Behavior modificationHfd. 1 Gedrag: overt en covert. Dimensies van gedrag: duur, frequentie, intensiteit, topografie (bewegingen die nodig zijn) en latentie (tijd tussen stimulus en response). Er worden vaak labels gebruikt voor gedragspatronen, hieronder vallen ook stoornissen. Voordelen: informatie over iemands performance, aanwijzing voor specifiek hulpprogramma. Nadelen: verkeerde verklaringen, kan negatieve invloed hebben, legt nadruk op zwakke kanten i.p.v. de sterke kanten. Gedragsmodificatie richt zich op teveel gedrag of te weinig gedrag. Het definieert problemen in termen van gedrag dat gemeten kan worden, en zo wordt ook gekeken of er verandering heeft plaatsgevonden. Het maakt gebruik van stimuli om gedrag te veranderen. De methoden die gebruikt worden kunnen precies worden omschreven en worden vaak in het alledaagse leven gebruikt. Belangrijk is evidence-based. Gedragsmodificatie: systematische toepassing van leerprincipes en technieken om iemands overte en coverte gedrag te meten en te verbeteren, om zo het dagelijkse functioneren te verbeteren. Maakt gebruik van manipulatie van de context/omgeving om gedrag te veranderen. Behavioral assesment: verzamelen en analyseren van data om 1) target gedrag te identificeren en te omschrijven 2) mogelijke veroorzakers van gedrag te identificeren 3) de selectie van een geschikte behandeling te sturen 4) uitkomst van de behandeling te evalueren. Behavior analysis: studie van wetten die gedrag bepalen. Applied behavior analysis: 1) focus op meetbaar gedrag dat sociale betekenis heeft 2) gebruik van operant conditioneren 3) wil duidelijk demonstreren dat de gedragsverandering door de behandeling werd veroorzaakt 4) langdurige en generaliserende effecten van de behandeling. Behavior modificatie is een brede term waaronder applied behavior analysis, gedragstherapie en cognitieve gedragstherapie vallen. Hfd. 2 Gedragsmodificatie wordt op verschillende terreinen toegepast. 1. Ouderschap en opvoeding 2. Onderwijs (gedragsmodificatie, academisch succes) PSI of Keller plan 3. Ontwikkelingsstoornissen: verstandelijke beperking, autisme, schizofrenie 4. Gedragstherapie in klinische setting 5. Self-management 6. Medische en gezondheidszorg (directe behandeling van medische problemen, treatment compliance, promotie van gezond leven, management van verzorgers, stress management) 7. Gerontologie 8. Community gedragsanalyse 9. Industrie, zakenleven en regering (organizational behavior management) 10. Sport (verbeteren prestaties, stimuleren van training, gedrag van coaches, voorbereiden op competitie) Men moet ook rekening houden met verschillende culturen en achtergronden. Hfd. 3 Positieve reinforcement: een stimulus die, wanneer hij direct na een gedrag plaatsvindt, de frequentie van dat gedrag verhoogt. Ook wel beloning genoemd. Operant gedrag beinvloedt de omgeving en wordt door de consequenties ook weer beinvloedt. Als operant gedrag wordt gevolgd door een reinforcer wordt het versterkt, en door een punisher wordt het verminderd. Factoren die het effect van positieve reinforcement beïnvloeden: 1. Het gedrag dat moet worden bekrachtigd moet heel specifiek worden omschreven, zodat verandering kan worden gemeten en de behandeling consistent wordt toegepast. 2. De juiste beloning moet worden gekozen (eetbaar, activiteit, manipulatief, bezit, sociaal). Premack principe: gedrag wat vaak voorkomt als reinforcer gebruiken. Er is een verschil tussen intrinsieke en extrinsieke beloning. Contingent versus noncontingente reinforcers. 6. 8. wordt deze andere reinforcer de backup reinforcer. het werken voor een uitgestelde beloning te versterken en om iemand te leren instructies te volgen. Ook complimenten zijn geconditioneerde reinforcers. Gebruik een contingent reinforcer die makkelijk kan worden toegepast en zoveel mogelijk overeenkomst met reinforcers in de natuurlijke omgeving. 