijkende vervoeging. 30-90 Werkwoorden (ww. 2e. etwas en nichts blijven altijd onverbogen.te plaatsen: zweit. wijs (onbepaalde. … m. wordt in de 2e naamval vrouwelijk en meervoud de vorm deren gebruikt. De zwakke werkwoorden vormen de verleden tijd en het voltooid deelwoord door middel van -(e)te respectievelijk -(e)t: spielen. alle zinsdelen hangen op een bepaalde manier van het werkwoord (= gezegde) af. gebrach-t. 1. gesand-t. war klein. Vorming: stam+o. Wilhelm der Zweite. Werkwoord 20-29 zwanzig einundzwanzig zweiundzwanzig dreiundzwanzig enz. Man kan alleen als onderwerp in een zin voorkomen. gelauf-en. Van het voornaamwoord was für ein kan slechts ein worden verbogen: Was für einen Wein möchten Sie? Mit was für einem Modell bist du gekommen? In het meervoud wordt was für gebruikt: Was für Weine bevorzugst du? 4. -(e)t. … 2. De voornaamwoorden man.2 Aantonende wijs 5. Zie voor de verbuiging van der als vervanger I.5.3 Breuktelwoorden Breuktelwoorden zijn onzijdige zelfstandige naamwoorden.2.) onderscheiden zich van andere woorden door de vervoeging. 5. 2e nv.4. Dit antecedent bepaalt het geslacht en getal van het betrekkelijk voornaamwoord: Der Clown. dem ich keinen Glauben beimesse. kommen. tausendeinhundert tausendzweihundert enz.en krijgen bovendien de toevoegingen -te respectievelijk -t: senden. dan treedt derer op: Sie schlug ihre Gegnerin mit deren eigener Waffe. wer? wessen? wem? wen? m. 3.5 Vragend voornaamwoord 1610 1611 Grammaticaal compendium 5. dieser. (k)eine – (k)einer (k)eine o. …. welchem Zufall (verdankt sie den Erfolg?) gebruiken. 4. Het vragend voornaamwoord welcher kan alleen zelfstandige naamwoorden begeleiden: Welche Aktien sind gestiegen? Mit welcher Partei bist du unzufrieden? 4. Het werkwoord is de kern van een zin.t. die deren der die o. -(e)t. sterke werkwoorden ich du er wir ihr sie rufe rufst ruft rufen ruft rufen finde2 findest findet finden findet finden fahre fährst4 fährt fahren fahrt fahren gelte giltst5 gilt gelten geltet gelten lese liest5 liest lesen lest lesen GDN3 gc_s07. -en. helft helfen Sie vertrouwelijk kauf(e)1 kauft beleefd kaufen Sie kaufen Sie voltooid deelwoord: gehabt.wordt -ie-.t. 4 Sterke werkwoorden met een -a. 2 Bij sterke werkwoorden met een stam op een sisklank is de uitgang in de 2e persoon enkelvoud steeds -est. 2 Bij werkwoorden met een stam op -d of -t moet de uitgang met een -e beginnen. 3 In plaats van weinig gebruikelijke vormen komt dikwijls würde + onbepaalde wijs voor.2 Opmerkingen: 1 De uitgang ontbreekt steeds bij de sterke werkwoorden met e/i-Wechsel en bij kommen.t.als stamklinker. -e.t. Opmerkingen: 1 Het voorvoegsel ge.3 Aanvoegende wijs Bij de aanvoegende wijs (Konjunktiv) dient men onderscheid te maken tussen: 1. gib. -en. verschwund-en. de gemengde werkwoorden hebben steeds een -a. behalve bij de werkwoorden met een stam op -sch: du fisch-st. -(e)t. 18:50 . behalve bij de sterke werkwoorden met a-umlaut of e/i-Wechsel in de 2e en 3e persoon enkelvoud.toegevoegd.als stamklinker veranderen deze in de regel in een -i. Sie ist für ihre hervorragende Arbeit ausgezeichnet worden.2. (ge)worden1 Opmerking: 1 De vorm geworden wordt precies hetzelfde gebruikt als in het Nederlands: Sie ist krank/Ärztin geworden.v.2).t. -t. De gemengde werkwoorden brennen.wordt slechts gebruikt als de klemtoon op de eerste lettergreep ligt: ge-fallen. denke denkest denke denken denket denken onregelmatige ww. 5.als stamklinker. Konjunktiv I (deze wordt vooral gebruikt in de indirecte rede) 2. -t hebben in het meervoud van de vertrouwelijke vorm de uitgang -et: wartet. noch van de uitgangen voor. 5. -en. 5. In tegenstelling tot de Nederlandse werkwoorden op -eren hebben de Duitse werkwoorden op -ieren nooit het voorvoegsel ge-: studiert. -et.6) 5. 5.v. gemengde.-uitgangen 1612 1613 Grammaticaal compendium Voorbeelden: ge-sag-t. seid.t. voor de sterke werkwoorden -en. -et. -. ge-radelt.2 Onvoltooid verleden tijd (o. hilf2 helfen Sie mv. spaziert.2. rennen hebben in plaats van een -ä. lies! 3 De werkwoorden met een stam op -d. Konjunktiv II (deze wordt vooral gebruikt ter aanduiding van een niet-werkelijkheid en in de indirecte rede). zwakke werkwoorden Vorming: Konjunktiv II = o. Vorming: stam+Konjunktiv-uitgangen Opmerkingen: 1 Konjunktiv II van senden en wenden luidt sendete.(= e/i-Wechsel).als stamklinker veranderen deze in een -i. wäre2 wärest wäre wären wärt wären onregelmatige werkwoorden (→I. seien Sie! 5. 2 Klinkerverandering kan optreden bij de sterke werkwoorden. sterke werkwoorden Vorming: stam (klinkerverandering)+o. tegenwoordig deelwoord Vorming: stam+(e)nd Voorbeelden: schlaf-end.t.v. GDN3 gc_s07. -est.-uitgangen Opmerkingen: 1 Het werkwoord sein heeft in de 1e en 3e persoon enkelvoud de vorm sei.) De uitgangen van de onvoltooid verleden tijd zijn: -.6) Opmerkingen: 1 Bij werkwoorden met een stam op -el of -er is de uitgang in de 1e en 3e persoon meervoud -n. Konjunktiv II De Konjunktiv-II-uitgangen zijn gelijk aan die van de Konjunktiv I: -e.een -e.of -ie. kennen. ge-worf-en. Vorming: (ge)1+stam (+/-klinkerverandering)2+uitgang ich du er wir ihr sie rief riefst rief riefen rieft riefen fand fandst fand fanden fandet1 fanden las lasest2 las lasen last lasen Opmerkingen: 1 Bij sterke werkwoorden met een stam op -d of -t is de uitgang in de 2e persoon meervoud steeds -et.ind 1612-1613 2002-10-24. De vorm worden komt uitsluitend in lijdende zinnen voor en staat dan onmiddellijk achter het voltooid deelwoord: Sie ist entlassen worden.als stamklinker krijgen in de regel een umlaut in de 2e en 3e persoon enkelvoud.als kenmerk van de onvoltooid verleden tijd toegevoegd.in het enkelvoud van de vertrouwelijke vorm: hilf. ge-fall-en.v.t.-uitgangen ich du er wir ihr sie mache machest mache machen machet machen sterke ww. dächte1 dächtest dächte dächten dächtet dächten onregelmatige ww. -e.6 Onregelmatige werkwoorden haben sein bin bist ist sind seid sind werden werde wirst wird werden werdet werden sterke. ge-sand-t.respectievelijk -ie. de lange -e. lies! 2 De sterke werkwoorden met een -e. -(e)n. 5. -est. bv. radel-nd. ich du er wir ihr sie wohnte wohnte-st wohnte wohnte-n wohnte-t wohnte-n wartete1 wartete-st wartete wartete-n wartete-t wartete-n Opmerking: 1 Bij zwakke werkwoorden met een stam op -d of -t wordt aan de stam altijd -ete. Konjunktiv I De Konjunktiv-I-uitgangen zijn: -e. Vorming: stam+gebiedendewijsuitgangen o. -en. 3 Bij werkwoorden met een stam op een sisklank is de uitgang in de 2e persoon enkelvoud -t. 3 Zie voor de onregelmatige werkwoorden I. seien Sie. bindet! 4 De vormen van sein luiden: sei.v.t. De korte -ewordt een -i-. ich du er wir ihr sie habe hast hat haben habt haben haben o. onregelmatige werkwoorden Vorming: stam (klinkerverandering+umlaut)+Konjunktiv-uitgangen onregelmatige werkwoorden (→I. Ich würde ihm gerne helfen. vaak ook in de spreektaal: komm.4 Gebiedende wijs De uitgangen van de gebiedende wijs luiden: -(e). Aan de stam wordt meestal het voorvoegsel ge. mv. -(e)n.v. →I. -en. -st. ge-arbeit-et. woll-end voltooid deelwoord De uitgang voor het voltooid deelwoord is voor de zwakke en gemengde werkwoorden -(e)t.Grammaticaal compendium gemengde werkwoorden ich du er wir ihr sie bringe bringst bringt bringen bringt bringen sende2 sendest sendet senden sendet senden gemengde werkwoorden Vorming: stam (-a-)+te+o. tegenwoordig deelwoord 2. 5.5 Deelwoord Bij het deelwoord zijn te onderscheiden: 1.2. ich du er wir ihr sie gäbe gäbest gäbe gäben gäbet gäben gemengde ww. -en. 5 Sterke werkwoorden met een -e.6. ich du er wir ihr sie machte machte-st machte machte-n machte-t machte-n wartete wartete-st wartete wartete-n wartete-t wartete-n Opmerking: De Konjunktiv II van de zwakke werkwoorden is volledig gelijk aan de verleden tijd van de zwakke werkwoorden (→I. gebe gebest gebe geben gebet geben gemengde ww. wendete. 2 Bij de werkwoorden sollen en wollen ontbreekt de umlaut: sollte. enk. sei1 seiest sei1 seien seiet seien enk. 5. wollte. gewesen. Er komen geen veranderingen van de stamklinker. ich du er wir ihr sie hatte hattest hatte hatten hattet hatten sein war warst war waren wart waren werden wurde wurdest wurde wurden wurdet wurden zwakke ww. nennen. voltooid deelwoord. 2 De Konjunktiv I van alle werkwoorden wordt op dezelfde manier gevormd. lassen. du wäsch-st. zwakke werkwoorden ich du er wir ihr sie brachte brachte-st brachte brachte-n brachte-t brachte-n sandte sandte-st sandte sandte-n sandte-t sandte-n sterke ww. 5. Vorming: stam+(e)te+o. ich du er wir ihr sie ich du er wir ihr sie darf darfst darf dürfen dürft dürfen durfte durftest durfte durften durftet durften können kann kannst kann können könnt können konnte konntest konnte konnten konntet konnten mögen mag magst mag mögen mögt mögen mochte mochtest mochte mochten mochtet mochten müssen muss musst muss müssen müsst müssen musste musstest musste mussten musstet mussten sollen soll sollst soll sollen sollt sollen sollte solltest sollte sollten solltet sollten wollen will willst will wollen wollt wollen wollte wolltest wollte wollten wolltet wollten wissen weiß weißt weiß wissen wisst wissen wusste wusstest wusste wussten wusstet wussten 1614 1615 Grammaticaal compendium onbepaalde wijs onvoltooid tegenwoordige tijd onvoltooid verleden tijd aanvoegende wijs (Konjunktiv II) büke.t. 3enk. voltooid deelwoord.t. . Nuttige aanduidingen bij afzonderlijke werkwoordsvormen staan tussen haakjes. 2enk.t.8 Bedrijvende en lijdende vorm De bedrijvende vorm (actief) is in het voorafgaande behandeld. 2enk. -et bat. -est.t.tk. -et bind/e. 3enk. -est. biegen bieten bieg/e biet/e.ind 1614-1615 2002-10-24. 4 5 beginnen beißen begänne. 3enk. Passief (sein): Die Brücke ist gesprengt. Er kauft den Wagen. ich werde anrufen.v. 2mv.. door umlaut. 2enk. sie war gefallen. 3enk. 2enk. 2. onvoltooid verleden tijd: 1e persoon enkelvoud en verder alle vormen die in hun uitgang afwijkend zijn 4. bläst bleib/e bleich/e bog bot. brätst. 3enk. 2mv. -est (ook -t) blieb böge böte bieg(e) biet(e). Passief (werden): Die Rechnung wird noch bezahlt. 2enk. berstet befahl o. -st (ook -est) 2mv. birst. braten brat/e. beflissest (ook beflisst) begann biss. 18:50 . onbepaalde wijs 2. 2enk. befiehlt befleiß/e.): er war gekommen 5. -st (ook -est).v. Voor de onvoltooid toekomende tijd fungeert werden (= zullen) als hulpwerkwoord: Sie werden sehen. gemengde en onregelmatige werkwoorden De lijst van sterke. Zie verbleichen. 5. -et bärste birst. -et gebunden 12 bitten bäte bitte. 2mv. Voorbeelden: Actief: Sie besetzten das Gebäude. birst. 2mv. onvoltooid tegenwoordige tijd (o. bratet brech/e. 2mv. 2mv. gemusst. bleich(e) gebleicht. voltooid toekomende tijd (v.tk. ook begönne bisse beginn(e) beiß(e) begonnen gebissen 6 bergen bärge birg geborgen 7 bersten barst. gewusst 5. 2enk. bleichte. 2mv. 2enk.): er ist gekommen 4. befiehlst. 2mv. -et gebogen geboten 11 binden bände bind(e). 2enk. -et blas/e. 2e. gemocht. voltooid tegenwoordige tijd (v.9 Lijst van sterke.Grammaticaal compendium Vervolg onregelmatige werkwoorden dürfen o. brichst. 2 befähle of beföhle beflisse befiehl befohlen 3 befleißen. 2mv. maar vaker 3enk. bläst. Der Vorschlag war abgelehnt. 3 = 1e. Zwak is het transitieve simplex bleichen. -st (ook -est). De vorming van de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd is in het voorafgaande behandeld. NB: 1.) 3. onvoltooid verleden tijd (o. -et 2mv. het hulpwerkwoord sein geeft een toestand aan.t. e/i-Wechsel. 2enk. -et bitt/e. buk. 2mv.v. bissest (ook bisst) barg befleiß(e) beflissen voltooid deelwoord: gedurft. gekonnt. 2enk. zelden zelden zelden blich bliche geblichen De sterke vormen zijn eerder verouderd. birgst. 3enk.): er wird gekommen sein.): er kommt 2. 2enk. 2enk. aanvoegende wijs (Konjunktiv II): 1e persoon enkelvoud 5. maar vaker backte gebiedende wijs back(e) voltooid deelwoord gebacken 1 backen back/e. 2enk. bäckst. berstet geborsten 8 9 10 bewegen beweg/e bewog bewöge beweg(e) bewogen bewegen is alleen sterk in de betekenis ‘ertoe aanzetten’. 