Biologie Voor Jou VWO Zakboek, VWO3 (2014)

March 17, 2018 | Author: Daan Kulman | Category: Mitosis, Cell Biology, Biology, Earth & Life Sciences, Nature


Comments



Description

VWObiologie voor jou zakboek VWO biologie voor jou zakboek biologie voor de bovenbouw vwo auteurs arteunis bos marianne gommers onno kalverda gerard muhlenbaumer ruud passier theo de rouw gerard smits ben waas rené westra vijfde druk malmberg ’s-hertogenbosch www.biologievoorjou.nl thema 2 Cellen Voorwoord 2 . INHOUD thema 2 Cellen Inleiding Leerjaar 4 1 Inleiding in de biologie Samenvatting Examentrainer 4 Planten Samenvatting Examentrainer 5 6 15 Regeling Samenvatting Examentrainer 2 Cellen Samenvatting Examentrainer 3 Voortplanting Samenvatting Examentrainer 4 Genetica Samenvatting Examentrainer 5 Evolutie Samenvatting Examentrainer 6 Beweging en gedrag Samenvatting Examentrainer Leerjaar 6 1 Voeding Samenvatting Examentrainer 2 Gaswisseling en uitscheiding Samenvatting Examentrainer 3 Transport Samenvatting Examentrainer 4 Bescherming Samenvatting Examentrainer 5 Evenwicht Samenvatting Examentrainer 6 Ecologie Samenvatting Examentrainer Leerjaar 5 1 Stofwisseling Samenvatting Examentrainer 2 DNA Samenvatting Examentrainer 3 Mens en milieu Samenvatting Examentrainer 3 . THEMA 2 Cellen 5 . doelstelling 3 Je moet in een context de bouw van plantaardige en dierlijke cellen kunnen toelichten. cytoplasma en organellen. vacuole. – De vergroting van een lichtmicroscoop reken je uit door de vergroting van het oculair te vermenigvuldigen met de vergroting van het objectief. – Elektronenmicroscopen kunnen tot meer dan 100 000 keer vergroten. • Cytoplasma is de inhoud van de cel. gevuld met vacuolevocht. – TEM: transmissie-elektronenmicroscoop. 6 . • Bij een lichtmicroscoop valt licht van onder door een preparaat.a. – Celmembraan: de buitenste laag van het cytoplasma. afvalstoffen en kleurstoffen. – Via het celmembraan wordt de opname en afgifte van stoffen geregeld. bladgroenkorrels. • Het celmembraan scheidt een cel van zijn milieu. • Vacuole(n): blaasje(s) in het cytoplasma. – In het cytoplasma bevinden zich organellen. doelstelling 2 Je moet in een context kunnen toelichten hoe cellen zichtbaar kunnen worden gemaakt en welke hulpmiddelen daarbij worden gebruikt. zouten. – Een lichtmicroscoop vergroot tot 2000 keer. • Organellen zijn compartimenten van een cel.THEMA 2 CELLEN thema 2 Cellen Samenvatting doelstelling 1 Je moet in een context een cel kunnen beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid. – De concentratie van stoffen in organellen is anders dan die in het cytoplasma. anthocyaan). • Kern: hierin bevinden zich de chromosomen. • Bij een elektronenmicroscoop wordt gebruikgemaakt van een elektronenbundel. hierbij gaat de elektronenbundel door het preparaat en ontstaat een tweedimensionaal beeld. hierbij tast een elektronenbundel het preparaat af en ontstaat een beeld met diepte. – SEM: scanning elektronenmicroscoop. • Cytoplasma (celplasma): bestaat uit water met organellen en opgeloste stoffen. – Kernmembraan: de buitenste laag van het kernplasma. – Voorbeelden: celkern. dat lijkt op dat van een lichtmicroscoop. • Zelforganisatie is zichtbaar in de structuur van cellen die zijn opgebouwd uit een celmembraan. – Een preparaat bestaat uit een objectglas en een dekglas met daartussen het object dat je wilt bekijken. – Vacuolevocht bestaat uit water met opgeloste stoffen (o. glucose en andere reservestoffen. – Door zelfregulatie via chemische processen houden de cellen zichzelf in stand. bijv. • • • ▼ Afb.thema 2 Cellen – Een vacuole is omgeven door een vacuolemembraan. – Organen werken vaak samen in organenstelsels (bijv. – De vorm van cellen hangt samen met hun functie. intercellulaire ruimte kernmembraan kern plastide (chloroplast) vacuolemembraan