3. geprogrammeerde beloning. Dit kan superstitious gedrag tot gevolg hebben. Een voorbeeld van geconditioneerde reinforcers zijn tokens. 5. Er bestaat ook geconditioneerde straf. Motivating operations: beïnvloeden tijdelijk het effect van een reinforcer en de frequentie van het gedrag (deprivatie en satiatie). Kijk goed naar schema op blz. Gebruik een sterke back-up reinforcer. maar dan moet er wel wat plaatsvinden in de tussentijd (instructies. De snelheid van de beloning: meest effectief is direct belonen. Toepassing van geconditioneerde reinforcement: 1. alhoewel dit niet zo bedoeld was.v. 4. 4 Ongeconditioneerde reinforcers: stimuli die een versterkende werking hebben zonder eerder leren of conditionering (bv. Gebruik zoveel mogelijk generalized geconditioneerde reinforcers (stimulus is gelinkt met meerdere back-up reinforcers). omdat ze gekoppeld zijn aan andere reinforcers Backup reinforcers: wanneer een stimulus een geconditioneerde reinforcer wordt vanwege herhaaldelijke associatie met een andere reinforcer. Wanneer er meerdere personen meedoen. 6. voedsel) Geconditioneerde reinforcers: zijn belonend vanwege eerdere leerervaringen. 2. Beëindiging van de behandeling: overgang naar natuurlijke beloning i. Delayed beloning werkt wel bij mensen. vermijd dan competitie. Gebruik van regels/instructies om het leerproces te versnellen. 4.p. . self- statement). Contingent betekent dat specifiek gedrag moet voorkomen voordat de reinforcer wordt gegegeven. Adventitious reinforcement: gedrag dat per ongeluk wordt gevolgd door een reinforcer wordt versterkt. 48-49!!! Hfd. Valkuilen: 1) mensen kunnen het onbewust misbruiken 2) geconditioneerde reinforcers kunnen hun waarde verliezen als ze niet gekoppeld worden aan een back-up reinforcer. 5. Deze kunnen makkelijk snel worden uitgedeeld en zo de tijd tot de backup reinforcer overbruggen. Noncontingent houdt in dat de reinforcer wordt gegeven ongeacht het voorafgaande gedrag. Let op dat de contingent reinforcer niet zijn waarde verliest. De grootte van de beloning is belangrijk: groot genoeg om gedrag te versterken en klein genoeg om satiatie te voorkomen. 7. Valkuilen van positieve reinforcement: 1) het kan misbruikt worden door iemand die zich niet bewust is dat hij het gebruikt 2) iemand kan het gebruiken maar is zich niet bewust dat iets interfereert met een effectieve toepassing 3) het principe kan onterecht worden gebruikt als een te simpele verklaring van gedragsverandering 4) personen proberen soms gedrag te verklaren door mensen onterecht te labelen 5) sommige principes worden weinig toegepast omdat ze complex zijn en training vereisen. Onderscheid tussen direct effect en indirect effect. Presenteer de back-up reinforcer zo snel mogelijk na de contingent reinforcer aan het begin van de behandeling. Link de geconditioneerde reinforcer vaak aan de back-up reinforcer. Er is een verschil tussen ongeconditioneerde en geconditioneerde MO’s. 3. Contingent is het beste. zeer hoge RTE. 4. Discrete-trails procedure: een stimulus wordt gepresenteerd voordat er gedrag kan plaatsvinden Diverse schema’s: 1. Gebruik van regels en instructie 5. het alternatieve gedrag wordt niet genoeg gestimuleerd. 3. Factoren die het effect van extinctie beïnvloeden: 1. maar het aantal responses wordt elke keer meer. 4. Fixed-ratio: een reinforcer wordt gegeven elke keer als een vast aantal responses heeft plaatsgevonden. Free-operant procedure: een individu is vrij in wanneer en hoe vaak hij een bepaald gedraag laat zien. 8. Fixed-interval: een reinforcer wordt gegeven voor de eerste response na een vastgesteld tijdsinterval. 2. een andere bron fungeert als reinforcer. De setting is belangrijk: minimale invloed van alternatieve reinforcers van het gedrag en maximale kans dat de persoon die het gedrag verandert doorgaat met de behandeling. wees consistent. 2. alleen verandert dit tijdsinterval onvoorspelbaar. geen postreinforcement pauze. 