2enk. -et brach briete brat(e). De voltooid toekomende tijd wordt door een combinatie van deze hulpwerkwoorden gevormd: sie wird gearbeitet haben. De lijdende vorm (passief) wordt door middel van de hulpwerkwoorden werden en sein + voltooid deelwoord gevormd. 2mv. De overige werkwoordstijden worden door middel van hulpwerkwoorden + voltooid deelwoord respectievelijk onbepaalde wijs gevormd. -et. 2mv. 3enk. -et gebraten 15 16 brechen bräche brich gebrochen GDN3 gc_s07. befehlen befehl/e.): er wird kommen 6. bricht briet. bäckt backte (vaak ook reeds zonder umlaut) backen is volledig zwak in de betekenis van ‘kleven’.t. -t (zelden -est) berg/e. Voor de voltooid tegenwoordige tijd en de voltooid verleden tijd worden de hulpwerkwoorden haben en sein gebruikt: ich habe geschlafen.t. Bij de samenstellingen en afleidingen komen de zwakke vormen steeds meer voor. 3e persoon . 5. -t (zelden -est) beginn/e beiße. -et gebeten 13 blasen bliese blas(e) geblasen 14 14a bleiben bleichen bliebe bleib(e) geblieben bleichte.t. onvoltooid toekomende tijd (o. 2mv. onvoltooid tegenwoordige tijd: 1e persoon enkelvoud en verder alle vormen die ofwel in hun stam ofwel in hun uitgang afwijkend zijn (bv.t. 2enk.t. -est. gewollt. sie wird krank gewesen sein.t. -et.. birgt berst/e. gesollt.7 Overige werkwoordstijden Evenals het Nederlands kent het Duits zes werkwoordstijden: 1. 2enk. -et blies. 3enk. voltooid verleden tijd (v. gemengde en onregelmatige werkwoorden bevat 6 kolommen met de volgende vormen: 1. 2enk. 3enk. 2enk. 2enk. brät. -st (ook -est). In alle andere betekenissen is het volledig zwak. -st (ook -est). Het hulpwerkwoord werden (= worden) drukt een handeling of gebeurtenis uit. -et band.): er kam 3. Niet uitdrukkelijk in deze lijst opgenomen sterke werkwoordsvormen worden regelmatig gevormd. gebiedende wijs: 2e persoon enkelvoud en verder alle vormen die afwijkend zijn 6. Der Beschluss wurde gefasst. sich befliss. 3enk. 2enk. erlischst. 3enk. 2enk. flicht. zelden erkieste empfiehl empfohlen 42 geben gab gäbe gib gegeben 26 erkiesen (onb. 2enk. flossest (ook flosst) fraß. erlösche erlisch erloschen 2enk. -est (ook -st) drang dünkte. 2enk. -est (ook -t) genoss. gebiert of gebärt geb/e. -est (ook -t) fror gor gebar aanvoegende wijs (Konjunktiv II) flöchte gebiedende wijs flicht. 2enk. 2mv. 2enk. -t (zelden -est) es geschieht gewinn/e gieß/e. zelden deuchte durfte drösche drisch gedroschen 21 38 dränge dünkte. 2enk. 2mv. 2enk. 3enk. fichtst. empfiehlst. -est 3enk. giltst. 2enk. -et flog floh floss. 2enk. 2enk. ficht. zwak in de betekenissen ‘tot voorwaarde/gevolg hebben’. 2enk. -st. 3enk. 3enk. isst fahr/e. -st (ook -est). frisst. 1mv. 2enk. -et. 2mv. zelden erkieste erkies(e) (vormen ongebruikelijk) erkoren 44 45 46 gedeihen gehen gelingen gelten gedieh ging gelang galt. 2enk. isst. 2enk. dürfen empfehl/e. dürfen. -et aß. 3enk. empfiehlt erkies/e. 2enk. fällt fang/e. 2enk. geltet genes(e) gediehen gegangen gelungen gegolten 27 erlöschen erlösch/e. 2mv. fechtet gefochten 53 33 finden fände find(e) 2mv. 2mv. 3mv. -et gefunden 54 gleiten gleit(e) 2mv. 2mv. 2mv. -et GDN3 gc_s07. 2enk. 2mv. -est (ook -t) fuhr äße iss gegessen 47 genesen genäse genesen 28 48 führe fahr(e) gefahren 49 genießen genösse genieß(e) genossen 29 fahren geschehen gewinnen gießen geschähe gewönne of gewänne gösse – gewinn(e) gieß(e) geschehen gewonnen gegossen 30 fallen fiel fiele fall(e) gefallen 50 51 31 fangen fing finge fang(e) gefangen 52 gleichen gleißen gliche glisse of gleißte glitte gleich(e) gleiß(e) geglichen geglissen of gegleißt geglitten 32 fechten focht. 3enk. gilt. -et fand. -. flichtst. glissest (ook glisst) glitt. fechtet find/e. -t (zelden -est) gleit/e. 3enk. 3enk. fährst. 2enk. drischt dring/e mich (ook mir) dünkt. empfahl empföhle. 2mv. -est (ook -t) genieß/e. -et. gebären gebär/e 2enk. 2enk. -t (zelden -est) gleich/e gleiß/e. -st (ook -est). -st (ook -est). 3enk. zelden deuchte dürfte dring(e) – gedrungen gedünkt 39 40 – gedurft 41 fressen fräße friss gefressen 22 23 dringen dünken frieren fröre göre gebäre frier(e) gär(e) gebier of gebäre gefroren gegoren geboren 24 dürfen gären gär/e Zwak in figuurlijke betekenis. 3enk. 2enk. zelden empfähle erköre. 3enk. gossest (ook gosst) glich gliss of gleißte. 3enk. 3enk. drischst. fängt fecht/e. 2enk. -st (ook -est). -st (ook -est). -et gediehe ginge gelänge gälte of gölte gedeih(e) geh(e) – gilt (zelden). dreschen dresch/e. 2enk. 2mv. flechtet voltooid deelwoord geflochten 34 flechten 35 36 37 fliegen fliehen fließen flöge flöhe flösse flieg(e) flieh(e) fließ(e) geflogen geflohen geflossen dingte. -t. gebierst of gebärst. 2enk. 2enk. overeenkomen’. 2enk. -et 25 empfehlen Zie ook befehlen. frisst frier/e onvoltooid verleden tijd flocht. -est. de transitieve samenstellingen ablöschen.ind 1616-1617 2002-10-24. dürft. -t (zelden -est) fress/e. geltet genes/e.Grammaticaal compendium onbepaalde wijs 17 18 19 20 brennen bringen denken dingen onvoltooid tegenwoordige tijd brenn/e bring/e denk/e ding/e onvoltooid verleden tijd brannte brachte dachte aanvoegende wijs (Konjunktiv II) brennte brächte dächte gebiedende wijs brenn(e) bring(e) denk(e) voltooid deelwoord gebrannt gebracht gedacht 1616 1617 Grammaticaal compendium onbepaalde wijs onvoltooid tegenwoordige tijd flecht/e. fängst. dingte ding(e) gedungen ook dang ook dänge zelden gedingt Het afgeleide bedingen is sterk in de betekenis ‘bedingen. 2mv. 2enk. zelden deucht darf. fällst. -est. 2mv. 18:50 . 2enk. 2mv. 2enk. -et genas. gibt gedeih/e geh/e es gelingt gelt/e. 2enk.w. -et föchte ficht. erlosch. 2enk. flechtet flieg/e flieh/e fließ/e. 2enk. genossest (ook genosst) geschah gewann goss. (zelden -est) (vormen ongebruikelijk) drosch. 2enk. essen ess/e. Zwak zijn het transitieve simplex löschen. ongebruikelijk) 43 erkor. fährt fall/e. 2mv. auslöschen en de transitieve afleiding verlöschen. 2enk. gibst. erlischt (ook -st) Ook het intransitieve simplex (= enkelvoudig werkwoord) löschen en het afgeleide intransitieve verlöschen zijn sterk. 3enk. -et gelitten griff hatte griffe hätte greif(e) hab(e) gegriffen 76 gehabt 77 lesen läse lies gelesen leihen liehe leih(e) geliehen 59 halten hielt. -et gelogen gemahlen gemieden 60 61 hängen häng/e Het transitieve hängen is zwak. -et gekrochen 90 geladen 91 nennen pfeifen pflegen nannte pfiff nennte pfiffe nenn(e) pfeif(e) genannt gepfiffen 73 lassen pflegte. ladet lass/e. -t. hilft kenn/e klimm/e kling/e kneif/e komm/e kann. -est 3enk. Zie ook erlöschen. Ook dan zwakke vormen mogelijk. 2enk.ind 1618-1619 2002-10-24. mögt. 2mv. de transitieve samenstellingen ablöschen. 3mv. -et leih/e les/e. 2enk. zelden hub anheben (‘beginnen’) heeft in de o. 2enk. lädst. -et. mögen. -est. -est (ook -t) half heb/e heb(e) gehoben 82 63 heiß(e) geheißen 83 84 melken messen melkte of mölke mäße melk(e) miss gemolken of gemelkt gemessen 64 hülfe. 2enk. -st. mögen muss 2enk. nimmt nenn/e pfeif/e pfleg/e log mahlte mied. 3enk.v. 3enk. 2mv. 2enk. -et hing hielte halt(e) 2mv. müsst. 2enk. losch. läufst. 2mv. lässt hieß. liest. -. lädt. 3enk. können. -est (ook -t) kröche lüde kriech(e) lad(e). 3enk. preisen preis/e. 3enk. lischt (ook -st) Het intransitieve simplex (= enkelvoudig werkwoord) löschen is evenals erlöschen en het afgeleide intransitieve verlöschen sterk. -. der Ruhe pflegen. -est (ook -t) lag litte leid(e) 2mv. pflegte. 2mv. 2mv. 1mv. auslöschen en de transitieve afleiding verlöschen. 2enk. hauen hau/e hinge häng(e) hau(e) gehangen gehauen 80 81 hieb hiebe (meestal ‘met of haute een wapen slaan’ of ‘verwonden’) of haute höbe. helfen helf/e. -st (ook -est). 3enk. 2enk. 3enk. hast. nimmst. Zwak zijn het transitieve simplex löschen. -et. -st (ook -est). 2enk. 3enk. lösche lisch geloschen 2enk. 2enk. 2mv. misst. 3enk. 2enk. 2enk. 2enk. -t (zelden -est) pries. hilfst. 3mv. müssen nehm/e. -et melk/e mess/e. müssen. 2enk. zelden hälfe kennte klömme of klimmte klänge kniffe käme könnte hilf geholfen 85 misslingen mögen misslänge möchte – – misslungen gemocht 65 66 67 68 69 70 kennen klimmen klingen kneifen kommen können kannte klomm of klimmte klang kniff kam konnte kenn(e) (zelden) klimm(e) kling(e) kneif(e) komm – gekannt geklommen of geklimmt geklungen 86 87 gekniffen gekommen gekonnt 88 müssen musste müsste – gemusst nehmen nahm nähme nimm genommen 71 72 kriechen laden 89 kroch lud. 2mv. misst es misslingt mag. 2enk. lügen mahlen meiden lüg/e mahl/e meid/e. 18:50 . lischst. 2enk. hob an of hub an. hältst. -et ließ. 2enk. -st (ook -est). -. -t (zelden -est) Zwak in de betekenis ‘hijsen’. 2enk. heißen heiß/e. graben grab/e. pfleg(e) gepflegt. 2enk. 2mv. gräbt greif/e hab/e.t. zelden zelden zelden pflog pflöge gepflogen Enkel nog sterk in vaste uitdrukkingen zoals Rats pflegen. -et lieh las. 1mv. -st. 3enk. hält. 2mv. 2enk. haltet grub 74 laufen 56 grab(e) 75 leiden 57 58 greifen haben litt. 2enk. -st (ook -est). 2enk. läuft leid/e. 2enk. zelden hübe hieße 62 heben hob. 3enk. -et gehalten 78 79 liegen löschen läge lieg(e) gelegen lösch/e. lässt. gräbst. 3mv. können kriech/e lad/e. hat halt/e. 3enk. -est (ook -t) misslang mochte löge mahlte miede lüg(e) mahl(e) meid(e). 3enk. 2mv. 2mv. 2enk. 2mv. 1mv. 3enk. könnt. 2mv.Grammaticaal compendium onbepaalde wijs 55 glimmen onvoltooid tegenwoordige tijd glimm/e onvoltooid verleden tijd aanvoegende wijs (Konjunktiv II) glömme of glimmte grübe gebiedende wijs glimm(e) voltooid deelwoord geglommen of geglimmt gegraben 1618 1619 Grammaticaal compendium onbepaalde wijs onvoltooid tegenwoordige tijd lauf/e 2enk. 2enk. -est (ook -t) priese preis(e) gepriesen ließe lass gelassen 92 GDN3 gc_s07. 3enk. -est. liest lieg/e onvoltooid verleden tijd lief aanvoegende wijs (Konjunktiv II) liefe gebiedende wijs lauf(e) voltooid deelwoord gelaufen glomm of glimmte In figuurlijke betekenis overheersen de sterke vormen. -et melkte of molk maß. rissest (ook risst) ritt. 3enk. 2mv. -et (vormen zelden gebruikt) schlief aanvoegende wijs (Konjunktiv II) schindete of schünde gebiedende wijs schind(e). 2enk. -st (ook -est). -t 2enk. 2enk. 2mv. schlägt schleich/e schliefe schlaf(e) geschlafen 95 96 reiben reißen riebe risse reib(e) reiß(e) gerieben gerissen 116 schlagen schlug schlüge schlag(e) geschlagen 97 reiten ritte reit(e). 2enk. -et schneid(e). schmissest (zelden -est) (ook schmisst) Zwak in de betekenis ‘smelten. scheiden scheid/e. 2enk. -et sog of saugte söge of saugte saug(e) gesogen of gesaugt 123 schmölze schmilz geschmolzen schaffen schaff/e schuf schüfe schaff(e) geschaffen Zwak in de betekenissen ‘werken’. 2enk. säuft saug/e 114 schinden 94 riet. schleißen schleiß/e. 3enk. 2enk. alsook in de afleiding verschaffen en de samenstelling anschaffen. schmilzt schnaub/e schmolz. 2enk. -et schwieg schwoll schriebe schriee schritte schreib(e) schrei(e) schreit(e). 2enk. ‘klaarspelen’ (ook in afleidingen en samenstellingen met die betekenis). -t (zelden -est) schelt/e. rät. 3enk. 2enk. 2mv. scheltet schied. 2mv. -et schall/e schallte of schölle schiede schall(e) geschallt 124 schnauben schnaubte of schnöbe schnitte schnaub(e) geschnoben 106 Sterke vormen in plechtiger taal. -et geschieden 126 schrecken 108 109 scheinen scheißen schiene schisse schein(e) scheiß(e) geschienen geschissen 127 schreck/e. schiltst. 2mv. Het simplex scheren is ook zwak in de betekenissen ‘(zich) weghaasten’. -et. -et. 2enk. 2mv. -est. -st (ook -est). 2enk. 2mv. -et voltooid deelwoord geschunden quell/e. schwillt Zwak bij transitief gebruik. -st (ook -est). schallen schallte of scholl erschallen: o. 2mv. 3enk. -t 2enk. -et rieb riss. rätst. schläft schlag/e. 3enk. 125 schneiden schneid/e. 2mv. volt. -t (zelden -est) schling/e schloss. -est. schläfst. ‘slopen. 2enk. bezoedelen’ (jagerstaal). 2enk. -t (zelden -est) reit/e. 18:50 . 3enk. 2mv. quillt Het transitieve quellen is zwak. -st (ook -est). 3enk. 2enk. 2enk. -et renn/e riech/e ring/e rinn/e ruf/e sauf/e. deelw. 3enk. 3enk.v. 2enk. -et schweig/e schrieb schrie schritt. 2enk. Het afgeleide bescheren is zwak. 2enk. 3enk. -et geraten 115 schlafen schlaf/e. -et. 3enk. schmiss. -est (ook -t) schnaubte of schnob schnitt. -et schien schiss. Zwak bij transitief gebruik (geldt ook voor erschrecken en samenstellingen). -et. -et schein/e scheiß/e. GDN3 gc_s07. 