vacuole celmembraan celwand cytoplasma doelstelling 4 Je moet in een context bij de mens de biologische eenheden weefsels. – Embryonale stamcellen kunnen tot ieder type cel uitgroeien. organen en organenstelsels kunnen herkennen. • Veel weefsels bestaan uit gespecialiseerde cellen. Plastiden: een groep organellen bij planten en sommige protisten: – chloroplasten (bladgroenkorrels). – Stamcellen zijn niet gespecialiseerd en kunnen uitgroeien tot een specifiek celtype.a. – Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels. – Adulte stamcellen kunnen uitgroeien tot cellen van het weefsel waarin ze zich bevinden. het verteringsstelsel). • Een orgaan is een deel van een organisme met een of meer functies. zetmeelkorrels. – chromoplasten (kleurstofkorrels). – Bij veel weefsels komt tussencelstof voor. Dierlijke cellen bezitten geen grote centrale vacuole en geen plastiden en om dierlijke cellen heen ligt geen celwand. gevuld met lucht of vocht. • Weefsel: een groep cellen met dezelfde vorm en dezelfde functie(s). – Intercellulaire ruimten: holten tussen celwanden. o. Ook moet je in een afbeelding van (een doorsnede van) de romp van een mens de organen kunnen benoemen. 7 . 1 Een eukaryote cel. maar is tussencelstof. – leukoplasten (kleurloos). – Een celwand behoort niet tot de cel. Celwand: een stevig laagje om de cel heen. maag. • Ribosomen: bolvormige organellen. – De vrijgemaakte energie wordt tijdelijk opgeslagen in ATP-moleculen. longen en hart. waardoor stoffen in en uit de kern kunnen. • Celmembraan: twee lagen fosfolipiden (vetachtige stoffen). alvleesklier. • Chloroplasten (bladgroenkorrels): hebben net als mitochondriën een dubbel membraan. nieren. slokdarm. – Functie: fotosynthese laten plaatsvinden. • Celkern met chromosomen: speelt een belangrijke rol bij de zelforganisatie van de cel. – Functie: synthese van eiwitten aan de hand van de informatie van boodschappermoleculen uit de kern. afgeven van eiwitten buiten de cel (secretie) en productie van lysosomen. – Functie: energie vrijmaken met behulp van zuurstof (verbranding). – Functie: transport van stoffen. – Organen in de buikholte: o. – Functies: transport van stoffen.thema 2 Cellen • Het middenrif scheidt de romp in de borstholte en de buikholte. dunne darm. • Mitochondriën: bolvormige organellen met een dubbele membraan. die als munten lijken te zijn gestapeld. 8 . Een eiwitcomplex regelt het transport van o. die tegen de membranen van het endoplasmatisch reticulum aan liggen of vrij in het cytoplasma voorkomen. elk omgeven door een membraan. – Kernporiën: kleine openingen in het kernmembraan. – Functie: transport van verteringsenzymen en bescherming van de cel tegen de werking van het verteringsenzym. boodschappermoleculen. lever. – Functie: eiwitten hun uiteindelijke vorm geven. – In chloroplasten komen veel platte blaasjes voor. • Lysosomen: blaasjes die verteringsenzymen bevatten.a.a. • Golgisysteem: opeenstapeling van platte blaasjes. – Organen in de borstholte: o. – Celmembranen zijn selectief permeabel. waarin eiwitten liggen ingebed. doelstelling 5 Je moet in een context delen van een cel kunnen beschrijven en ze in een elektronenmicroscopische afbeelding kunnen herkennen.a. dikke darm. Sommige fosfolipiden en eiwitten bezitten koolhydraat-ketens. • Endoplasmatisch reticulum: netwerk van dubbele membranen die bijna tegen elkaar aan liggen zodat afgeplatte holten en kanaaltjes ontstaan. Hierdoor ontstonden eukaryote eencelligen. waarvan het binnenste membraan sterk is geplooid. • De endosymbiosetheorie geeft een verklaring voor het ontstaan van organellen (zie afbeelding 2). bescherming en regeling van de samenstelling van het cytoplasma. – Door instulpingen van het celmembraan ontstond de celkern. – In dierlijke cellen zijn de vacuolen klein of afwezig. – Om elke plantaardige cel zit een celwand.thema 2 Cellen – – Vrij levende aërobe bacteriën werden ingesloten en ontwikkelden zich tot mitochondriën.a. – Diffusie wordt veroorzaakt door (ongerichte) beweging van moleculen. • In cellen van planten komen plastiden en grote vacuolen voor. geen plastiden en geen vacuolen. het medium waarin het plaatsvindt (bijvoorbeeld water of lucht) en de temperatuur. afhankelijk van de soort stof. – Er zijn geen mitochondriën. 