5. identificeer gewenst alternatief gedrag en beloning daarvoor. Er kan na een periode spontane recovery plaatsvinden. vind uit wat de reinforcers zijn. Vertel het individu over de behandeling. gemiddelde RTE. 2. . alleen verandert dit aantal elke keer. High steady rate. gemiddeld/hoog RTE. Hier tussenin ligt intermittent reinforcement. VR 10: gemiddeld 10 responses nodig 3. lange postreinforcement pauze. 6. Selecteer een specifieke vorm van gedrag dat veranderd moet worden en waarvan je controle hebt over de reinforcers. stel iedereen op de hoogte. Als extinctie niet werkt: verkeerde reinforcer onthouden. Combineren met positieve reinforcement van alternatief gedrag. Variable-ratio: een reinforcer wordt gegeven na een bepaald aantal responses. Van tevoren: meet hoe vaak gedrag voorkomt. Er kan een extinction burst plaatsvinden: het gedrag wordt erger voordat het vermindert. 6. Houd rekening met extinction burst en de setting. High steady rate. geen postreinforcement pauze. 7. Extinctie kan agressie veroorzaken. 6 Reinforcement schema: specificeert hoe vaak welk gedrag beloond zal worden. 4. Let op dat er geen reinforcers zijn door andere of door de omgeving. Progressive-ratio: lijkt op een FR schema. korte post-reinforcement pauze. hoge RTE. VI 25-minuten: gemiddelde tijdsinterval is 25 minuten. 3. Moderate steady rate. Na de behandeling: houd rekening met terugval. Variable-interval: een reinforcer wordt gegeven voor de eerste response na een vastgesteld tijdsinterval. Voorbeelden zijn continue reinforcement en extinctie. Gradually increasing rate.Hfd. wat interfereert met de behandeling. Extinctie werkt sneller na continue reinforcement dan na intermittent reinforcement. 5. Hfd. Valkuilen: 1) onbewust gebruik van extinctie 2) anderen kunnen het werk ongedaan maken Richtlijnen: 1. Het beste is continue reinforcement tijdens de eerste fase van de behandeling en intermittent reinforcement in de maintainance fase van de behandeling. FI 1- minuut: na 1 minuut zal de eerste response worden beloond. Waarom IR? 1) de reinforcer blijft langer effectief omdat satiatie langzamer gaat 2) gedrag dat bekrachtigd wordt met IR sterft langzamer uit 3) personen werken consistenter 4) gedrag heeft een grotere kans om in de natuurlijke omgeving stand te houden. 5 Operante extinctie: wanneer een individu bepaalt gedrag vertoont en dit gedrag niet wordt gevolgd door een reinforcer zal deze persoon een volgende keer minder snel dit gedrag vertonen in een vergelijkbare situatie. FR 5: na elke 5 responses. 5. Continu gedrag. Richtlijnen: 1. maar in beperkte mate. Differential reinforcement of zero responding (DRO): een reinforcer wordt alleen maar gegeven als een bepaalde respons NIET heeft plaatsgevonden tijdens een specifiek tijdsinterval. 7. Het is nog wel mogelijk dat ongewenst gedrag plaatsvindt. /LH 2 seconden: alleen gedurende 2 seconden wordt gedrag beloond. 6. en dan weer 15 minuten niet. 4. Spaced-responding DRL 1-response/15-minuten: gedurende 15 minuten wordt een respons niet beloond. 3. Kies een schema dat goed kan worden toegepast. Differential reinforcement of incompatible behavior (DRI): onthouden van reinforcers voor/ negeren van gedrag dat moet worden verminderd en tegelijkertijd het belonen van gedrag dat onverenigbaar is met het ongewenste gedrag. 94-95. 3. en langzaam worden afgebouwd. 2. Limited hold: een reinforcer is maar gedurende een beperkte periode beschikbaar. Kies een geschikt schema. geen postreinforcement pauze. VD 1-minuut: gemiddeld duurt een interval 1 minuut. FD 1-minuut: gedrag moet 1 minuut voorkomen. FI: High steady rate. 6. gemiddeld RTE. Meerdere schema’s kunnen tegelijkertijd voorkomen en met elkaar concurreren. 4. daarna wel. en daarna wordt wel een reinforcer gegeven als het gedrag voorkomt. 