2mv. 2mv. 2enk. slechten’. zelden rönne riefe söffe renn(e) riech(e) ring(e) rinn(e) ruf(e) sauf(e) gerannt gerochen gerungen 119 120 geronnen gerufen gesoffen 121 122 schlösse schließ(e) geschlossen schlingen schmeißen schlänge schmisse schling(e) schmeiß(e) geschlungen geschmissen 104 105 saugen schmeiß/e. -t (zelden -est) schob schoss. schrak schräke schrick geschrocken 2enk. quillst. schreiben schreien schreiten schreib/e schrei/e schreit/e. 2mv. -et geschnitten 107 scheid(e). -et onvoltooid verleden tijd schindete (ook schund).Grammaticaal compendium onbepaalde wijs 93 quellen onvoltooid tegenwoordige tijd onvoltooid verleden tijd quoll aanvoegende wijs (Konjunktiv II) quölle gebiedende wijs quill voltooid deelwoord gequollen 1620 1621 Grammaticaal compendium onbepaalde wijs onvoltooid tegenwoordige tijd schind/e. 2enk. scheltet gescholten 128 129 111 scheren scher/e schor schöre scher(e) geschoren Zelden ook zwak. Zie ook zurückschrecken. schrickst. 3enk. schliss. 2enk. 2mv. schilt. ‘op een plaats brengen’. 3enk. 2enk. schissest (ook schisst) schalt. -et. 3enk. 2mv. schmelzen schmelz/e. 2mv. -est. -st (ook -est). 2enk. säufst. 2enk. schmilzt. -st (ook -est). erscholl of erschallte. ratet reib/e reiß/e. 2enk. -et geschrieben geschrien geschritten 110 schelten schölte schilt. schossest (ook schosst) schöbe schösse schieb(e) schieß(e) geschoben geschossen 130 131 schweigen schwellen schwiege schwölle schweig(e) schwill geschwiegen geschwollen 112 113 schwell/e. 2enk. schieben schießen schieb/e schieß/e. 2enk.t. mv. ‘(zich) bekommeren’. -et rannte roch rang rann rief soff riete rat(e). 2enk. 2mv. 2mv. -est. erschollen. -st (ook -est). schrickt Thans enkel nog in de afleiding erschrecken en in samenstellingen (aufschrecken …). schwillst. -est. 2mv.ind 1620-1621 2002-10-24. schlägst. schließen schließ/e. 2enk. 2mv. sleuren’. 2mv. -et geritten 117 118 schleichen schlich schliche schleich(e) schleif(e) schleiß(e) geschlichen geschliffen geschlissen schleifen schleif/e schliff schliffe Zwak in de betekenissen ‘slepen. raten rat/e. 2enk. schlossest (ook schlosst) schlang schlisse 98 99 100 101 102 103 rennen riechen ringen rinnen rufen saufen rennte röche ränge ränne. schlissest (zelden -est) (ook schlisst) Bij transitief gebruik zijn ook zwakke vormen mogelijk. of sendete 3enk. -et. tretet trief/e trink/e trüg/e tu/e 1mv. -et. -st (ook -est). 2enk. -et trag/e. 2mv.Grammaticaal compendium onbepaalde wijs 132 133 schwimmen schwinden onvoltooid tegenwoordige tijd schwimm/e schwind/e. 2enk. -et gesotten of gesiedet 158 159 stieben stinken stoßen stob of stiebte stank stieß. en 3mv. triffst. 2enk. trägst. 2enk. 2enk. -st 3enk. -est. war wäre. sieh of siehe gesehen (= bij verwijzing in boeken alleen sieh) gewesen 154 stehlen stehl/e. 3enk. -est (ook -t) sprach spiee spönne of spänne splisse triefen trinken trügen tun 145 146 147 spei(e) spinn(e) spleiß(e) gespien gesponnen gesplissen 169 167 168 triefte of tröffe tränke tröge täte trief(e) trink(e) trüg(e) tu(e) getrieft of getroffen getrunken getrogen getan 148 sprechen spräche sprich gesprochen GDN3 gc_s07. 3mv. stiehlst. seien. -t (zelden -est) spring/e stech/e. sei. 3enk. sollen sänge sänke sänne. 2mv. stichst. 2enk. 2mv. 3enk. ist. -est. 3enk. -t (zelden -est) sprech/e. 2mv. -et sott. sticht steck/e onvoltooid verleden tijd spross. stößt. (ook -t) 3mv. 2mv. -est 2mv. 2enk. -et In de betekenis ‘uitzenden’ (radio. 3enk. sprichst. 2enk. 2enk. tun 153 stehen steh/e steh(e) gestanden 137 sein bin. -st. -et trug stöbe of stiebte stänke stieße stieb(e) stink(e) stoß(e) gestoben of gestiebt gestunken gestoßen 139 In figuurlijke betekenis alleen zwak. seid. -et schwang schwor sah aanvoegende wijs (Konjunktiv II) schwömme. stirbt stieb/e stink/e stoß/e. bist. stößt streich/e streit/e. trittst. sei. speien spinnen spleißen spei/e spinn/e spleiß/e. 2mv. siehst. 2enk. 2enk. 3enk. tritt. 2enk. seid 3enk. gespaltet of gespalten 166 treiben treten trieb trat. 2enk. televisie) alleen zwakke vormen. 2enk. 2enk. -et schwing/e schwör/e seh/e. 2enk. tretet getrieben getreten 144a spalten spalt/e. -est.ind 1622-1623 2002-10-24. stiehlt steig/e sterb/e. seiet. zelden sönne säße sing(e) sink(e) sinn(e) sitz(e) gesungen gesunken gesonnen gesessen 162 tragen 160 161 streichen streiten striche stritte streich(e) streit(e). 2mv. 2enk. 2enk. 2enk. 2mv. (ook -st). sind. sind Konjunktiv I: 1enk. 2enk. trifft treib/e tret/e. 3mv. trägt treff/e. -et. -st (ook -est). 2mv. sollt. 2mv. 2mv. 2mv. 1mv. 3enk. 18:50 . stirbst. sei. -est (ook -t) sollte sötte of siedete send(e). -et De sterke vorm gespalten (voltooid deelwoord) wordt vooral bijvoeglijk gebruikt. -et stähle. -st (ook -est). 2enk. 2mv. 2enk. -et gestrichen gestritten trüge trag(e) getragen 144 sollen sollte – gesollt 163 treffen traf träfe triff getroffen 164 165 spalt(e). -et of siedete sang sank sann saß. 3enk. -et stahl stäke of steckte stünde of stände steck(e) gesteckt Het transitieve stecken is zwak. sandte sendete 2enk. 2mv. sieht onvoltooid verleden tijd schwamm schwand. 2mv. 2enk. sieden sied/e. spaltete spaltete 2enk. -est (ook -t) sprang stach aanvoegende wijs (Konjunktiv II) sprösse gebiedende wijs sprieß(e) voltooid deelwoord gesprossen 149 sprießen 150 151 springen stechen spränge stäche spring(e) stich gesprungen gestochen 134 135 136 schwingen schwören sehen schwänge schwüre of schwöre sähe schwing(e) schwör(e) geschwungen geschworen 152 stecken stak of steckte stand. 140 141 142 143 singen sinken sinnen sitzen sing/e sink/e sinn/e sitz/e. 2mv. 2mv. 2enk. 2mv. -st (ook -est). -est (ook -t) strich stritt. -et. senden send/e. 2mv. -et triefte of troff trank trog tat. 3enk. seiest (ook seist). sollen. 2mv. 1mv. seien. -et 2mv. 2enk. 2enk. -. -et. -et voltooid deelwoord geschwommen geschwunden 1622 1623 Grammaticaal compendium onbepaalde wijs onvoltooid tegenwoordige tijd sprieß/e. 2enk. 2enk. 3enk. -t (zelden -est) soll. zelden stöhle stiege stürbe stiehl gestohlen 155 gesandt of gesendet 156 steigen sterben stieg starb steig(e) stirb gestiegen gestorben 138 157 sied(e). -est. 3enk. spricht spie spann spliss. 3enk. -et triebe träte treib(e) tritt. 3enk. 2enk. 3enk. -st (ook -est). 1mv. zelden schwämme schwände gebiedende wijs schwimm(e) schwind(e). -st (ook -est). 2enk. wollen. wäschst. wisst. wissen will. zelden verbleichte verdarb aanvoegende wijs (Konjunktiv II) verbliche. wissen. hoewel toch ook het volt. -est (ook -t) verlor wuchs. omdraaien (en de andere kant tonen)’. 3enk. 3enk. -et wöge wände wieg(e) wind(e). 2mv. -st. wäscht web/e verdirb verdorben 188 wollen wollte wollte wolle gewollt 172 verdrießen verdross. 2enk. wirfst. -t (zelden -est) vergess/e. -. wollen wring/e zeih/e zieh/e onvoltooid verleden tijd wusste aanvoegende wijs (Konjunktiv II) wüsste gebiedende wijs wisse voltooid deelwoord gewusst 187 wissen 171 verderben verderb/e. -est (ook -st) wog. -et. verdirbst. 2enk. werdet warb würbe wirb geworben 182 183 werden wurde (vero. 3mv. 2mv. 1mv. verdrossest (ook verdrosst) vergaß. 2enk. 2enk. 2enk. vergisst verlier/e wachs/e.) ward würde werd(e). weichen weisen weich/e weis/e. 2enk. 3enk. 2enk. wächst wäg/e wasch/e. -t. Het intransitief fig. 2enk. 2mv. deelw. vergisst. 3enk. -. gebruikte en het transitieve zurückschrecken zijn zwak.ind 1624-1625 2002-10-24. -et gewogen gewunden GDN3 gc_s07. 2mv. 3enk. 3enk. 1mv. 2enk. -est (ook -t) wiche wiese weich(e) weis(e) gewichen gewiesen -ieren De werkwoorden op -ieren waarvan de eerste lettergreep niet beklemtoond is. 2enk. 2mv. -et Enkel zwakke vormen in de betekenissen ‘bij de voortbeweging van richting veranderen’ en ‘omkeren. zelden gewägt gewaschen 193 194 schreck/e zurück. 2mv. verdirbt verdrieß/e. wirst. -est (ook -st) verdrösse verdrieß(e) verdrossen 173 vergessen vergäße vergiss vergessen 189 wringen zeihen ziehen zurückschrecken wrang zieh zog wränge ziehe zöge wring(e) zeih(e) zieh(e) gewrungen geziehen gezogen 174 175 verlieren wachsen verlöre wüchse verlier(e) wachs(e) verloren gewachsen 190 191 192 176 177 wägen waschen wöge. wirft warf würfe wirf 185 186 wiegen wieg/e wog Zwak in de betekenissen ‘wiegen’ en ‘(fijn)hakken’. schrickt zurück Alleen het intransitieve concreet gebruikte zurückschrecken is sterk. Het afgeleide entwenden is zwak. -t (zelden -est) wich wies. wächst. 3enk. zelden wägte wüsche wäg(e) wasch(e) gewogen. hebben een voltooiddeelwoordvorm zonder het voorvoegsel ge-. 2enk. schrickst zurück. 2mv. werben werb/e. wirbt werd/e. -est. werdet geworden (bij substantief of adjectief) of worden (hulpwerkwoord van het passief bij voltooid deelwoord) geworfen 184 werfen werf/e. 2enk. wollt. 3enk. zelden verbleichte verdürbe gebiedende wijs verbleich(e) voltooid deelwoord verblichen 1624 1625 Grammaticaal compendium onbepaalde wijs onvoltooid tegenwoordige tijd weiß/. deklinieren dekliniert 179 180 181 wenden wend/e. wirbst. 18:50 . meestal zwak is. 3mv. 3enk. 2enk. zwakke vormen meestal in de eigenlijke betekenis. 2enk. 3enk. -est. 2mv. wandte wendete wend(e). zelden wägte wusch. zwingen zwing/e zwang zwänge zwing(e) gezwungen 178 weben wob wöbe web(e) gewoben of webte of webte of gewebt Sterke vormen meestal in plechtige taal en in figuurlijk gebruik. -et. of wendete 2mv. gewandt 2enk. winden wind/e. -et of gewendet 3enk. of zurückgeschreckt 3enk. -st (ook -est). schrak zurück schräke zurück schrick zurück zurückgeschrocken 2enk. 2enk. 2enk. 2enk. wird. -et wand.Grammaticaal compendium onbepaalde wijs 170 verbleichen onvoltooid tegenwoordige tijd verbleich/e onvoltooid verleden tijd verblich. Tot de meerledige behoren o. over (3e nv. 3 Bij combinatie van een van bovengenoemde voorzetsels met een bijwoord wordt vooral de 3e naamval gebruikt. omstreeks tegen 1626 1627 Grammaticaal compendium 8. van reden darum deswegen denn trotzdem nämlich weshalb? enz. Er zijn vier mogelijkheden: 1. 6. 8.). 3 De voornaamwoordelijke bijwoorden kunnen uitsluitend op zaken en dingen betrekking hebben. bw. Er schoss den Ball ins Tor. tijd.1 Nevenschikkend voegwoord Nevenschikkende voegwoorden hebben de functie gelijksoortige woorden. 4. hiervor → wofür. Na in staat evenwel de 4e naamval wanneer een van de bijwoorden ein. Opmerkingen: 1 Indien het voorzetsel met een klinker begint. De indeling van de voorzetsels berust op de naamval die het voorzetsel regeert. nicht nur … sondern auch (= niet alleen … maar ook). woordgroepen of (deel)zinnen. naar (4e nv. Angst vor dem Hund haben. tegenstellend voegwoord aber allein sondern (je)doch oder entweder … oder enz. derhalve zonder bepalingen: ab Werk. tijdens (3e of 4e nv. nooit op personen: Wovon hast du geträumt? Womit kann ich Ihnen dienen? GDN3 gc_s07. op (3e nv. ob. Voegwoord De voegwoorden (vw. aber. voorzetsel + 4e naamval 4. bis morgen. bv.2 Voorzetsel + 3e naamval ab1 aus außer1 bei binnen dank entgegen2 gegenüber2 gemäß2 mit nach1 samt seit von von … an von … aus zu zuwider2 = = = = = = = = = = = = = = = = = = vanaf uit. Het gebruik van onderschikkende voegwoorden heeft een verandering van de woordvolgorde in de bijzin tot gevolg (→II.). vorn. betrekkelijke (→I. voorzetsel + 3e naamval 3. met name van het aanwijzende (→I. met.). entweder … oder (= of … of). bv. Voorzetsel Voorzetsels (vz. denn sie sind krank. van (3e nv. meestal betreft het de verbinding van hoofdzinnen met bijzinnen: Hans und Peter sind nicht da. in dem/worin sie wohnt … De voornaamwoordelijke bijwoorden worden gevormd door de bijwoorden da. oben. bw. geleden (3e nv. 4.5) voornaamwoord: Das Haus. weder … noch (= noch … noch). als de 2e naamval niet zichtbaar gemaakt kan worden en in combinatie met persoonlijke voornaamwoorden. 3. 