2 De endosymbiosetheorie (schematisch). doelstelling 7 Je moet in een context de begrippen concentratie. celmembraan DNA-molecuul instulping van het celmembraan celkern met DNA cyanobacterie chloroplast mitochondrium kernmembraan mitochondrium prokaryoot aërobe bacterie kernmembraan endoplasmatisch reticulum (in ontwikkeling) (in ontwikkeling) endoplasmatisch reticulum eukaryo 1 instulping van het celmembraan 2 vorming van het kernmembraan met kernporiën 3 insluiting van een aerobe bacterie 4 insluiting van een cyanobacterie doelstelling 6 Je moet in een context de verschillen kunnen beschrijven tussen cellen van prokaryoten. ▼ Afb. Vrij levende cyanobacteriën werden ingesloten en ontwikkelden zich tot chloroplasten. • Osmose: diffusie van water door een selectief-permeabel membraan. – De hoeveelheid opgeloste stof kan worden aangegeven in gram per volume (g ∙ L–1) of in massaprocenten (%). • Concentratie geeft de hoeveelheid van een stof in bijvoorbeeld een oplossing aan. planten en dieren. – Er is geen kern en kernmembraan: DNA ligt in het cytoplasma. diffusie en osmose kunnen toepassen. 9 . Lage concentraties geeft men vaak weer met ppm. • Dierlijke cellen hebben geen celwanden en geen plastiden. • Prokaryoten hebben vrijwel geen organellen. – De snelheid van de diffusie is o. Ook is er geen endoplasmatisch reticulum. • Diffusie: verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie van die stof (zowel in vloeistoffen als in gassen). – Vertering vindt plaats door enzymen uit een lysosoom waarmee een endosoom samensmelt. doelstelling 8 Je moet transportmechanismen in cellen kunnen beschrijven en in een context kunnen toelichten hoe interactie op celniveau plaatsvindt door stoffentransport via (cel) membranen. koolstofdioxide en in vet oplosbare stoffen vindt plaats door diffusie (door de fosfolipidenlagen heen). – Bepaalde porie-eiwitten (waterkanaaltjes of aquaporines) in celmembranen kunnen de snelheid van osmose vergroten. • Cytoskelet: een netwerk van vezelige eiwitten. – Het cytoskelet geeft vorm aan cellen. • Interne milieu: de weefselvloeistof inclusief het bloedplasma van een organisme. – Het celmembraan regelt het transport van de meeste stoffen in en uit de cel. die meestal door de omzetting van ATP in ADP wordt geleverd. transport via porie-eiwitten en transport via bepaalde transporteiwitten. maar niet de opgeloste stof. • Het celmembraan vormt de scheiding tussen de celinhoud en zijn milieu. • Transport van water vindt plaats door osmose. – Het celmembraan is selectief permeabel. De osmotische waarde van een oplossing is afhankelijk van het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid. 10 . – Actief transport kost energie. • Bij protisten vormt het celmembraan de scheiding tussen de cel en het externe milieu. – Langs het cytoskelet kunnen stoffen en organellen worden vervoerd. • Actief transport: transport van stoffen door een membraan waar energie voor nodig is (zie afbeelding 3). – De meeste diersoorten houden hun interne milieu constant. – Het interne milieu is door ten minste één cellaag van het externe milieu gescheiden. – Actief transport verloopt tegen de concentratie-gradiënt in. – Vormen van passief transport zijn: diffusie. • Fagocytose: het opnemen van voedingsstoffen via blaasjes die zich afsnoeren van het celmembraan (zie