7 Intermittent reinforcement kan ook gebruikt worden om gedrag te verminderen. beginnen de 2 minuten weer opnieuw. Kies een schema dat past bij het gedrag dat je wilt versterken en behouden. korte postreinforcement pauze. hoge RTE. Variable-duration: een reinforcer wordt alleen gegeven als bepaald gedrag tijdens een tijdsinterval continu voorkomt. gemiddeld RTE. DRI en DRA worden gebruikt wanneer DRO ongewenst alternatief gedrag zou kunnen versterken. Fixed-duration: een reinforcer wordt alleen gegeven als bepaald gedrag tijdens een vastgesteld tijdsinterval continu voorkomt. Spaced-responding DRL: een bepaald gedrag mag niet voorkomen tijdens een bepaald tijdsinterval. VI: high steady rate. 5. Richtlijnen van intermittent reinforcement: 1. Differential reinforcement of low rates (DRL): een reinforcer wordt alleen gegeven als een bepaald gedrag weinig voorkomt. Zie blz. Limited-responding DRL: DRL waarbij een maximum toelaatbaar aantal responses per tijdsinterval is vastgesteld. Gebruik geschikt materiaal om het schema te kunnen uitvoeren. Kies de juiste reinforcer. hoge RTE. De frequentie van reinforcement moet aan het begin hoog genoeg zijn om gedrag te versterken. DRO 2-minuten: een reinforcer wordt gegeven als gedurende twee minuten het gedrag niet heeft plaatsgevonden. Hfd. Leg het schema uit aan de persoon. Kan worden toegevoegd aan een FI of VI ratio. Differential reinforcement of alternative behavior (DRA): het negeren van ongewenst gedrag en tegelijkertijd alternatief gedrag belonen. 8. Dit wordt gebruikt als een bepaald gedrag wel gewenst is. Als het wel plaats vindt tijdens dit interval. Verricht een baseline meting van het gedrag. Welk schema het meeste effect heeft hangt af van: 1) het type schema 2) de snelheid van de reinforcement 3) de grootte van de reinforcer 4) de inspanning die vereist is bij de verschillende schema’s. Continu gedrag. 2. Schema’s hierbij zijn: 1. 2. 3. . en gebruik dit als startpunt. dit tijdsinterval verandert onvoorspelbaar. Kijk wanneer het gedrag nu voorkomt. 4.Within-stimulus prompt (een verandering van de SD of S∆ om ze meer opvallend te maken) . een groep met totaal verschillende fysieke eigenschappen die tot 1 klasse behoort. en een goede stimulus discriminatie. Bij stoppen van de behandeling gebruik natuurlijk reinforcers en evaluatie. 3. qua kleur). 4. gestural prompts. S∆: als deze stimulus aanwezig is zal een respons niet worden beloond.Prompts in de omgeving. 2. Beschrijf de antecedenten en consequenties van gedrag om zo contingency-shaped behavior (gedrag dat veroorzaakt wordt door onmiddellijke consequenties) en rule-governed behavior (gedrag dat veroorzaakt wordt door gestelde regels) duidelijk te maken. Een stimulus kan beide functies hebben. en wordt tegengegaan wanneer bij een S∆. Aangeleerde stimulus generalisatie met minimale fysieke gelijkheid van stimuli (common element stimulus class met weinig fysieke gelijkheid. 4. ook wel stimulus voor extinctie. 2.Hfd. het gedrag en de consequenties in kaart worden gebracht.Extra-stimulus prompt (iets wat aan de omgeving wordt toegevoegd om het gedrag waarschijnlijker te maken) . Richtlijnen van stimulus discriminatie training: 1. Kies een final desired stimulus die in de natuurlijke omgeving voorkomt en maak deze specifiek. 8 Bij gedragsmodificatie is het belangrijk dat de antecedenten. Kies een geschikte reinforcer. Probeer het aantal fouten wat gemaakt kan worden te minimaliseren. Kies een SD erg onderscheiden is van andere stimuli (bijv. Goede stimulus control is bereikt wanneer er een sterke correlatie is tussen stimulus en response. Stimulus discriminatie training is de procedure waarbij een respons wordt gestimuleerd wanneer een SD aanwezig is. Aangeleerde stimulus generalisatie vanwege stimulus equivalent class. 3. verandering van de omgeving . Ontwikkel de discriminatie door regels op te stellen en prompts te gebruiken. Stimulus generalisatie: een respons die gestimuleerd is bij een stimulus. voedsel. een stimulus die (bijna) alleen aangeboden kan worden wanneer een respons wordt verwacht. 