2 Het voorzetsel entlang staat steeds achter het zelfstandig naamwoord: den Kanal entlang. Als inleiding van tijdsbepalingen regeert bis vor echter altijd de 3e naamval: bis vor wenigen Tagen.1 Trappen van vergelijking Bij een paar bijwoorden komen trappen van vergelijking voor. 2 In de schrijftaal mogen de Duitse voornaamwoordelijke bijwoorden niet opgelost worden in het bijwoord en het voorzetsel: Daran habe ich nicht gedacht.) = achter (3e of 4e nv. voegwoord van wijze als insofern als ob wie ohne dass/zu indem soviel enz. in dem Zug. de woordvolgorde binnen de zin verandert niet: Hans und Peter sind nicht da. unten.) zijn onverbuigbare woorden. bw. buiten bij (rust) binnen (tijd) dankzij tegemoet. wonach Opmerkingen: 1 De voorzetsels ab. bw.Grammaticaal compendium 6.).). van tijd jetzt heute wann? immer vorher morgen enz.3 Voorzetsel + 4e naamval bis1 durch entlang2 für gegen ohne um wider = = = = = = = = tot (aan) door (heen) langs voor.). hier en wo + voorzetsel: bijwoord da(r)1 hier wo(r)1 + voorzetsel + an. te. sowohl … als (auch) (= zowel … als). dus zonder bepalingen: bis Bonn. 18:50 . Voorzetsels drukken meestal een plaats. 2 Bij figuurlijk gebruik van de voorzetsels staat na auf en über over het algemeen de 4e naamval: auf diese Weise.a.) = tussen (3e of 4e nv. hinter … her. gegen das Tor.). De onderstaande indeling van de bijwoorden berust daarom op de betekenis: bw. froh über das Wiedersehen. hinein. vor + für.). 2 De voorzetsels entgegen. außer (in de betekenis ‘buiten’) en nach (in de betekenis ‘naar … toe’) staan meestal onmiddellijk voor het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. dem Bahnhof gegenüber. ze regeren de 4e naamval als men kan vragen waarheen? (= doelgerichte beweging). 4 Bij combinatie van bis met een voorzetsel + 3e of 4e naamval moet de 4e naamval worden gebruikt: bis tief in die Nacht. woordgroepen of (deel)zinnen met elkaar te verbinden. 3e of 4e naamval) van het afhankelijke woord respectievelijk de afhankelijke woordgroep: trotz des Regens. naar (4e nv. herein volgt: das Wasser drang in den Keller ein. nach → voornaamwoordelijk bijwoord → daran. De onderschikkende voegwoorden zijn als volgt in te delen: voegwoord van tijd während bis nachdem als seitdem bevor wenn enz. bw. 7. hinten. bis hinters Haus. Bijwoord In afwijking van het Engels en het Frans hebben de bijwoorden (bw. wegen etwas anderem. zwar/freilich … aber (= wel … maar). tot.) = over (4e nv. boven (3e of 4e nv. von + in. an … vorbei/vorüber. wordt een -ringevoegd.) = in (3e of 4e nv. reden of wijze uit. so … wie (= zo … als). voorzetsel + 3e of 4e naamval. ten gunste van tegen zonder om. dass. naar (4e nv.) = voor (3e of 4e nv. 6. met het oog op naar aanleiding van buiten aan deze zijde van tengevolge van binnen aan die zijde van in plaats van ondanks ter wille van gedurende.) beschikken evenals de voorzetsels en de bijwoorden niet over vormveranderingen. hun vorm is constant. 7. Ich frage mich. innen.2 Onderschikkend voegwoord Onderschikkende voegwoorden verbinden ongelijksoortige woorden. De nevenschikkende voegwoorden zijn als volgt in te delen: aaneenschakelend voegwoord und sowie sowohl … als (auch) nicht nur … sondern auch enz. unter … hindurch. Opmerkingen: 1 Het voorzetsel bis staat meestal onmiddellijk voor een zelfstandig naamwoord.2 Voornaamwoordelijke bijwoorden Voornaamwoordelijke bijwoorden (vnw. van wijze gern sehr zusammen ziemlich besonders enz. + mit. stellende trap bald gern(e) oft sehr wohl vergrotende trap eher lieber öfter mehr besser overtreffende trap am ehesten am liebsten am öftesten am meisten am besten Opmerking: 1 Bovenstaande voorzetsels regeren met name de 3e naamval. ze zijn onverbuigbaar. wegen dir. tijdens wegens 6. bij de andere voorzetsels overweegt in dit geval de 3e naamval: in dieser Weise. je … je/desto (= hoe … hoe/des te). zuwider staan nagenoeg altijd achter het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. terwijl de vergelijkbare voorzetsels een -r als slotmedeklinker hebben: außen. darauf. Maar niet: Da habe ich nicht an gedacht. van behalve. 6.). volgens met sinds van. Duitse voorzetsels vereisen een bepaalde naamval (2e. Sie wohnt auf dem Land(e). bv. gemäß. → damit. voegwoord van reden weil da sodass damit um … zu obwohl wenn enz.4 Voorzetsel + 3e of 4e naamval an auf hinter in neben über unter vor zwischen = aan (3e of 4e nv.ind 1626-1627 2002-10-24. weil sie krank sind. tegen (4e nv. voegwoord van functie dass ob zu wie wenn Opmerkingen: 1 Bovenstaande voorzetsels regeren de 3e naamval als men kan vragen waar? of wanneer? (= rust). weil. Bijwoorden zijn evenals voorzetsels en voegwoorden onverbuigbare partikels.) nemen in zinnen de functie van enkele voornaamwoorden over.3). van modaliteit wahrscheinlich nicht vielleicht zweifellos sicherlich enz. auf. redengevend voegwoord denn 7. Er zijn eenledige en meerledige voegwoorden. nach Hause. door (passief) vanaf vanuit naar.) = op (3e of 4e nv. het voorzetsel gegenüber meestal: den Vorschriften gemäß. bij (beweging) in strijd met 8.4) en vragende (→I.) = naast (3e of 4e nv. Enkele eenledige voegwoorden zijn: und. an … entlang. ob er heute noch kommt. während fünf Monaten. davon → hierin.2). na. 4.). voorzetsel + 2e naamval (soms + 3e naamval) 2. De vormen hiervan zijn onregelmatig.) in het Duits over het algemeen geen aparte vormen. van plaats hier draußen dorthin woher? oben wo? enz.1 Voorzetsel + 2e naamval angesichts anlässlich außerhalb diesseits infolge innerhalb jenseits statt trotz um … willen während wegen = = = = = = = = = = = = gezien.) Bij de bijwoorden van plaats valt op dat enkele ervan op een -n eindigen. tegen tegenover overeenkomstig met naar.: bald … bald (= nu eens … dan weer).) = onder (3e of 4e nv. oder. Im März hat er Geburtstag. (ein)teilen. (+ in + accusatief) sich einmischen. (+ über + accusatief) sich ärgern. suchen. (+ bei + datief + für + accusatief) sich bedanken. meinen. öffnen. glauben.2 Onderwerp + gezegde + voorzetselvoorwerp + voorzetselvoorwerp Ich bedanke mich bei dir für die Hilfe. schimpfen. schulden. stimmen. hindern. verstecken. verhelfen. tun. ‘iemand die geholpen wordt’ als voorwerp in de datief en ‘iets waarop de hulp zich richt’ als voorwerp met het voorzetsel bei: Ich helfe dir bei deiner Arbeit. waschen. schmecken.3 Restgroep 1. nähen. zuhören. (+ in + datief) prüfen. lachen. schmecken. (+ von + datief) abhängen. schützen. schelten. freuen. hinausschieben. sein. Er hat sich mit ihr darüber unterhalten.1 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject Er gießt die Blumen. nachdenken. führen. herstellen. 1. erschrecken. sein.2 Onderwerp + gezegde + predikatieve bepaling Das scheint ein Irrtum/falsch. nachsehen. gießen. kochen. brennen. sich widersetzen. zunehmen. vorwerfen. stimmen. führen. kosten. sich aufregen. bringen. drängen. sich erinnern. sich sehnen. senden. Wir haben ein neues Haus gebaut. riechen.6 Onderwerp + gezegde + bepaling van plaats Er wohnt in der Stadt. genügen. einladen. rechnen. lieben. liegen. Er gilt als ein guter Arzt. Voorbeelden: beschleunigen. 1. zählen.1.6 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + bepaling van plaats Sie warf den Zettel in den Papierkorb. Sie rühmt sich ihrer Verdienste. würdigen. Ich gratuliere dir zum Geburtstag. sich rächen. aufregen. nähen. bekommen. entsprechen. sich erweisen. rechnen. bekommen. verbessern. (+ nach + datief) sich erkundigen. (+ vor + datief) retten. gelingen. heißen. Sie stellte mir ihren Mann vor. nutzen. rühmen. machen. wünschen. holen. schreiben. Zo vereist helfen de complementen ‘iemand die helpt’ als onderwerp. dauern. überweisen. pflegen. Die Zeichnung ist sehr schön. regnen. wissen. Voorbeelden: abnehmen. reinigen. einfallen. hinweisen. entheben. stürzen. sich erinnern. trennen. laufen. drohen. nennen. glauben. verändern. rauchen. Sie entbanden ihn seines Vertrages. suchen. erfahren. entscheiden. sich schämen. entgegengehen. 1. erwarten.2. wählen. sich benehmen. beobachten. färben. Voorbeelden: ähneln. brauchen. beitreten. stehlen. schreiben. kondolieren. liefern. sich interessieren. fragen. Voorbeelden: (Onderwerp = es) blitzen. mitteilen. aufpassen. het gezegde vormen met twee voorzetselvoorwerpen: Sie hatte mit ihm über das Problem gesprochen. schaden. widmen. hören. (+ gegen + accusatief) versichern. fahren. lügen. schimpfen. 1. sein. messen. schützen. erreichen. Wir danken Ihnen für Ihre langjährige Unterstützung.1 Intransitieve groep 1. hoffen. fliegen. reden. ziehen. gelten. (+ zu + datief) sich entschließen. bleiben. vorbereiten. vorbeugen. verbinden. (+ vor + datief) sich ekeln. erklären. veröffentlichen. 1. Man wählte ihn zum Vorsitzenden. beschuldigen.2 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + predikatieve bepaling Ich betrachte dies als einen Vorteil. essen. warnen. sich befinden. Sie schimpften ihn einen Dummkopf. fehlen. Voorbeelden: sich annehmen. verlegen. vorschlagen. Voorbeelden: (+ auf + accusatief + gegen + accusatief) klagen. schmeicheln. ziehen. sich erstrecken.1. tanken. erlauben.2. nennen. grenzen. sich unterhalten. machen. hören. sich vergewissern. sich bedienen. betrachten. merken. schließen. drängen. Er vergrößerte den Abstand um zehn Meter. lernen. Er verlegte die Besprechung auf morgen. GDN3 gc_s07. verstehen. sich rühmen. reisen. streichen. darstellen. packen. leben. schieben. verbringen. schieben. Er versicherte mich seiner Hilfe. stören. verbieten.3. sagen. nachfolgen. zusehen. Das hat sie ihn nicht gefragt. entwickeln. steigen. verletzen. Sie hatte zwei Pfund zugenommen. bemerken.ind 1628-1629 2002-10-24. helfen. stürmen. kündigen. schreiben. teilnehmen.3 Onderwerp + gezegde + datiefobject Das Buch gehört ihr. vertrauen. überreden. schimpfen.3. stimmen. sich lohnen. folgen. entbinden. gehören. unterhalten. Ich finde dein Auftreten sehr grob. hervorgehen. stehen. fühlen. Sie klagte gegen ihn auf Schadensersatz. werden. sich treffen.1. wissen. scheinen. 1. wecken. 1. 1. 1. 1. betreffen. bezeichnen. So etwas ist mir (nie) passiert. Voorbeelden: ablehnen. Die Beratungen dehnten sich bis drei Uhr morgens aus. abhören. vergleichen. kaufen. 18:50 . zustimmen.4 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + genitiefobject Man beschuldigte ihn des Diebstahls. leihen. melden. Voorbeelden: aufschieben. aussteigen. hängen. (+ an + accusatief) denken. folgen. (+ bei + datief) bestellen. studieren.1 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + accusatiefobject Seine Mutter lehrte ihn Deutsch. ansehen. mieten. legen. Er zijn twee groepen te onderscheiden: 1. Een aantal werkwoorden komt meer dan één maal in verschillende groepen voor vanwege de verschillende betekenissen. lesen. Voorbeelden: beurteilen. (+ mit + datief) drohen. springen. verzeihen. sich dünken. annehmen. fallen. sich hinziehen. helfen. sich wenden. sein. berauben. heißen. interessieren. sich erkälten. einschlafen. sehen. schenken. auffallen. (+ auf + accusatief) beziehen. arbeiten. schlafen. sich freuen. Het werkwoord is de kern waarvan de overige delen van de zin direct of indirect afhankelijk zijn. 2. sich nähern. Voorbeelden: anbieten. nehmen. überführen. sich bemächtigen. hageln. (+ aus + datief) herstellen. sich beschränken. wiederholen. probieren. bewundern. handeln. widersprechen. singen. zählen. sich aufhalten. herrschen. gewinnen. zählen. passen. Das Wort gehört zu den Verben.8 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + bepaling van wijze/hoeveelheid Sie senkten die Temperatur etwas. 1. verlieren. übersetzen. kochen. taufen. leiden. hören. stellen. sich entschuldigen. bestellen. (+ als) auftreten.8 Onderwerp + gezegde + bepaling van wijze Der Patient sieht schlecht aus.3 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + datiefobject Sie sagte mir ihre Adresse. behalten. kriegen. gehen. schlafen.5 Onderwerp + gezegde + voorzetselvoorwerp Sie dachte an die schönen Tage.3. finden. anrufen.3 Onderwerp + gezegde + datiefobject + voorzetselvoorwerp Das hat ihm zum Sieg verholfen. tun. (+ wie) aussehen. (+ zu + datief) gratulieren. anhalten. vorlesen. vorziehen. vorstellen. geschehen. erzählen. vertagen. (+ um + accusatief) sich bemühen. holen. überfahren. bovendien kunnen allerlei niet-specifieke elementen worden toegevoegd: Ich helfe dir wahrscheinlich morgen. leben. weinen. Das schadet deinem Ruf. machen. fungieren. lehren.1. (+ bei + datief) sich bedanken. töten. sich zeigen. sich beziehen. unterrichten. vermieten. überzeugen. 