afbeelding 4). osmose. – Endosoom: een blaasje dat zich afsnoert van het celmembraan. – Het transport van deze stoffen is afhankelijk van het concentratieverschil. • Passief transport: transport van stoffen door een membraan waarbij geen energie nodig is.thema 2 Cellen – – – Een selectief-permeabel membraan laat wel water door. • Transport van zuurstof. – Passief transport verloopt altijd met de concentratiegradiënt mee. Bij osmose treedt nettowaterverplaatsing op van een plaats met een lage osmotische waarde naar een plaats met een hoge osmotische waarde. de vrijkomende fosfaatgroep bindt met het transporteiwit 3 het eiwit verandert van vorm. 4 Fagocytose. cytoplasma go c fa yto lysosoom doelstelling 9 Je moet in een context de rol die osmose speelt bij de stevigheid van planten kunnen toelichten.thema 2 Cellen – Microtubuli en microfilamenten zijn draadvormige eiwitten die tot het cytoskelet horen. opgeloste stof hoge concentratie ATP P ADP lage concentratie P P 1 de opgeloste stof bindt met het transporteiwit 2 ATP wordt omgezet in ADP en P. de opgeloste stof verlaat aan de andere kant van het membraan het transporteiwit 4 de fosfaatgroep laat los van het transporteiwit celmembraan ◀ Afb. • Celwanden zijn permeabel. 3 Actief transport. – Het opnemen of afgeven van water door plantencellen is afhankelijk van het verschil in osmotische waarde tussen het vocht in de celwand en het cytoplasma. • Onder normale omstandigheden is de osmotische waarde van het cytoplasma hoger dan die van het vocht in de celwanden. – De concentratie van stoffen in een celwand is gelijk aan de concentratie van deze stoffen in de vloeistof buiten de cel. ▼ Afb. 11 se . interfase ◀ Afb. – Door turgor zijn weefsels van planten stevig. S-fase en G2-fase. De turgor daalt en de osmotische waarde van het vacuolevocht stijgt.thema 2 Cellen Turgor: de druk van de cel op de celwand. G1-fase: periode tussen mitose en DNA-synthese (DNA-replicatie). 5 De celcyclus (schematisch). – Vlak voor een celdeling spiraliseert het DNA. – Tijdens de interfase zijn geen chromosomen zichtbaar. – De dochtercellen groeien door plasmagroei. Als het vocht in de celwanden een hogere osmotische waarde heeft dan het cytoplasma treedt plasmolyse op. – Van ieder DNA-molecuul wordt een kopie gemaakt. • Voorafgaande aan een celdeling vindt DNA-synthese plaats. waardoor de cel stevig is. 12 . waarbij de beide DNA-moleculen aan elkaar blijven zitten. • Bij reproductie op celniveau (celdeling) ontstaan uit één moedercel twee dochtercellen. • Een chromosoom bestaat uit één of twee DNA-moleculen met eiwitten. • De celcyclus bestaat uit de interfase en de mitose (zie afbeelding 5). – • doelstelling 10 Je moet de gebeurtenissen tijdens de celcyclus kunnen beschrijven en in contexten kunnen toepassen. G1-fase S-fase (DNA-synthese) G2-fase celdeling mitose M-fase • – De interfase bestaat uit G1-fase. – De plaats waar de moleculen nog aan elkaar zitten. – Een plantencel is turgescent als de cel turgor bezit. – Plasmolyse: de cel krimpt zover dat het celmembraan loslaat van de celwand. – Door osmose stroomt water de cel uit. – In deze fase vindt plasmagroei plaats. Door het verschil in osmotische waarde is de druk in de cel groter dan de druk buiten de cel. – Plasmolyse kan ook optreden als een plant door verdamping veel water verliest. heet het centromeer. G2-fase: periode tussen S-fase en de mitose. Elk chromosoom bestaat op dat moment uit twee chromatiden. • • ▼ Afb. Interfase Mitose fase 1 (profase) Mitose fase 2 (prometafase) centrosoom kernmembraan kernplasma met chromosomen spoelfiguur resten van het kernmembraan chromosomen Tijdens de interfase zijn geen aparte chromosomen zichtbaar.thema 2 Cellen – In weefsels waarin veel celdelingen plaatsvinden. De cel snoert zich tussen beide kernen in. Om de chromatiden ontstaat een nieuwe kernmembraan. S-fase: periode waarin DNA-synthese (DNA-replicatie) plaatsvindt. duurt de G1-fase kort. De microtubuli van de spoelfiguur hechten zich aan de centromeren van de chromosomen. 