2. Hfd. Kies onderscheiden signalen. Factoren die de effectiviteit van fading beïnvloeden/richtlijnen: 1. Ook geven stimuli aan of gedrag beloond zal worden of niet. zodat uiteindelijk een (gedeeltelijk) veranderde stimulus die respons veroorzaakt. bijv. ook wel stimulus voor reinforcement. rode objecten) 3. Errorless discrimination training/errorless leren: het gebruik van fading om te bereiken dat stimulus discriminatie optreedt zodat er geen fouten worden gemaakt. 9 Fading: het langzaam veranderen van een stimulus die een respons veroorzaakt. Maximaliseer het aantal trials.Gedrag van leraar: physical prompts. Kies een geschikte reinforcer. Gebruik prompts die het gewenste gedrag zullen oproepen: . modeling prompts. Stimulus control is hierbij de correlatie tussen de stimulus en het gedrag. 2. een stimulus die opvalt en geen ongewenst gedrag oproept. Niet aangeleerde stimulus generalisatie vanwege fysieke gelijkheid van stimuli. Het effect van stimulus discriminatie training: 1. bijv. komt nu ook voor bij een andere stimulus 1. 3. verbal promts . Een dimensie van een stimulus is een eigenschap die op een continuüm kan worden gemeten. Discriminative stimulus/ SD: als deze stimulus aanwezig is zal een respons worden beloond. Kies de starting stimulus. Backward chaining: De laatste stap wordt eerst aangeleerd. Identificeer een starting behavior. Bij meer complexe chains zijn backward chaining en forward chaining effectiever. Voor anderen is dit ook het geval bij eenvoudige chains.Forward chaining: De eerste stap wordt eerst aangeleerd. 5. Voor mensen met een ontwikkelingsstoornis is total-task presentatie het meest effectief. 11 Behavioral chain/stimulus-respons chain: een consistente opeenvolging van stimuli en responses die vlak na elkaar plaatsvinden en waarbij de laatste respons wordt beloond. 7. Zie blz. ga dan terug naar de vorige stap. 4. en of de stappen niet te groot of te klein zijn. 6. Maak gebruik van prompts (uitgeschreven taakanalyse. Er kan gebruik gemaakt worden van fading (extra instructies. Verschil met fading is dat bij fading de respons hetzelfde blijft en de stimulus verandert. Specificeer de dimensies die je zult gebruiken. . Laat de fading gradueel zijn. 5. pictogrammen. dan de volgende etc . zelf-instructie) 3. Specificeer het target gedrag. Als het te snel gaat. als er veel fouten optreden ga dan een stapje terug en geef meer prompts. physical guidance) bij het aanleren van moeilijke stappen. Richtlijnen voor chaining: 1. 10 Shaping: het ontwikkelen van een nieuw gedrag door het reinforcen van opeenvolgende benaderingen van dat gedrag. Gebruik dit als eerste stap in het proces. shaping en chaining. Er volgt een beloning na de laatste stap. Indien nodig. Methoden om een behavioral chain aan te leren: . anders vindt er geen goede stimulus control plaats. dan de een na laatste etc. Geef veel reinforcement aan het begin van de behandeling (sociaal. eetbaar) en bouw dit langzaam af. Zet de behandeling in werking: stel de persoon op de hoogte 5. 6. Let op: geen chaining! Als het mogelijk is met natuurlijke reinforcers. Zet het plan in werking: presenteer de starting stimulus en reinforce het juiste gedrag. Vergewis je ervan dat de reinforcer effectief is. 3. doe vooraf een modeling trial (demonstreer de chain aan de leerling) 4. Wat is belangrijk? 1. Deze stappen kunnen tijdens de behandeling worden aangepast indien nodig. 2. shaping is precies het omgekeerde. prompts. Werk de stappen van fading uit met de bijbehorende regels van overgang. 8. Vermijd het te vaak reinforcen van een stap. 2. Hfd. 8. Op deze manier wordt is er altijd een ingebouwde geconditioneerde reinforcer. Kies een juiste beloning. Bij backward en forward chaining is het essentieel dat alle aangeleerde stappen worden verricht bij elke trial.v. Hfd. Reinforce de starting behavior elke keer. Leer de stappen in de juiste volgorde aan. Verricht een taakanalyse: identificeer de stappen van een chain die makkelijk genoeg zijn om aan te leren zonder al te veel moeite. Controleer of de reinforcer wel effectief is. Valkuilen: . 