1. (+ aus + datief) bestehen. senden. gehorchen. atmen. kommen. teilen. sich benehmen. aufmachen. sich ereignen. wechseln. stimmen. donnern.5 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + voorzetselvoorwerp Ich bitte Sie um Ihre Aufmerksamkeit. überholen. umlegen. een transitieve groep met lijdend voorwerp (accusatiefobject): Sie legt das Buch auf den Tisch. sich beteiligen. (+ über + accusatief) informieren. verlassen. schließen. (+ von + datief) annehmen. verstehen. nehmen. (+ auf + accusatief) achten. wetten. handeln. (+ bei + datief + über + accusatief) sich beschweren. Het Duits kent ruim 30 verschillende zinsstructuren. bestehen. sich stellen. Zinsstructuren De structuur van een zin wordt in hoge mate bepaald door het gezegde respectievelijk het werkwoord van de desbetreffende zin. (+ mit + datief) ausmachen. haben.2 Transitieve groep 1. fernsehen. sich trennen. werden. bedienen. sich verhalten. Niet alle complementen van werkwoorden zijn verplicht in elke zin aanwezig. dienen. Wer hat dich in Deutsch unterrichtet? Voorbeelden: (+ an + datief) ändern. erschrecken. begegnen. (+ um + accusatief) bitten. passieren. finden. kämmen. sich bewerben. gleichen. sitzen.1. schwärmen. gefallen. (+ mit + datief + um + accusatief) spielen. aufstehen. sich zeigen. trinken. führen. dienen. träumen. überqueren. (+ gegen + accusatief) sich behaupten.2. raten. sehen. schicken. verdächtigen. (+ auf + datief) beruhen. verlängern. sich beschäftigen. klingeln. 1. sich verlassen. passen. sich freuen. reiten. nehmen. reden. erkennen. riechen. streiten.2.7 Onderwerp + gezegde + bepaling van tijd Die Besprechung dauert lange. bauen. een intransitieve groep zonder lijdend voorwerp (accusatiefobject): Das Buch liegt auf dem Tisch. (+ für + accusatief) sich einsetzen. bezichtigen. beiwohnen. stimmen. schildern. Man hat die Kosten (um) zwei Prozent erhöht. drängen. stehen. Der Spieler schoss den Ball ins Tor. lernen. 1628 1629 Grammaticaal compendium setzen. preisen. waarvan de belangrijkste hier in het kort worden gepresenteerd. besetzen. gehören.Grammaticaal compendium Deel II Zinnen en zinsbouw 1. sich verlieben. Er schenkte ihr einen neuen Hut. trauen. sein.1. entgegenkommen. schneien. sich fühlen. Der Junge benahm sich hervorragend. währen. gedenken. frieren. wiegen. verwechseln. heiraten. entlarven. Das hängt vom Resultat ab. scheinen. sich erholen. (+ in + accusatief) einpacken. sprechen. entbehren. 1. sterben. imponieren. verschieben. empfinden. gelten. Voorbeelden: (+ an + datief) fehlen. sich halten. senken. Voorbeelden: bleiben. huldigen. zurückschrecken.4 Onderwerp + gezegde + genitiefobject Das bedarf keiner Erklärung.2. bestrafen. zweifeln. Voorbeelden: andauern. sich kümmern. trinken. bevorstehen. sich entwickeln. ausziehen. sterben. antworten. sich legen. bedürfen. sich herausstellen. gelten. hängen. sich gebärden.2. enttäuschen. zahlen. frühstücken. stecken. schließen. sich ausdehnen. Voorbeelden: (+ an + datief) arbeiten. (+ zu + datief) bewegen. (+ mit + datief + über + accusatief) sich einigen. küssen. Ihr Vorschlag interessiert mich. Onder ‘voorbeelden’ volgt telkens een – niet volledige – lijst van werkwoorden die de plaats kunnen innemen van het gezegde van de genoemde zinsstructuur. Das kostete mich den Sieg. vergessen. Daarnaast is er nog een restgroep. 1. glauben. (+ an + accusatief) erinnern. Das Fest währte bis in die Nacht. verdienen. wagen. sich gewöhnen. treffen. stehen. klettern. halten. sich handeln. sich drehen. kennen. passieren.2. (+ für + accusatief) ausgeben. versichern. rasieren. schicken. hören. 1. eröffnen. einsteigen. Sie kommt (gerade) aus Rom. verlangen. steigen. passen. empfehlen. Werkwoorden kunnen bv. Voorbeelden: abfragen. 1. singen. lachen. verdanken. versprechen. unterschreiben. verlangen. Es regnete. wachsen. Fährst du in die Stadt? Voorbeelden: abfahren. geschehen. 1.1 Onderwerp + gezegde Das Mädchen lacht. beginnen. steigern. bringen. Wohin bringst du das Paket? Voorbeelden: abschleppen. vermieten. berichten. sich wenden. zeigen. (+ nach + datief) fragen. sich erfreuen.2. Seines Benehmens schämte er sich. 1. kosten. sich enthalten. ordnen. sich einsetzen. aussehen. ansehen. rauchen. geschehen. grüßen. vergrößern. wohnen. sich fürchten. gießen. (+ als) abtun. sich überzeugen. verachten. verzichten. behandeln. sich verabschieden. Wir verschieben die Abreise auf nächste Woche. entlassen. (+ mit + datief) anfangen.7 Onderwerp + gezegde + accusatiefobject + bepaling van tijd Man verlegte die Sitzung auf den nächsten Tag. aufhören.1. Voorbeelden: anklagen. Die Rechnung stimmt. applaudieren. werfen. sich setzen.1. stattfinden. warten. wählen. geben. halten. behaupten. breit. gegenüber. predikatieve bepaling: Das empfand sie als eine große Beleidigung. De bepalingen kunnen echter ook in de genitief of accusatief staan. dass das Wetter bald besser wird.2 Bijzin bijzinnen met verbindend woord verbindend woord voltooid deelwoord onbepaalde wijs persoonsvorm Voorbeelden: Ich hoffe. groß. Voorbeelden: Ich rufe dich heute Abend kurz an. voll. Er wollte mich nicht gewinnen lassen = Hij wilde mij niet laten winnen. von. zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt. Meines Erachtens hat sie Recht. Van bijzondere betekenis is de plaats van de werkwoorden.3): bis. Naamvallen Het Duits kent vier naamvallen: nominatief (1e nv.). bijwoordelijke bepaling: Eines Tages mussten sie aufbrechen.1 De nominatief wordt gebruikt wanneer een zinsdeel de functie heeft van: onderwerp: Er geht leichtsinnig mit seinem Geld um.1 De bijstelling staat in het Duits in dezelfde naamval als de kern. mit wem er das veranstaltet hat? Ich frage mich. Voor het Nederlands geldt deze regel minder strikt: ‘Ik heb nog vaak gedacht aan onze vakantie aan de Starnberger See.ind 1630-1631 2002-10-24. 2. Ich habe mir den Fuß verstaucht. trotz.1. entgegen. dit is het geval bij bijvoeglijke naamwoorden en bijstellingen. hoch.3. ‘hoe ver?’. anlässlich. bijzinnen zonder verbindend woord persoonsvorm voltooid deelwoord onbepaalde wijs GDN3 gc_s07. wegen + 3e naamval (→I. dan is de volgorde hiervan tegengesteld aan de volgorde in het Nederlands: Wir hätten es doch tun sollen = Wij hadden het toch moeten doen.1 Functie in een zin respectievelijk deelzin Binnen een zin of deelzin zijn steeds een kern (= gezegde) en één of meerdere zinsdelen te onderscheiden. Wir waren uns der Sache nicht ganz sicher. zuwider + 4e naamval (→I. Enkele voorbeelden: Die Absätze der Schuhe waren ihr zu hoch. würdig. dank.1): angesichts. genitief (2e nv. komt het gebruik van von veelvuldig voor: Die Hauptstadt von Deutschland ist jetzt wieder Berlin. Wir mussten unverrichteter Dinge zurückkehren. Der Unfall ist der zu hohen Geschwindigkeit zuzuschreiben. behilflich. Zeer vaak worden dergelijke bepalingen begeleid door bijvoeglijke naamwoorden als alt. 2. Man teilte uns mit. 2 Wanneer in een hoofdzin twee onbepaalde wijzen voorkomen. samt. gewiss. vor. wider + 3e of 4e naamval (→I. Herr Klinsmann? 2.2 De belangrijkste bijvoeglijke naamwoorden zijn + 2e naamval: bewusst. Das Paket wiegt drei Kilo. mich in Berlin zu besuchen. nach. d. tief. gewohnt. Enkele voorbeelden: Einen Kilometer vor der Tankstelle ging ihm das Benzin aus. auf. Es fiel ihr schwer(. schuldig.3 De datief wordt gebruikt wanneer een zinsdeel de functie heeft van: meewerkend voorwerp: Wann hast du mir das gesagt? Dem Kerl kann man nicht vertrauen. die großen Schaden verursachte. bijwoordelijke bepaling: Es dauerte einen Monat. aus. zu. Om deze zinsdelen als onderwerp etc. innerhalb. afstand of hoeveelheid aan en geeft antwoord op vragen als ‘hoe lang?’.2. Woordvolgorde in de zin De volgorde van woorden is in Nederlandse en Duitse zinnen vrijwel gelijk. los. 2. überlegen.2): ab. Einige unserer Bekannten sind im öffentlichen Dienst. willkommen + 4e naamval: alt.). Wer hat dir das gesagt? An dem Vorsitzenden wurde viel Kritik geübt.3. Das erwies sich später als ein großer Fortschritt. recht. predikatieve bepaling en bijwoordelijke bepaling. satt. Das Thermometer ist einen Grad gestiegen. dass ein Dieb ins Haus eingeschlichen sei. treu. Sie wurde der fahrlässigen Tötung beschuldigt. in combinatie met het werkwoord sein: Das war mir leider nicht bekannt. kommst du mal zu mir! Wie geht es Ihnen. stand ein Artikel über moderne Betriebsführung. bekannt.1 Hoofdzin mededelende zinnen en vragende zinnen met vraagwoord persoonsvorm voltooid deelwoord onbepaalde wijs werkwoordsvoorvoegsel 2. De gebruikelijkste zinsdelen zijn onderwerp. Sie muss dabei betrogen worden sein. zwischen. jenseits. groß. durch. zoals onderstaande overzichten laten zien.2. dass der Zug eine halbe Stunde Verspätung hatte. September(. egal. gemäß. Der Kritiker beurteilte die Fernsehsendung negativ. Als in plaats van een van de onbepaalde wijzen een voltooid deelwoord voorkomt. vrijwel uitsluitend predikatief voor. fremd. Tausende von begeisterten Anhängern jubelten der Mannschaft zu. Man betrachtet das Mädchen als ein großes Talent. In der Zeitung stand. Enkele voorbeelden: In der Frankfurter Allgemeinen Zeitung. infolge. 18:50 . außer. Das Fahrrad des Mädchens war falsch abgestellt. Ich habe sie gebeten. bei.4 De accusatief wordt gebruikt wanneer een zinsdeel de functie heeft van: lijdend voorwerp: Ich bestelle mir eine Tasse Kaffee. klar. Wer hat das gesagt? predikatieve bepaling: Er ist mein bester Freund.z. (das ist) seinen Preis wert. Het gebruik van deze naamvallen is van verschillende factoren afhankelijk: 1. Het gebruik van de congruerende naamval is echter altijd correct.2. de functie van een woord in een woordgroep 3. 6. dan nemen deze steeds de laatste plaats in.1. mit. (das ist) der Mühe wert. eigen. Weißt du. dankbar. 6. Mit einem Kerl wie dir will ich nichts zu tun haben. Der Gründer des Unternehmens ist vor kurzem zurückgetreten. De bijvoeglijke bepaling in de accusatief gaat aan de kern vooraf. Adenauer war ein Politiker großen Formats. In de woordgroep die langwierigen Verhandlungsgespräche der Außenminister der EU-Länder vormt Verhandlungsgespräche de kern. 2. Einen Monat nach dem Examen bekam sie schon eine gute Stelle. Slechts in de volgende gevallen mogen in de schrijftaal zinsdelen helemaal achteraan in de zin staan: – wanneer bijzinnen deel uitmaken van de zin: Sie fing sofort an. von … aus. Das Zentrum von Aachen hat viele bedeutende Baudenkmäler. Sie hatte sich wie eine Lady benommen. bis ein neues Kabinett gebildet war. weit. neben. vrije datief: Verliebt blickte er dem Mädchen in die Augen. der bekanntesten deutschen Tageszeitung. dem 1. Alle nannten ihn einen exzellenten Taktiker. von … an. schwer. München gilt als Deutschlands heimliche Hauptstadt. Wanneer de bepaling geen begeleider of bijvoeglijk naamwoord bij zich heeft. geläufig.1. angenehm. Die Werke von Thomas Mann werden noch immer mit Freude gelesen. gleich. voller.2 De genitief wordt gebruikt wanneer een zinsdeel de functie heeft van: voorwerp: Der Kranke bedarf der freundlichen Worte. Dit geldt ook voor de bijstellingen met als en wie. gaat dit steeds aan de onbepaalde wijs vooraf: Von dieser Regel darf nicht abgewichen werden.4): an.Grammaticaal compendium 2. Zieh dir doch die neue Jacke an! Es war uns ein wahres Vergnügen. über. 2. unterlegen. 2. Es gibt nichts Schöneres als ein Wochenende in der Eifel. voorwerp. in. entlang. 3. Binnen een woordgroep zijn steeds een kern en één of meerdere bepalingen te onderscheiden. gelegen.1. Hierna volgt een overzicht van de relatie tussen de naamvallen enerzijds en de zinsdelen anderzijds. de functie van een woordgroep in een zin respectievelijk deelzin 2. datief (3e nv. De naamval van de bepalingen kan overeenkomen met die van de kern. In bepaalde gevallen zijn afwijkingen van deze regel mogelijk. lang. entfernt.3 De accusatief geeft in een woordgroep de tijdsduur. Er wollte sich der Kritik enthalten. böse. peinlich. Sie war einen Kopf größer als ihre Freundin. 