6 Mitose (schematisch). 13 . – De M-fase begint met het zichtbaar worden van chromosomen. Van ieder chromosoom wordt één chromatide naar een kant van de cel getrokken. Het kernmembraan verdwijnt. Het centrosoom is verdubbeld en ieder centrosoom beweegt zich naar een kant van de cel. – Hierbij worden nieuwe cellen gevormd. Mitose fase 4 (anafase) De centrosomen hebben een spoelfiguur van microtubuli gevormd. – De centrosomen vormen een spoelfiguur uit microtubuli en het kernmembraan verdwijnt. De chromatiden worden van elkaar getrokken. In de celkern worden de chromosomen zichtbaar. Te zien is dat ieder chromosoom uit twee chromatiden bestaat. Tijdens de interfase vindt verdubbeling van de chromosomen plaats. • M-fase: periode van mitose (zie afbeelding 6) en celdeling. Mitose fase 3 (metafase) Mitose fase 5 (telofase) nieuw kernmembraan ontstaat insnoering De chromosomen bevinden zich in een vlak tussen beide centrosomen. – Tussen de nieuwe celkernen snoert de cel in. • geleerd tekeningen te maken en onderscheid te maken tussen dwars. • geoefend in het werken met informatiebronnen. waarbij het cytoplasma wordt verdeeld over de dochtercellen. • geoefend in het toepassen van de fasen van natuur-wetenschappelijk onderzoek. waardoor twee dochtercellen ontstaan. De microtubuli van de spoelfiguur trekken de chromatiden van elk chromosoom uit elkaar. • geoefend in evolutionair denken bij het ontstaan van eukaryote cellen. Je hebt in een of meer contexten: • geoefend in het vorm-functiedenken op het niveau van cellen en weefsels. • geleerd een microscopische foto te herkennen en aan te geven of deze is gemaakt met een lichtmicroscoop. • geleerd organellen te herkennen in foto’s en tekeningen van cellen. Na mitose en celdeling bevatten de dochtercellen dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de moedercel. • geleerd een preparaat te maken en te kleuren. Van elk chromosoom gaat één chromatide naar een pool.thema 2 Cellen De chromosomen komen in een vlak tussen de centrosomen te liggen. • geoefend in het opzoeken van informatie op internet. • geoefend in het maken van een verslag. Over de volgende competenties/vaardigheden zijn geen vragen opgenomen in de diagnostische toets. 14 . een transmissie-elektronenmicroscoop of een scanning elektronenmicroscoop. – Er ontstaan celmembranen. • geoefend met het maken van een verdunningsreeks. – De chromosomen (die nu uit één chromatide bestaan) vormen twee celkernen. – – • competenties/vaardigheden Je hebt in een of meer contexten: • geleerd een lichtmicroscoop in te stellen en er preparaten mee te bekijken.en lengtedoorsneden. 1 ml) Onverdund Verdund 1 op 10 Verdund 1 op 100 Verdund 1 op 1000 2p 1 Aantal kolonies per petrischaal 12 8 9 1 0 2 0 0 0 0 0 0 11 0 0 0 7 0 0 0 Voldoet het onderzochte drinkwater aan de wet? Geef bij je antwoord een berekening. Organismen worden in het vierrijken-systeem ingedeeld op grond van combinaties van verschillende kenmerken. 1 op 100 en 1 op 1000. Monster (0. Een onderzoek naar het gehalte aan bacteriën in drinkwater vindt als volgt plaats. Het drinkwater in Nederland wordt zorgvuldig gecontroleerd op de aanwezigheid van bacteriën. Van het onverdunde drinkwatermonster wordt op vijf petrischalen met gesteriliseerde voedingsbodems steeds 0. 15 . Datzelfde gebeurt met elke verdunning. Na een aantal dagen wordt het aantal bacteriekolonies geteld dat op elke petrischaal is verschenen. Volgens de wet mag 1 ml drinkwater niet meer dan 100 bacteriën bevatten. Een bepaalde hoeveelheid drinkwater wordt zodanig met gesteriliseerd water verdund dat drie verschillende verdunningen worden verkregen: 1 op 10. 