7. en schrijf de opeenvolgende stappen op. en beloon elke stap tenminste meerdere keren voordat je naar de volgende stap gaat.b. m.Total-task presentatie: De hele chain wordt in 1 keer aangeleerd. 138 voor verschillen en overeenkomsten tussen fading. Zorg dat de stap onder de knie is voordat je naar een volgende stap gaat. blijf kalm tijdens straf 7.Geen nieuw gedrag .Teveel gebruik van straf Wanneer straf gebruiken: 1) gedrag is zeer destructief en schadelijk 2) alternatief gedrag wordt gestimuleerd 3) er is informed consent 4) de interventie is ethisch verantwoord 5) er zijn goede richtlijnen opgesteld 5) de interventie bevat bescherming voor de client Richtlijnen voor het gebruik van straf: 1.Pain-inducing punisher/ fysieke punisher: ongeconditioneerd . sterke reinforcers) 3.Modeling van straf . na elk voorval van het gedrag. Avoidance conditioning heeft de voorkeur boven escape conditioning. escape conditioning voordat je met avoidance conditioning begint.v. verwijdering van negatieve stimuli na een bepaald gedrag heeft een toename in dat gedrag tot gevolg. aandacht).Adventitious chain: een behavioral chain dat componenten heeft die de reinforcer oproepen.Escape en vermijdingsgedrag . maar ook tenminste 1 component die niet functioneel is.Emotioneel gedrag .Agressief gedrag . 3. 12 Punisher: een stimulus die wanneer deze direct wordt gepresenteerd na een gedrag. Het target gedrag moet eerst worden aangeleerd d. Minimaliseer de oorzaken van het ongewenste gedrag: vind uit wat de SD’s zijn voor het gedrag en elimineer deze zoveel mogelijk. Presenteer duidelijk waarschuwingen en leg de behandeling uit.a.Time-out: exclusionary en nonexclusionary . Maximaliseer de voorwaarden voor gewenst alternatief gedrag (gebruik prompts. de frequentie van dat gedrag doet afnemen. Soorten punishers: .Reprimande : sterke negatieve verbale stimulus . Verzamel en analyseer data. 4. liggen aan het ontsnappen van angstgevoelens of negatieve gedachten. 5. Hfd. Waarom avoidance conditioning effectief is kan o. maar bij avoidance voorkomt bepaald gedrag de aversieve stimulus. Selecteer een specifieke respons 2. 2. 6.m. kan na elk voorval van ongewenst gedrag worden toegepast. Geef de punisher: direct nadat het gedrag heeft plaatsgevonden. 13 Escape conditioning: ook wel negatieve reinforcement. Avoidance conditioning: een contingency waarbij gedrag een bepaalde aversieve stimulus voorkomt en zo de frequentie van dat gedrag verhoogd wordt. Selecteer een geschikte punisher: onmiddellijk na het ongewenste gedrag. Tijdens avoidance conditioning moet gebruik worden gemaakt van een waarschuwingssignaal. Daarnaast is er bij avoidance conditioning vaak een waarschuwende stimulus. Verschil tussen beide is dat bij escape conditioning een aversieve stimulus wordt verwijderd die reeds heeft plaatsgevonden. Hfd. gaat niet gepaard met positieve reinforcement. Probeer ook de mogelijke reinforcers van het gedrag te verwijderen.Response cost: het verwijderen van een bepaalde hoeveelheid van een reinforcer Potentiële nadelige gevolgen: . . voorkom pairing met positieve reinforcement (bv. Richtlijnen: 1. dit wordt discriminated avoidance conditioning genoemd. Geconditioneerde reflex: Als een neutrale stimulus direct gevolgd wordt door een OS die een OR veroorzaakt. Wordt bijvoorbeeld gebruikt bij alcohol of roken. 4. 5. . met een geconditioneerde stimulus en een geconditioneerde respons Factoren die respondent conditionering beïnvloeden: .Wanneer verschillende stimuli voorafgaan aan de US. Ongeconditioneerde reflex: een stimulus-respons relatie waarbij een stimulus automatisch een reactie veroorzaakt. 