3. mit dem Aufzug. dick. Letzten Endes ist alles gleichgültig. Zowel in hoofdzinnen als in bijzinnen zijn namelijk voor de werkwoorden vaste plaatsen gereserveerd. weit: Das Baby ist einen Monat alt. diesseits. hinter. Die Krönung Karls des Großen fand im Jahr 800 statt. sicher. In dem Zimmer war es der Frau zu warm. Sie hatte es sich noch einmal überlegt. außerhalb. respectievelijk door een voorzetsel met de kern worden verbonden. hoch. wordt tegenwoordig meestal een voorzetselgroep met von gebruikt: Der Einfluss von Alkohol auf das Fahrverhalten ist nicht zu unterschätzen. De bijvoeglijke naamwoorden komen. Sie erinnerte sich des Vorfalls noch recht gut. breit. – wanneer vergelijkingen met als of wie worden gebruikt: Es hat heute mehr geregnet als gestern. gegen den Baum. bevelende zinnen en vragende zinnen zonder vraagwoord persoonsvorm voltooid deelwoord onbepaalde wijs werkwoordsvoorvoegsel Voorbeelden: Nehmen Sie auch am Wettbewerb teil? Komm sofort hierher! Willst du auch mitgehen? Haben Sie heute schon etwas unternommen? Opmerkingen: 1 Wanneer het gezegde uit een persoonsvorm + voltooid deelwoord/onbepaalde wijs of werkwoordsvoorvoegsel bestaat. 2. um … willen.). Wer sind Sie eigentlich? aanspreking: Karl. schwer. (sie war) mir sympathisch. wanneer ze een bepaalde naamval regeren. ‘hoe hoog?’ etc. ohne. Kennst du ihn gut? Man hatte sie darüber rechtzeitig informiert. het gebruik van voorzetsels en bijvoeglijke naamwoorden. 6. Am Montag. warum er nicht kommen will. Ook voor eigennamen en na woorden die aantallen en hoeveelheden aanduiden. Ostdeutschland ist 2002 von einer Überschwemmung heimgesucht worden. 6. unter. verwandt. deutlich.1 De belangrijkste voorzetsels zijn + 2e naamval (→I. binnen. seit. tief. bewusst. lang. Der Torwart warf den Ball einen Meter über die Mittellinie. 2. statt. beschikt het Duits over het systeem van naamvallen.w. gewachsen. müde. wert + 3e naamval: ähnlich. gegen. gleichgültig. während. 2. Die Abfahrt des Zuges hatte sich verzögert.3 Na voorzetsels en enkele bijvoeglijke naamwoorden Alle voorzetsels en een klein aantal bijvoeglijke naamwoorden vereisen een bepaalde naamval bij het afhankelijke woord of de afhankelijke woordgroep: wegen des großen Erfolges. de overige woorden zijn bepalingen bij deze kern. Sie sah mich an wie einen Verrückten.) dem jungen Mann zu glauben.’ In het Duits: Ich habe noch oft an unseren Urlaub am Starnberger See gedacht.2 De genitief kan in een woordgroep diverse betekenisrelaties uitdrukken. sympathisch. zichtbaar te maken. heftig zu weinen. 2. Eins von seinen Kindern ist nach England ausgewandert. entfernt.2 Functie in een woordgroep 1630 1631 Grammaticaal compendium 3. wert. Der Verkauf von Zeitschriften hat zugenommen. nützlich.) en accusatief (4e nv.) fangen die Vorlesungen wieder an. um. für. Spelling Wanneer men zich in een taal schriftelijk correct wil uitdrukken. Ofschoon dit principe zowel voor de spelling van het Nederlands als voor die van het Duits een belangrijk uitgangspunt vormt. dubbelepunt. Dörfer. lebte in Amsterdam. Heinz’ Geburtstag. Hieronder volgt een beknopt overzicht van verschillen en overeenkomsten tussen de Nederlandse en Duitse spelling met bijzondere aandacht voor de recente wijzigingen in de Duitse spelling: 1. Der Nachbar hatte versprochen(.1): Die Folge ist: Alle müssen dazu beitragen.. 2. [ts] en [z]. sommerlicher Tag. Er hatte mir ein süßes.) kam sie auf ihn zu. Dit noemt men het fonetisch principe van de spelling. deshalb kam sie eine halbe Stunde später. Mio. Dit kan op verschillende niveaus gebeuren. De lettercombinatie ss en de ß staan altijd voor de klank [s]: Wasser. klanken en letters 2.) den Betrag auf unser Konto zu überweisen.” Volgens de nieuwe spellingregeling wordt elke volzin na een dubbelepunt met een hoofdletter geschreven (→II.slechts tussen twee korte klinkers voor: lassen. vraagteken. ss. als wäre er verrückt. Fluss. Sie wisse Bescheid und der Vorgang sei ihr klar.1 Punt. o. das stimmt nicht. Er sagte. vooral wanneer die volledig worden uitgesproken: z. 5. Wir waren in Spanien. König von Frankreich. 4. jetzt hört mal gut zu! Sehr geehrte Frau Peters. Suppe. Weiß er. falsch. is het noodzakelijk de grammatica en de woordenschat van de desbetreffende taal te beheersen. Deze is met name op scholen en voor overheidsinstellingen verplicht. 2. Er bestaat een overgangsfase tot 2005. sie wäscht.> Fluß. diesen Sommer zu verreisen. Sinds 1 augustus 1998 is de nieuwe spelling in Duitsland. puntkomma. der Ku’damm. beknopte bijzinnen met onbepaalde wijs: Wir bitten Sie(. afscheiding: – aansprekingen: Ich danke Ihnen sehr. 4. Dr. bis.en bijzinnen: Ich habe sie oft besucht und wir saßen oft bis spät in die Nacht zusammen. wie geht(‘)s dir? Bij een weggelaten -e aan het einde van een frequente persoonsvorm komt echter geen apostrof (meer): Das lass ich so. 1. (so)wie. Dikwijls heeft de umlaut de functie om het meervoud van een zelfstandig naamwoord aan te geven: Mütter. Arbeit nicht zu lange! Tevens wordt de apostrof gebruikt bij eigennamen op een sisklank ter aanduiding van de genitief: Aristoteles’ Schriften. bijzinnen: Wenn es möglich ist. gedachtestreepje Deze tekens worden op dezelfde wijze gebruikt als in het Nederlands. Dit betekent dat tegenwoordig na een korte klinker altijd -ss moet staan: dass.ind 1632-1633 2002-10-24.1. De grootste verschillen betreffen de komma. puntkomma: Sie hatte den Bus verfehlt. dem 5. is de komma echter wel verplicht: Es war nicht schön. Tür. 4. anderzijds ter afscheiding van bepaalde delen van een zin. namelijk dat woorden met dezelfde stam zo veel mogelijk op overeenkomstige wijze worden geschreven: hoffen. bzw. Herr Meyer. aaneenschrijven en verbindingsteken 4. omdat het Nederlands en het Duits sinds enkele jaren nieuwe spellingregels kennen. zowel nevenschikkend als onderschikkend. dan wel ter markering van bijzinnen.2 Onderschikkend Bij onderschikking kan de komma voorkomen ter afscheiding van beknopte bijzinnen met een deelwoord of onbepaalde wijs van de hoofdzin. De komma is niet meer verplicht en wordt alleen ter verduidelijking van de zinsopbouw en ter vermijding van misverstanden geplaatst. Aan spelling wordt in dit grammaticaal compendium bovendien aandacht besteed. <o. Als het deelwoord geen eigen complementen heeft. du weißt. aan het eind van een woord als [s]: das. sowohl … als auch. (= zum Beispiel). wens. De regels van de interpunctie zijn voor het Duits nauwkeuriger vastgelegd dan voor het Nederlands.B. 1. uitroepteken Deze tekens worden vooral gebruikt om het einde van een zin aan te duiden: – mededelende zin: Sie hatte den Termin nicht einhalten können. draußen. war vergriffen. Wir kommen am Freitag. überschwänglich (Überschwang). u en de au: mähen.1 Nevenschikkend Bij nevenschikking komt de komma enerzijds voor in opsommingen van gelijksoortige elementen. sondern auch. Busse. der berühmteste niederländische Maler. Kinder. er komen dan ook in Duitse teksten aanzienlijk meer leestekens voor. Gras. Bij de recente spellingwijziging zijn enkele veranderingen gebaseerd op een consequentere toepassing van dit laatste principe. opsomming: – zinnen: Er dachte lange nach. die Hoffnung. Stängel (Stange). De komma is niet meer verplicht en wordt alleen ter verduidelijking van de zinsopbouw en ter vermijding van misverstanden geplaatst. du hoffst.3 Puntkomma. ich weiß. ob er das Problem wird lösen können. De z kan alleen de uitspraak [ts] aanduiden: zehn. nämlich/insbesondere niederländische und belgische. warum du nicht hast kommen wollen? 3 Als een onbepaalde wijs in de bijzin het gezegde of een deel ervan vormt. einbläuen (blau). für Ihren Brief vom … – bijstellingen: Karl. vraagteken. Töchter. entweder … oder. das Spiel beginnt. Het uitroepteken kan ook na de aanhef van een brief worden gebruikt: Sehr geehrter Herr Braun! Haben Sie vielen Dank für … Tegenwoordig wordt echter bij voorkeur een komma na de briefaanhef geplaatst (→II. das ich lesen wollte. Over het algemeen is er echter veel overeenkomst ten aanzien van het gebruik van de belangrijkste leestekens. dubbelepunt. Messer. Rembrandt.1 Klanken en letters Klanken kunnen door letters worden weergegeven. zoals aber. dubbelepunt: Er sagte: “Ich komme morgen um halb neun. ich hoffe. 3. schicken wir sofort jemanden vorbei. De volgende leestekens komen hier kort aan de orde: 1. terwijl de combinatie sch altijd de weergave van de klank [] is: Schule. das habe ich vergessen! Wanneer nevenschikkende elementen door middel van voegwoorden met elkaar worden verbonden. Interpunctie 1632 1633 Grammaticaal compendium 5. Sie behauptete. z. sie sei mir noch nie begegnet. Volgens de nieuwe regels treedt de ß alleen nog op na een lange klinker en na een tweeklank: Buße.2. ß. Voor de andere leestekens treden er nauwelijks veranderingen op. Weglating van de punt zou betekenen dat men het cijfer als hoofdtelwoord opvat. sehen. De recente spellingherziening vereenvoudigt op het gebied van de interpunctie het gebruik van de komma en staat aan de schrijver van een tekst een zekere mate van vrijheid toe. sondern. zoals [s]. daarna is alleen de nieuwe spelling toegestaan. – woorden: Es war ein heißer. 4. die Blumen zu gießen. Het gebruik van de komma is alleen verplicht als de hoofdzin een woord bevat dat naar de bijzin verwijst: Meine Absicht ist es. In vergelijking met het Nederlands beschikt het Duits over enkele bijzonderheden op het gebied van de spelling: 5.) an. dazu. Onjuist gespelde woorden bemoeilijken immers het lezen van een tekst zeer. uitroepteken 2. Volgens de nieuwe spellingregeling dient in enkele gevallen een ä in plaats van een e te worden geschreven vanwege de verwantschap met andere woorden: behände (Hand). ontbreekt de komma altijd: Gelangweilt kam sie auf ihn zu. es nicht gewusst zu haben. Das Buch.spel.V. staan diverse lettertekens of combinaties van letters ter beschikking: s. 4. – tussenwerpsels: Nein. idealiter correspondeert met één klank één letter. Sprung. (= Million). staat de onbepaalde wijs helemaal achteraan: Das Mädchen behauptete. über alles in der Welt. gedachtestreepje: Eines Tages – es war mitten im Sommer – fing es an zu hageln. er könne leider nicht dabei sein.spel. oder. hetgeen als consequentie heeft dat de brieftekst zelf met een kleine letter begint: Sehr geehrter Herr Braun. zahlen. Ich glaube.en bijzinnen moeten nog steeds door komma’s van elkaar gescheiden zijn. sch. Quäntchen (Quantum). Daarnaast speelt vooral voor de spelling van het Duits een ander principe een essentiële rol. (je)doch. ich möchte. und ich wohnen im selben Dorf. Die Musik wird leiser.Grammaticaal compendium Voorbeelden: Er sagte. 1. 4.. den 14. Väter of om een bepaalde werkwoordsvorm te signaleren: er läuft.2). In andere gevallen werd de ß gebruikt: <o. dass er krank sei / er sei krank. ontbreekt de komma altijd: Sie versuchte zu schweigen.) den Briefkasten zu leeren. haben Sie vielen Dank für … 4. Daarnaast is echter ook kennis van de belangrijkste spellingregels een vereiste. April. beknopte bijzinnen met deelwoord: Aus vollem Halse lachend(. Ludwig XIV. De letter s fungeert aan het begin en in het midden van een woord als weergave van de klank [z]: lesen. der Name der Stadt wollte ihm nicht mehr einfallen. apostrof. schnäuzen (Schnauze). In afwijking van het Nederlands dient de punt verder ter aanduiding van de rangtelwoorden: Freitag. 3. komma 3. Oostenrijk en Zwitserland van kracht. wordt in de regel géén komma gebruikt. 4.1. 18:50 . und zwar in Barcelona. hoffnungsvoll.2. Dit is het morfologisch principe. nicht nur ….2 Komma De komma heeft als voornaamste functie delen van een zin ten opzichte van elkaar te scheiden en daardoor een bepaalde geleding binnen een zin aan te brengen. dann findet der Ausflug nicht statt.2. Buße. De nieuwe spelling brengt nauwelijks veranderingen met zich mee. Dit geldt volgens de recente spellingwijziging tegenwoordig ook voor de verbinding van hoofd. Maß. punt. kent het Duits een aantal letters respectievelijk lettercombinaties die in het Nederlands niet voorkomen dan wel een andere functie hebben. 