2p 3 In welk rijk van de eukaryoten wordt gist ingedeeld? Noem een combinatie van drie kenmerken van gist die de indeling in dat rijk bepaalt.1 ml gebracht. Door deling ontstaat uit elke bacterie een bacteriekolonie.THEMA 2 CELLEN thema 2 Cellen Examentrainer Vragen Bacteriën in drinkwater Lees onderstaande tekst over bacteriën in het drinkwater. Leerlingen hebben een dergelijk onderzoek uitgevoerd. Hun resultaten zijn weergegeven in de tabel. Van welk hoofdthema in de biologie is sprake bij het ontstaan van een bacteriekolonie? 1p 2 Gist De afbeelding (zie bladzijde 16) geeft een gistcel weer. zodat in totaal 20 petrischalen worden gebruikt. Op voedingsbodems gedijen bacteriën goed. Boogbrug met miniduikboot De trek van de zilverzalm Lees onderstaande tekst over het trekgedrag van de zilverzalm.thema 2 Cellen Vorm en functie In de afbeelding zie je twee voorbeelden van producten met een speciale vorm die te maken heeft met de functie. Hoe kunnen zalmen precies hun geboortestroom terugvinden? Dit is geen gemakkelijke klus. 2p 4 Noteer voor beide voorbeelden bij welke (delen van) organismen een vergelijkbare vorm en functie zijn terug te vinden. keren ze terug naar het zoete water. Door een of andere oorzaak schieten ze geen kuit in zeewater. Sommige vissen moeten om hun geboorteplaats te bereiken enorme afstanden tegen de stroom in zwemmen en daarbij vaak hoge watervallen ‘ne- 16 . Vergelijkbare vormen zijn terug te vinden bij (delen van) organismen met een vergelijkbare functie. maar zoeken ze hiervoor zoet water op. De jonge visjes zwemmen de rivier af naar de Stille Oceaan. De zilverzalm komt uit het ei in de zoetwaterstromen van Noordwest-Amerika. Als zilverzalmen geslachtsrijp zijn. In ongeveer vijf jaar worden ze daar volwassen. Men heeft dit onderzocht door zilverzalmen te merken. Na lange tijd kwam een merkwaardig feit aan het licht: zilverzalmen keren vrijwel altijd terug naar de stroom waar ze zijn geboren. a Citeer de zin waarin de probleemstelling staat. In zee werden geslachtsrijpe zalmen gevangen. Op de paaiplaatsen in de zoetwaterstromen werd een aantal van de gemerkte zalmen teruggevonden.thema 2 Cellen men’. Bij ongeveer 10% van de teruggevonden zalmen waren de reukcentra uitgeschakeld. De overige teruggevonden gemerkte zalmen hadden intacte reukcentra. Nonnetjes paaien in het voorjaar. Ook de vorm van de schelpen varieert. waarna ze zich ergens in de bodem vestigen. Voor schelpenverzamelaars zijn ze interessant omdat ze in zoveel kleuren voorkomen: van rood. Ze hebben twee sifonen (slurfjes): een instroomsifon. Alle dieren werden gemerkt en weer losgelaten. Zo’n nieuw-gevestigd nonnetje noemt men in het eerste jaar een ‘broedje’. oranje en geel tot blinkend wit. dan zullen zalmen met uitgeschakelde reukcentra de weg naar hun geboortestroom niet terug kunnen vinden. Met hun snavels trekken ze de nonnetjes uit de bodem en slikken ze in hun geheel door. waarbij de eitjes uitwendig worden bevrucht. Nonnetjes worden onder meer door wadvogels gegeten. De binnenzijde van de schelpen is feller gekleurd dan de buitenzijde. waarmee ze zeewater opzuigen om er voedseldeeltjes. 5p 5 Noteer bij de vragen a t/m e de juiste fase van het natuurwetenschappelijk onderzoek. Volwassen nonnetjes zijn ongeveer 2 cm lang en leven ingegraven in modder of zand. Op het strand langs de Noordzee en de Waddenzee kun je veel schelpen vinden van nonnetjes. Als dit het geval is. Rondscharrelende 17 . van plat tot bol. uit te halen en een uitstroomsifon. Nonnetjes Lees onderstaande tekst over nonnetjes op het strand. waarmee ze water met afvalstoffen en ongeschikt voedsel afvoeren. Nonnetjes (Macoma balthica) zijn tweekleppige schelpdiertjes (zie de afbeelding). Bij de helft van de