3. Er bestaat een geconditioneerde smaak aversie en biologische preparedness om bij bepaalde stimuli makkelijker een geconditioneerde reflex op te bouwen. zoals het spijsverteringssysteem.Sterkere conditionering ontstaat wanneer de CS ongeveer een halve seconde voor de US plaatsvindt. 2. Counterconditioning: een CS verliest zijn vermogen tot het oproepen van een CR wanneer de CS wordt gecombineerd met een stimulus die een respons oproept die onverenigbaar is met de CR. Ook is een CS meer consistent en automatisch. Hfd. . Dit wordt operant behavior genoemd. . . Respons is onvrijwillig bij respondent conditioneren en vrijwillig bij operant conditionering. . Bij operante conditionering wordt reinforcement of straf na de respons gegeven. Het is gedrag dat wordt gemodificeerd door de consequenties ervan. deze respons heet een ongeconditioneerde respons (OR). Toepassingen van respondent conditioning: . Mensen hebben veel ongeconditioneerde reflexen.De behandeling van bedplassen. . 6. des te groter is de kans dat de CS de CR oproept.De behandeling van chronische verstopping.Hoe vaker je de CS met de US combineert. terwijl bij respondent conditionering de stimulus vooraf gaat aan de respons. . omdat er negatieve bijwerkingen kunnen optreden. gaat deze stimulus na een poosje ook de OR veroorzaken. Vergelijking tussen operant en respondent/klassiek conditioneren: 1. Extinctie werkt anders.Respondent conditionering zal zich sneller ontwikkelen wanneer de CS en/of US sterk zijn. 4. Het individu moet op de hoogte worden gesteld. Positieve reinforcement moet gebruikt worden in combinatie met conditioning. Deze beide vormen van conditioning moeten voorzichtig worden toegepast.Aversie therapie: gebruikt counterconditioning om bepaalde reinforcers minder belonend te maken. maar zijn op een andere manier tot stand gebracht. 14 Operante conditionering: het proces waarbij gedrag versterkt wordt door reinforcement of verzwakt wordt door punishing.Een CS roept sneller een CR op wanneer deze altijd met de US wordt gecombineerd. en niet alleen af en toe. Respondent extinction: het proces waarbij de relatie tussen CS en CR wordt verzwakt doordat de US niet meer wordt aangeboden. de bloedsomloop. Zo ontstaat een geconditioneerde reflex. ademhalingssysteem etc. CS en SD lijken op elkaar. los van voorgaande leerervaringen. Respondent conditionering: gedrag wordt opgeroepen door voorafgaande stimuli en wordt niet beïnvloedt door de gevolgen. wordt de stimulus die het meest consistent wordt gecombineerd de sterkste CS. Ongeconditioneerde stimulus (OS): veroorzaakt een respons zonder eerdere leerervaringen. Higher-order conditioning: het proces waarbij een neutrale stimulus een CS wordt omdat deze wordt gecombineerd met een andere CS. Aangeleerde response generalisatie van responses met weinig fysieke gelijkheid. Variëren van de trainingsomstandigheden 3. Wanneer je overgaat naar een nieuwe situatie. 17 De manipulatie van antecedenten om bepaald gedrag te versterken wordt gebruikt in regels. Rule-governed gedrag heeft betrekking op uitgestelde consequenties en leidt vaak tot onmiddellijke gedragsverandering.Private gedachten en gevoelens: interacties tussen respondent en operant Hfd 16 Stimulus generalisatie: de procedure waarbij een respons die gestimuleerd is bij een stimulus. Verander het gedrag van mensen in de omgeving. Wordt veroorzaakt door: .Hfd. Respons generalisatie: wanneer een gedrag waarschijnlijker wordt als resultaat van het reinforcen van een ander gedrag. Hfd. 3. 2. Gebruik schema’s van intermittent reinforcement in de target situatie. . fysieke hulp. Zorg voor stimuli die zowel in de training. Behavioral trapping = train gedrag dat nuttig is voor de leerling en dus zichzelf in stand houdt door natuurlijke reinforcers. . nu ook bij een andere stimulus voorkomt.Self-talk: operant . Regel: beschrijft een situatie waarin een gedrag tot een bepaalde consequentie zal leiden. Maak de kans op het voorkomen van de juiste respons groot In stand houden van operant gedrag: 1. motivatie en situational inducement. deze wordt beinvloedt door respondent conditioning.De autonome reactie die je voelt tijden het beleven van een emotie.Ongeleerde response generalisatie door grote fysieke gelijkheid van responses.Aangeleerde respons generalisatie door functionele gelijkheid van de responses (bv. Respondent en operantie componenten van het denken . . modeling. 