5. aber sehr interessant. afbreken. schwer. Ach. Er tat. In de oude spelling kwam de -ss. In combinatie met de p en de t duidt de letter s aan het begin van een woord echter de klank [ts] aan: stehen. Opmerkingen: 1 Slechts zeer zelden staat de persoonsvorm aan het begin van een bijzin: Regnet es. (= Doktor). Gämse (Gams). Als de onbepaalde wijs geen eigen complementen heeft. Hoofd.2 S-letters Voor de weergave van sisklanken. Dit laatste geldt niet voor de eigennamen op -sch: Frischs letztes Theaterstück. wann das Flugzeug ankommt? – bevelende zin. wohlschmeckendes Getränk eingeschenkt. sagte sie. – vragende zin: Hat er die Wette gewonnen? Weißt du. 2 In de bijzin gaan haben en werden als persoonsvorm aan twee of meer onbepaalde wijzen vooraf: Sie ist gespannt. du musst. 5. spielen. weder … noch. gedachtestreepje 4.> läßt. []. September(. du hast dich geirrt. 2. Grass’ Roman. i.1 Umlaut De umlaut komt alleen voor bij de a. – toelichtingen: Ausländische Firmen haben sich hier niedergelassen. (= in Vertretung). über die Kinder. Dit heeft met name betrekking op de voegwoorden und.4 Apostrof De apostrof geeft aan dat er aan het begin of aan het einde van of in een woord één of meer letters zijn weggelaten: ein einz’ger Blick. GDN3 gc_s07. grüßen. uitroep: Gib mir bitte den Bleistift! Welch ein Glück! Een punt staat bovendien na bepaalde afkortingen. Fuß. mein Bruder. Bij gebruik van voegwoorden die een tegenstelling uitdrukken. Kräuter. ab und zu zu lüften. hoofdletters en kleine letters 3. – woordgroepen: Sie ärgerte sich über ihren Mann. leug-nen. heis-sen te worden afgebroken. Twee klinkers die een klankeenheid vormen. an-ge-nehm. Getto.1 Begin van een zin Het begin van een zin wordt steeds door een hoofdletter aangegeven. ook wanneer daardoor betekenisverschillen niet meer expliciet in de schrijfwijze tot uitdrukking komen: sitzen bleiben (= ergens blijven zitten/op school blijven zitten). Dit geldt ook voor eigennamen waarvan het eerste lid een bijvoeglijk naamwoord is: Europäische Zentralbank. Sauerstoffflasche. Brennnessel. standhalten. das Gleiche. met als gevolg dat er in de loop der jaren veel onduidelijkheid is ontstaan. ihr.2 Hoofdletters en kleine letters Het gebruik van hoofdletters is in hoofdzaak tot vier gevallen beperkt: – aan het begin van een zin. lehren – leeren. in onoverzichtelijke samenstellingen (niet verplicht): LottoAnnahmestelle.en kleuraanduidingen hebben consequent een hoofdletter bij zelfstandig gebruik: auf Deutsch. Pä-da-go-gik/Päd-ago-gik. GDN3 gc_s07. Abend en Nacht behouden hun hoofdletter in verbinding met de bijwoorden (vor)gestern. 8. Muse-um. am höchsten etc. Dragee. Zelfstandige naamwoorden en als zelfstandig naamwoord gebruikte woorden. Als principe is nu gekozen dat woorden zo veel mogelijk los van elkaar worden gespeld. Ook op samenstellingen met een onduidelijke lettergreepstructuur is deze regel van toepassing: ei-nan-der/ein-an-der. fürlieb. 18:50 . in Schwarz. A-bend. De lettercombinaties sch en ch worden echter als eenheid beschouwd: wa-schen. Halt machen. Eu-le. UNO-Sicherheitsrat. Huhn. – Bij enkele woorden treden wijzigingen op vanwege de samenhang met verwante woorden: nummerieren (Nummer). Mittag. auf Grün schalten. ma-chen. die anderen gehen. substanziell (evenals Substanz). Zo ook: Grü-ße. die Rheinische Post. Kaffee-Ersatz (→II. Enkele uitzonderingen zijn: heimgehen. In het tweede geval is dit niet zo en moeten de woorden los van elkaar worden geschreven.2. Ruhe. überhand.2. heimzahlen. indien men niet over het ß-teken beschikt. der Westdeutsche Rundfunk. Wä-sche-rei. met een kleine letter te schrijven: die erste Hilfe. Individu-um. die platonische Philosophie. mahlen – malen. zufrieden stellen. Katarr. Fens-ter. Hoheit blijft een uitzondering. Myrre. in uit het Engels overgenomen zelfstandige naamwoorden waarvan het tweede deel een bijwoord of voorzetsel is: Burnout. Gefahr laufen. jeder Dritte. Hardware. een afkorting of cijfer als eerste element: x-beliebig. 5. ich schreibe dir diesen Brief und schicke dir eure Bilder … 5. in samenstellingen waarvan het eerste deel een eigennaam is: Heinrich-Heine-Universität. Zähheit (evenals zäh).1. Rahmen. gh → f.3 Zelfstandige naamwoorden 1634 1635 Grammaticaal compendium 5. (über)morgen: heute Abend. dient als Grüs-se. vreemde woorden Uit het Engels afkomstige samenstellingen die uit een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord bestaan. preisgeben. herzerquickend) en spelling als twee woorden voor (allein stehend. – de overtreffende trap van bijvoeglijke naamwoorden met am heeft steeds een kleine letter: am besten. De zelfstandige naamwoorden Morgen.ind 1634-1635 2002-10-24. Räu-ber. komt de letter h voor aan het eind van een lettergreep of woord: sehen. Mag·net en wa·rum mogen ook). Strom führend). den Kürzeren ziehen. platzieren (Platz). Volgens de nieuwe spellingregels wordt tevens elke volzin na een dubbelepunt met een hoofdletter geschreven: Die Folge ist: Alle müssen dazu beitragen. Schiff-Fahrt. zäh. – bij voornaamwoorden. Arbeiter-Unfallversicherungsgesetz. De nieuwe spelling schrijft voor om bijvoeglijke naamwoorden die deel uitmaken van een vast begrip.1 Aaneenschrijven Het aaneenschrijven van woorden en het gebruik van verbindingstekens waren tot enkele jaren geleden voor het Duits nooit officieel vastgelegd. Dit geldt voor zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden in vaste verbindingen: in Bezug auf. Eisen verarbeitend. werkwoord + werkwoord Verbindingen van twee werkwoorden worden in de toekomst steeds als twee woorden geschreven: kennen lernen. das Herz erquickend). wettturnen. Zonder h: rau en Rauheit (evenals blau.2 Klinkers Van twee klinkers wordt de laatste aan het begin van de volgende regel geplaatst: be-enden. nicht im Geringsten/Entferntesten. ziehen. wenig. Kakadu). De voorkeur heeft hier echter nog de ‘vreemde spelling’. Sig-nal/Si-gnal. bleiben worden angst. irreführen. stattfinden. deelwoorden Wanneer een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord met een deelwoord wordt gecombineerd. bv. Lehre – Leere. Au-ge. beieinander stehen. morgen Nachmittag. Not tun. Bij vreemde woorden werden sommige lettercombinaties niet gescheiden. als Erster/Zweiter/Letzter. worden ze allemaal geschreven: Schifffahrt. Indien dergelijke bijvoeglijke naamwoorden een deel zijn van een eigennaam. Die einen kommen. 6. zoals werkwoorden (met name onbepaalde wijs en deelwoord) en bijvoeglijke naamwoorden. irgendjemand. Ook taal. – Bij vreemde woorden worden bij voorkeur -zial en -ziell gebruikt in plaats van -tial en -tiell vanwege de samenhang met zelfstandige naamwoorden op een -z: Potenzial. am schönsten. teilnehmen. spazieren gehen. 5. Black Box etc. 5. die darwinistische Evolutionstheorie.4. is volgens de hoofdregel een hoofdletter wel verplicht: die Schweizerischen Bundesbahnen. Nachmittag. worden aaneengeschreven: Happyend. Auto/Rad fahren.2 Eigennamen Eigennamen worden altijd met een hoofdletter geschreven. hei-ßen. in zelfstandige naamwoorden waarvan de delen tot een eenheid worden samengevoegd: das Entweder-oder.1 Medeklinkers Van twee of meer medeklinkers wordt de laatste aan het begin van de volgende regel geplaatst: Händ-ler. In het eerste geval betreft het een reductie van een voorzetsel respectievelijk lidwoord (vom Mond beschienen.2 Verbindingsteken Het gebruik van verbindingstekens heeft ten doel de structuur van gecompliceerde samenstellingen te verduidelijken. 5. der Erste Weltkrieg). voorzetselgroepen Voorzetselgroepen kennen veelal twee schrijfwijzen naast elkaar: auf Grund von – aufgrund von. in samenstellingen met een letter. Dit om verwarring te voorkomen. Recht/Unrecht haben. 5.Grammaticaal compendium 5. vorlieb. Angst haben/machen. SanktBlasien-Straße. 3. war·um (ei·nan·der. abwärts gehen (= omlaaglopen/slechter worden). jouw) en ihr. potenziell (evenals Potenz). dehnen. ée → ee. maar äußerst raumsparende Maßnahmen en die Maßnahmen waren raumsparend. Ma·gnet. 5. – viel. Kopf stehen. Tunfisch. künstliche Intelligenz. mogen steeds verbindingsstreepjes worden geplaatst: Schiff-Fahrt. zugute. g en é.4 Voornaamwoorden Het persoonlijk voornaamwoord Sie (= u) en het bezittelijk voornaamwoord Ihr (= uw) zijn altijd door een hoofdletter gemarkeerd. Maß halten. Soms zijn de nieuwe vormen alleen als variant toegestaan: selbstständig (naast selbständig). verloren gehen. Druck-Erzeugnis 3. Om de identificatie van de samenstelling te vergemakkelijken. jullie) met een kleine letter geschreven: Lieber Freund. genau nehmen. Waa-ge. 2. Känguru (evenals Gnu. – bij zelfstandige naamwoorden. leid. schlau). De nieuwe spellingregeling heeft dit principe in een aantal opzichten verder gesystematiseerd. worden met een hoofdletter geschreven. anheim.2. Varietee. Hoofdletters worden echter wel gebruikt bij titels (Regierender Bürgermeister) en historische gebeurtenissen of perioden (der Westfälische Friede. In de nieuwe spelling worden in brieven nu ook du. MidlifeCrisis. Folgendes. zodat er méér hoofdletters voorkomen dan voorheen. um ein Beträchtliches. Die meisten/wenigsten waren darüber informiert. Daarentegen met h: Rohheit (evenals roh). 7. NB: in gevallen waar nu op twee manieren mag worden afgebroken. Ze mogen echter ook als twee woorden worden gespeld: Happy End. zu Gunsten von – zugunsten von. in Hase. Arm und Reich. gram. Highsociety. schimp-fen.3 H-letter Behalve aan het begin van een woord. 5. In de volgende gevallen worden eveneens bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig gebruikt en dus voortaan met een hoofdletter gespeld: alles Übrige/Weitere. vari-ieren. Er zijn echter een paar uitzonderingen op het bovenstaande: – in combinatie met de werkwoorden sein. 5. Ook kan de h ter onderscheiding van gelijkluidende woorden dienen: Wahl – Wal. wundernehmen. schlüpf-rig. 4. leicht fallen. dein (= jij. Exposee. Tee-Ernte 4. euer (= jullie. vonstatten. Zierrat. irgendwann etc. fest/geheim halten. möb-liert/mö-bliert. an Stelle von – anstelle von. tenzij ze nader bepaald of niet attributief gebruikt worden: Raum sparende Maßnahmen. Deze regel geldt nu ook voor st: las-ten. bijwoord + werkwoord Bijwoorden met -einander en -wärts en meerledige bijwoorden als abhanden. 75-seitig 2. ein en ander worden. bange. Jung und Alt. heute. bijvoeglijk naamwoord + werkwoord Bijvoeglijk naamwoord + werkwoord worden als twee woorden geschreven. Kfz-Versicherung. etwas Derartiges/Anderes.4. auseinander bringen. Auto/ Rad fahren. wa-rum/war-um. das In-KraftTreten 5. meis-tens. getrennt schreiben. Kaffeeersatz. im Freien (übernachten). In-teres-se/In-ter-es-se. werden. Daarnaast wordt de h dikwijls gebruikt om een lange voorafgaande klinker te signaleren: Jahr. Hund. Come-back (variant zonder streepje is ook toegestaan) 6. Unter anderem wird auch das geregelt.3 Aaneenschrijven en verbindingsteken 5. grau. 5.1. Ook hier kan nu een aanpassing aan de uitspraak en scheiding van de medeklinkers plaatsvinden: Quad-rat/Qua-drat. Ook sommige woorden met de vreemde letter(combinatie)s th of rh mogen nu zonder h geschreven worden: Panter.3. im Dunkeln (tappen).3. beiseite.4 Afbreken Het afbreken van woorden aan het eind van een regel vindt zo veel mogelijk in overeenstemming met de uitspraak plaats: le-sen. Zu-cker. zunichte. Blackbox. irgendwer. zustatten. zijn in de betreffende trefwoorden in het deel Duits-Nederlands alleen de ‘oude’ afbreekplaatsen gemarkeerd. Ski/Eis laufen. Pleite gehen. etwas zum Besten geben. Albtraum (naast Alptraum). In een aantal gevallen is het gebruik van de h volgens de nieuwe regels gesystematiseerd. Ver-trag. 5. pleite en schuld als bijvoeglijke naamwoorden beschouwd: Mir wurde angst/bange. überhand nehmen. wanneer aan het bijvoeglijk naamwoord sehr/ganz kan worden toegevoegd: bekannt machen. met een kleine letter geschreven: Das war vielen/wenigen unbekannt. tro-cken. Deelwoorden + werkwoord zijn steeds twee woorden: gefangen nehmen. – bij eigennamen. 5. komen spelling als één woord (mondbeschienen. Softdrink. abwärts gehen. 