zalmen werden de reukcentra uitgeschakeld. zoals algen en bacteriën. Misschien vinden de zalmen de weg naar hun geboorteplaats terug doordat ze de ‘smaak’ of de ‘geur’ van hun geboortestroom herkennen. b welke zin(nen) staat het uitgevoerde experiment beschreven? c Welke fase van de natuurwetenschappelijke methode staat beschreven in de zin: ‘Misschien vinden de zalmen de weg naar hun geboorteplaats terug doordat ze de ‘‘smaak’’ of de ‘‘geur’’ van hun geboortestroom herkennen’? d In welke zin(nen) staan de resultaten van dit onderzoek beschreven? e Formuleer de conclusie van dit onderzoek. De hieruit ontwikkelde larven zweven drie tot vijf weken vrij in het water. thema 2 Cellen krabben eten nonnetjes die dichter aan de oppervlakte zitten. evenals de onderzoeksplekken. De onderzoekers vragen zich af of de nonnetjes één populatie vormen of dat er sprake is van een aparte Waddenzeepopulatie en een Noordzeepopulatie. 18 . Het NIOZ (Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak en functie van de verschillen in bouw en gedrag van deze schelpdiertjes. Geef een argument om een aparte Waddenzeepopulatie en een Noordzeepopulatie teonderscheiden. Tijdens het onderzoek naar de schelpvorm van het nonnetje werd onder andere de globositeit (lengte/dikte-verhouding) van de nonnetjes in de Waddenzee en van die in de Noordzee bepaald. In 2009 werden 380. Op basis van deze gegevens wordt de conclusie getrokken dat de nonnetjes in de Waddenzee een bollere vorm hebben dan de nonnetjes in de Noordzee. 1p 6 Geef een argument om alle nonnetjes van de Noordzee en de Waddenzee tot één populatie te rekenen. Het resultaat is in de afbeelding gegeven. Ze kraken eerst de schelp open en eten dan de zachte delen op.000 meisjes opgeroepen voor de eerste uit een serie van drie vaccinaties tegen het humaan Papillomavirus (HPV). 1p 7 HPV-vaccinatie Lees onderstaande tekst over de HPV-vaccinatie. In 2008 adviseerde de Gezondheidsraad de minister van Volksgezondheid om de vaccinatie (zie de afbeelding) tegen baarmoederhalskanker op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) voor meisjes van 13 tot 16 jaar. 1p 8 Noem een biomedisch onderzoek. weergegeven. dat ook uitgevoerd is. De huisarts antwoordt. Samenstelling van Cervarix® Elke dosis (0. Een vriendin van Marieke meldde zich na haar vaccinatie bij de huisarts vanwege menstruatieklachten. een leerlinge uit VWO-6 zoekt informatie voor haar jongere zusje Marieke.5 ml) bevat: • Humaan Papillomavirus type 16-L1-eiwit 20 µg. Laura vraagt haar huisarts veilig het gebruikte vaccin is. dat het gebruik van het vaccin veilig is. waarmee het verband tussen de HPVvaccinatie en het optreden van menstruatieklachten onderzocht kan worden. dat ook biomedisch onderzoek heeft uitgewezen. Laura. • Humaan Papillomavirus type 18-L1-eiwit 20 µg. Hieronder is een klein deel van de informatie die zij heeft gekregen. De klachten variëren van een dagenlange bloeding tot hevige krampen. Op het internet had ze gelezen dat sommige meisjes na de HPV-vaccinatie meer last hebben van hun menstruatie. die een oproep heeft gekregen voor de HPV-vaccinatie. 5p 9 Schrijf een proefopzet voor een onderzoek. 19 . Een eventueel verband tussen de vaccinatie en het optreden van menstruatieklachten zou dan onderzocht moeten worden.thema 2 Cellen Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) coördineert de communicatie over het vaccinatieprogramma. Cervarix is een vaccin. • ASO4 adjuvanssysteem. dit bevat: 3-O-desacyl-4-monofosforyllipide A 50 µg. behalve het bepalen van het verkleinen van de kans op baarmoederhalskanker. dat bescherming biedt tegen HPV type 16 en 18. De moeder van Laura had van een vriendin gehoord dat de HPV-vaccinatie juist baarmoederhalskanker zou kunnen veroorzaken. wel een celwand (1 punt). THEMA 1 BASISSTOF 3 Gist 3 Gist wordt ingedeeld in het rijk van de schimmels (1 punt).. b c d 20 .) en weer losgelaten. haaien (1 punt). THEMA 1 BASISSTOF 5 2 Een bacteriekolonie ontstaat door deling van bacteriën.’ (1 punt). Het experiment staat beschreven in de zinnen: ‘In zee werden (. De combinatie van drie kenmerken is: heterotroof (ze hebben geen bladgroen en zijn dus niet autotroof). die met het experiment wordt getoetst (1 punt). Vaak kun je aan de titel van de tekst het probleem herkennen. THEMA 1 BASISSTOF 4 Vorm en functie 4 Boogbrug (gewelfde vorm) voor de stevigheid: bij botten in de voeten (de wreef) (1 punt). zoals dolfijnen. Het antwoord is dus: reproductie. terwijl de wet 100 bacteriën toestaat (1 punt).1 ml gemiddeld 9...4).thema 2 Cellen Antwoorden en uitleg Bacteriën in drinkwater 1 Het onverdunde monster bevat per 0.. Het drinkwater voldoet dus wel aan de wet (1 punt). wel een kern.’ (1 punt). Per ml is dat 94 kolonies. delen door 5 geeft 9. De resultaten van het onderzoek staan in de zinnen: ‘Op de paaiplaatsen (. Dit is dus de hypothese.) reukcentra. Gestroomlijnde vorm van een duikboot: bij waterdieren.4 bacteriekolonies (12 + 8 + 9 + 11 + 7 = 47. De auteur geeft een mogelijke verklaring voor het feit dat zilverzalmen hun geboortestroom terugvinden. THEMA 1 BASISSTOF 3 De trek van de zilverzalm 5 a De inhoud van de tekst gaat over het probleem: Hoe kunnen zalmen precies hun geboortestroom terugvinden? (1 punt). Daarom zou je het één populatie kunnen noemen. • onderzoek naar de immuniteit op langere termijn. • Ten slotte worden beide groepen met elkaar vergeleken wat betreft het verschil in menstruatie vóór en na de vaccinatie (1 punt). THEMA 1 BASISSTOF 2 HPV-vaccinatie 8 Voorbeelden van een juist onderzoek: • onderzoek naar bijwerkingen van het vaccin. • Eén groep wordt gevaccineerd met het vaccin. THEMA 1 BASISSTOF 6 9 De proefopzet moet de volgende elementen bevatten: • Het moet gaan om een grote groep meisjes in de juiste leeftijdsgroep (1 punt). THEMA 1 BASISSTOF 2 7 Voorbeeld van een juist argument om twee populaties te onderscheiden is: Het duidelijke verschil in schelpvorm van de nonnetjes in de twee gebieden is een aanwijzing voor een genetisch verschil en dus voor twee verschillende voortplantingsgemeenschappen en dus twee populaties (1 punt). Een placebo bevat dezelfde vloeistof maar dan zonder het vaccin erin. Daarom staat er dat de reuk een belangrijke rol speelt (1 punt). In een onderzoek worden altijd twee groepen vergeleken die slechts in één eigenschap verschillen. In een populatie vinden immers voortdurend onderlinge kruisingen plaats (1 punt).thema 2 Cellen e De conclusie luidt: Bij het terugvinden van hun geboortestroom door zalmen speelt reuk een belangrijke rol. THEMA 1 BASISSTOF 5 Nonnetjes 6 Voorbeeld van een juist argument om ze tot één populatie te rekenen is: Doordat de zwevende larven met waterstromen van het ene naar het andere gebied kunnen verplaatsen zullen voortdurend kruisingen plaatsvinden tussen nonnetjes die afkomstig zijn van de Waddenzee en die van de Noordzee. Blijkbaar speelt ook nog wat anders mee bij het vinden van de geboortestroom. • Vervolgens wordt bij alle meisjes gegevens over de eerstvolgende menstruatie(s) verzameld (1 punt). • De aan het onderzoek deelnemende meisjes worden in twee groepen gesplitst en van alle meisjes wordt informatie verzameld over hun menstruatie (1 punt). de andere met een placebo (1 punt). Immers bij 90% van de teruggevonden zalmen waren de reukcentra intact. want 10% van de zalmen vond de weg met niet-functionerende reukcentra. THEMA 1 BASISSTOF 6 21 . in dit geval wel of geen vaccin. auteurs arteunis bos marianne gommers onno kalverda gerard muhlenbaumer ruud passier theo de rouw gerard smits ben waas rené westra .
Copyright © 2024 DOKUMEN.SITE Inc.