1. Van eigennamen afgeleide bijvoeglijke naamwoorden op -(i)sch worden nu consequent met kleine letter geschreven: platonische Liebe. außer/im Stande sein – außerstande sein/imstande sein. wanneer ze aantallen aanduiden.3. Seeelefant.2). A-tem. stehen lassen. Win-ter. zuteil worden altijd los van het werkwoord geplaatst: abhanden kommen. In-dust-rie/In-du-strie. in samenstellingen met drie dezelfde letters achter elkaar (niet verplicht): Kaffee-Ersatz. zelfstandig naamwoord + werkwoord Ook combinaties van een zelfstandig naamwoord + werkwoord worden in de regel gescheiden geschreven: Schlange stehen. Tipp (tippen). zuhanden. Verwand-te. Voorbeelden: ein·an·der. der Nahe/Ferne Osten. in Niederländisch.2. De ‘vreemde’ spelling blijft naast de nieuwe toegestaan. nahe. Dit geldt nu ook voor ck: ba-cken. Het teken komt voor: 1.4 Het morfologisch principe Het morfologisch principe heeft in de nieuwe spelling ook in ander opzicht tot verdere systematisering bij de klank-letterrelatie geleid: – Wanneer drie dezelfde letters in samenstellingen opeenvolgen. Er ist schuld daran. Ook een enkele klinker of tweeklank aan het begin van een woord kan worden gescheiden: o-der. der weiße Tod. be-o-bach-ten/be-ob-achten. aneinander fügen. 10-jährig. voornaamwoorden Alle samenstellingen met irgend worden als één woord geschreven: irgendetwas. roh. eine Van-Gogh-Ausstellung. worden niet van elkaar gescheiden: Trau-ung. Bovendien wordt ernaar gestreefd de schrijfwijze van enkele vreemde letter(combinatie)s aan de Duitse spelling aan te passen: ph. Voorbeelden: fantastisch. He-li-kop-ter/He-li-ko-pter. das homerische Epos. een verwijdering uit en het correspondeert veelal met het Nederlandse ont-. Samengestelde zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits meestal de vorm: – zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord: Dorfkirche. het ‘doden’ (erstechen. 6. of wanneer door toevoeging van voor. abstrahieren. dreijährig. 6. -müde. -bedingt. -technisch. -wert.a. het achtervoegsel duidt de aanwezigheid van iets aan (‘met’) of signaleert een vergelijking: fehlerhaft. Sommige bijvoeglijke naamwoorden krijgen een umlaut: hölzern. -ieren: dit achtervoegsel komt in hoofdzaak in verheven en wetenschappelijk taalgebruik voor: relativieren. Op deze manier beschikt een taal over de mogelijkheid steeds nieuwe woorden te vormen en de woordenschat enorm uit te breiden. schnattern.3. -mäßig. dienen ter vorming van verkleinwoorden: Büchlein. gemeinsam. lächeln. -reich. Freundeskreis. -treu. -willig. herunterkommen. spanisch. teilnehmen 2. langsam. de bijvoeglijke naamwoorden zijn voornamelijk van zelfstandige naamwoorden afgeleid: mächtig.Grammaticaal compendium 6.2 Afleiding Bij afleiding wordt een nieuw woord gevormd door middel van voorvoegsels of achtervoegsels. berechenbar. streicheln. völlig. ernsthaft. verteidigbar. Wort + Bedeutung → Wortbedeutung. -isch: de bijvoeglijke naamwoorden zijn vaak van zelfstandige naamwoorden afgeleid: himmlisch. Enkele voor zelfstandige naamwoorden belangrijke achtervoegsels zijn: -chen en -lein: dit zijn onzijdige zelfstandige naamwoorden.2. -neutral. Enkele op deze manier gebruikte bijvoeglijke naamwoorden zijn: -abhängig. hellrot. -stark. Eierschale. Un-: deze zelfstandige naamwoorden drukken het tegengestelde van het tweede lid van de samenstelling uit en hebben meestal een ongunstige betekenis: Unfall. ver. sich erkälten. -lich: een vaste betekenis is voor dit achtervoegsel niet aan te geven. anpassungsfähig. -fertig. Gebäude. verdeutlichen. Höhe. -fremd. ausdrucksfähig. Vorwort. voorzetsel + werkwoord: anhalten. jährlich. de bijvoeglijke naamwoorden zijn vaak afleidingen van zelfstandige naamwoorden: ärztlich. -en en -ern: met deze achtervoegsels worden stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden gevormd: golden. papieren. zoals Bohrer. met of zonder umlaut: glänzen. verreisen. unsicher. Er treden grote betekenisvariaties op. Pariser. grenzenlos. Amerikanerin.+ Erfolg → Misserfolg. einmalig. In tegenstelling tot de woordvorming bij de zelfstandige naamwoorden en de bijvoeglijke naamwoorden zijn de overige vormen zeldzaam. -sicher. sterblich. 6. ver-: dit is het meest voorkomende voorvoegsel bij de werkwoorden: versorgen. Met -fähig zijn bv. kopflos. Wörterbuch – bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord: Hochhaus. gläsern. stählern. -haft: deze bijvoeglijke naamwoorden zijn steeds van zelfstandige naamwoorden afgeleid. beispiellos. Männlein. praktisch. Trägheit. eisern. erkämpfen. neureich. bedrohen. gratulieren. -frisch. knabenhaft. streken en talen betrekking: niederländisch. Ze is verreweg het meest productief bij de zelfstandige naamwoorden. Nichtraucher – voorzetsel + zelfstandig naamwoord: Nachspiel. vergraben. Gemälde. erschlagen. GDN3 gc_s07. -ler en -ner: dit zijn meestal mannelijke zelfstandige naamwoorden ter aanduiding van personen: Bäcker. knabbern.ind 1636-1637 2002-10-24. herrisch. Deze woordvorming komt niet bij alle woordsoorten in gelijke mate voor. -bewusst.3. oorspronkelijke woorden). gedaan kan worden: brauchbar. Enkele voor de zelfstandige naamwoorden belangrijke voorvoegsels zijn: Ge-: het betreft hier meestal onzijdige zelfstandige naamwoorden. Freiheit.1 Samenstelling De meeste samenstellingen zijn van het type: zelfstandig naamwoord + bijvoeglijk naamwoord: butterweich. Hammer. -artig. prächtig. Misserfolg. Wende. spöttisch. Löwin. werkwoorden. -intensiv. heiratsfähig.kan het ‘bereiken’ of ‘verkrijgen’ van iets uitdrukken (erwerben. enteilen. Gärtner. bv. -eigen. rauchen.1. De belangrijkste achtervoegsels zijn: -bar: het achtervoegsel drukt vaak uit dat iets mogelijk is. -ig: dit achtervoegsel is het frequentst. gestrig. -intern. Häuschen. bijwoord + werkwoord: hinaufschauen. gebirgig. Een Baumschule is geen school voor bomen en een Hochschule hoeft niet per se hoog te zijn. Het achtervoegsel dient ter vorming van abstracte zelfstandige naamwoorden: Annahme. -arm. Het belangrijkste voorvoegsel is: un-: hierdoor wordt het tegengestelde uitgedrukt van het grondwoord van de samenstelling: undicht. -bereit. -schaft: dit zijn steeds vrouwelijke zelfstandige naamwoorden: Eigenschaft. Missverständnis. die een verzameling van iets of een onaangename herhaling van bepaalde handelingen uitdrukken: Gebirge. Unwetter. -hungrig. kämpfen. Ewigkeit. -schwer. flackern. gewaltsam. waarbij de betekenis van de delen van de samenstelling veelal vervaagd is. -trächtig. Innenhandel. entfliehen. -tüchtig. Aan de hand van de twee hoofdprincipes van de woordvorming. Wissenschaftler. Gemunkel. -getreu. spielen. -ung: deze vrouwelijke zelfstandige naamwoorden zijn veelal van werkwoorden afgeleid. Verwandtschaft. De bijvoeglijke naamwoorden zijn afleidingen van zelfstandige naamwoorden. hässlich. Bij de voornaamwoorden treedt daarentegen nauwelijks nieuwvorming op. bijvoeglijk naamwoord + werkwoord: stillsitzen 3. leichenhaft. Van nieuwvorming is sprake wanneer reeds bestaande woorden tot een nieuw woord worden samengevoegd. undenkbar. Mensch + -heit → Menschheit. -schwach. 6. -verdächtig. -feindlich. Pärchen. -eln: deze werkwoorden drukken een herhaling van iets uit. weg-: entkleiden. -süchtig. ermorden). behelfen. maar ook bij de bijvoeglijke naamwoorden en de werkwoorden speelt nieuwvorming een belangrijke rol. verkürzen. zelfstandig naamwoord + werkwoord: stattfinden. er-: de betekenissen van dit voorvoegsel variëren sterk. -sam: dit achtervoegsel heeft zeer verschillende betekenissen. lauwarm. empfindlich. -frei. -günstig. Haus + Tür → Haustür. Ook hier betreft het samenstellingen en afleidingen. zerbrechen. Hier gaat het om nieuwvormingen. lenkbar.+ sprechen → versprechen. het ‘beginnen. -geil. -lustig. -reif. Breite. zerreißen. bijvoeglijk naamwoord + bijvoeglijk naamwoord: taubstumm. Unterhaltung.1. 1. unklar. ze drukken een handeling uit: Entdeckung. Kleinkind. -voll. maar ook daarbuiten: spazieren. daarvan komen de samenstellingen met voorzetsels + werkwoorden en bijwoorden + werkwoorden veelvuldig voor. soms met ongunstige betekenis: betteln. De achtervoegsels 1636 1637 Grammaticaal compendium De belangrijkste achtervoegsels voor de vorming van werkwoorden zijn: -en: vele werkwoorden op -en zijn van zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden afgeleid. met name afgeleid van bijvoeglijke naamwoorden. erringen). aufmachen. 18:50 . zerplatzen.1 Samenstelling Samenstellingen van werkwoorden zijn van het type zoals hieronder aangeduid. -nah. aufmerksam. Vooral met een zelfstandig naamwoord als eerste deel van de samenstelling kunnen omvangrijke reeksen nieuwe bijvoeglijke naamwoorden ontstaan. 6. beschlussfähig. samenstelling en afleiding. uiteen-’: zerstören. -pflichtig. maar ook van bijwoorden: dortig. -fähig. Gras + grün → grasgrün.1 Samenstelling Van samenstelling is sprake wanneer twee of meer reeds bestaande woorden tot één woord worden samengevoegd. Ook de aanduidingen voor bewoners van steden en landen zijn volgens dit principe gevormd: Kölner. -schwanger. Unkraut. Getue. Dummheit. morgig.respectievelijk achtervoegsels nieuwe woorden worden gemaakt. silbern. Nähe. de volgende samenstellingen te vormen: aktionsfähig. Eisenbahn. worden’ (erröten.1 Zelfstandige naamwoorden 6. Lehrerin. -leer. grasgrün. aufnahmefähig. regieren. ontleningen (uit andere talen overgenomen woorden) en nieuwvormingen. bijvoeglijke naamwoorden 3. planen. Niederländer. bewohnen. 6. Miss-: deze zelfstandige naamwoorden drukken het tegengestelde van het tweede lid van de samenstelling uit en hebben meestal een ongunstige betekenis: Missbrauch. maar ook vaak van gereedschappen. Vaste regels voor het gebruik van deze -s. Misstrauen. erwerbsfähig. kapot-. -in: dit zijn zelfstandige naamwoorden ter aanduiding van vrouwelijke personen en dieren: Äffin. -freundlich. unschön. ertönen). miss. -förmig. Landschaft. -er. Verder dient te worden opgemerkt dat de betekenis van de samenstelling niet per definitie uit de delen ervan is af te leiden. bijvoeglijke naamwoorden of werkwoorden: furchtsam. worden hieronder de volgende woordsoorten in het kort behandeld: 1. unsichtbar. -spezifisch.zijn niet te geven. -heit en -keit: dit zijn steeds vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. bv. -los: deze bijvoeglijke naamwoorden duiden steeds op de afwezigheid van iets (‘zonder’): fehlerlos. lebensmüde. -leicht. -ern: ook deze werkwoorden drukken vaak een herhaling uit: stottern.2 Afleiding Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook gevormd worden door middel van voorvoegsels. maar ook van andere bijvoeglijke naamwoorden of werkwoorden: kränklich. De samenvoeging van deze delen tot een geheel gebeurt vaak door middel van een -s-: Bahnhofshalle. legitimieren.2. konkurrenzfähig etc. -kräftig.2 Bijvoeglijke naamwoorden Het aantal bijvoeglijke naamwoorden wordt – zij het in mindere mate dan de zelfstandige naamwoorden – op grote schaal door de vorming van nieuwe woorden uitgebreid. zelfstandige naamwoorden 2. Rotwein – bijwoord + zelfstandig naamwoord: Außenhandel. Eroberung. Vaak hebben de bijvoeglijke naamwoorden op landen. -fest. Unheil.drukt uit dat iets vernietigd of beschadigd wordt. maar vooral door middel van achtervoegsels.2 Afleiding Frequente voorvoegsels bij Duitse werkwoorden zijn: be-: door middel van dit voorvoegsel worden onovergankelijke werkwoorden tot overgankelijke werkwoorden (= werkwoord met lijdend voorwerp): bedienen. Ärztin. Deze achtervoegsels dienen ter vorming van abstracte zelfstandige naamwoorden: Deutlichkeit. het komt in het Nederlands overeen met ‘stuk-. o. zer-: het voorvoegsel zer. Woordvorming De woordenschat van een taal bestaat uit erfwoorden (de oudste. nachahmen 4. kurvenreich. -würdig. -e: dit zijn vaak vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. -selig.3 Werkwoorden 6. arbeitsfähig. 6. ent-: bijna altijd drukt ent. er. entkuppeln. -wirksam. Universitätsklinik. fieberhaft. biegsam. Wärme. kränkeln. flämisch. afgeleid van bijvoeglijke naamwoorden of werkwoorden. ind 1638 2002-10-24. 18:50 .GDN3 gc_s07.