2. . deze wordt ook beïnvloed door operante conditionering. Trainen in de target situatie 2. Wanneer zijn regels nuttig? . Contingency-shaped gedrag gaat gepaard met onmiddelijke consequenties en wordt vaak langzamerhand versterkt/verzwakt door trial-and-error. maar die toch enige mate van overeenkomst hebben.De manier waarop je uiting geeft aan een emotie. 4. Geef de regie aan het individu. verhoog dan tijdelijk de reinforcement. Varieer de acceptabele responses tijdens de training 3.als targetsituatie voorkomen 4. 15 Vaak komen operante conditionering en respondent conditionering tegelijk voor. 1.Fantasie/voorstellingsvermogen/conditioned seeing: respondent . Drie belangrijke karakteristieken zijn: . Train met voldoende voorbeelden van stimuli Operant respons generalisatie > 1. deze wordt beïnvloed door operante conditionering.De manier waarop je je bewust wordt van je emoties en ze kunt omschrijven. 5. Respondent en operante componenten van emotie Emoties worden veroorzaakt door de presentatie of onthouding van reinforcers of aversieve stimuli. Train voldoende verschillende voorbeelden van responses 2. doelen. verschillende manieren om vuur te maken) Factoren die de effectiviteit van generalisatie van operant gedrag beïnvloeden: Operant stimulus generalisatie > 1. B) Een individu kan regels volgen en tegelijkertijd reinforcing statements maken. Hoe stel je effectieve regels op? 1.Wanneer gedrag zal leiden tot onmiddelijke en zware straf Waarom werken regels? A) Ondanks dat de reinforcer uitgesteld is. stel dan een actieplan op om het te bereiken. kunnen anderen onmiddellijke consequenties veroorzaken als een regel niet/wel wordt gevolgd. 18 Modeling: de procedure waarbij en voorbeeld van een bepaald gedrag wordt gegeven door iemand om zo de leerling te stimuleren om hetzelfde gedrag te vertonen.De complexiteit van het gedrag moet geschikt zijn voor het niveau van de leerling.De consequenties van het wel/niet volgen van de regel 3.i. Regels moeten waarschijnlijke en grotere uitkomsten omschrijven 4.Gebruik meerdere modellen.Maak duidelijk welke consequenties er zullen zijn voor het wel/niet bereiken van het doel.Als snelle gedragsverandering wenselijk is .Het specifieke gedrag dat het individu moet laten zien . Richtlijnen voor effectieve modeling: .De omstandigheden waarin het gedrag moet plaatsvinden . die ondersteuning kan bieden. Doel: een niveau van performance dat een individu of groep probeert te bereiken. 6.Stel doelen die specifiek. .Ontwerp een systeem om de vooruitgang te meten. Regels moeten worden gesteld op een plezierige en niet-emotionele manier. . .Stel deadlines. . . .Wanneer natuurlijke reinforcers intermittent voorkomen .Als het gedrag complex is.Als de consequenties vertraagd zijn . moet de modeling opgebouwd worden van makkelijk naar moeilijk gedrag. zodat het volgen van regels automatisch versterkt wordt. 5.Een deadline voor het vertonen van gedrag . Hfd. realistisch en uitdagend zijn. Fading van regels moet gebruikt worden indien nodig. Richtlijnen voor het stellen van doelen: . .d.Moedig de leerling aan om de doelen te delen met een vriend o. 2. . .Zorg ervoor dat de betrokken personen gemotiveerd zijn om de doelen te halen.Geef positieve feedback als het doel dichterbij komt. De regels moeten begrijpelijk zijn voor degene op wie ze van toepassing zijn.Selecteer modellen die vrienden of leeftijdsgenoten zijn van de leerling en door hem gezien worden als competente individuen met status. Complexe regels moeten in kleinere stappen worden gedeeld. C) Operant-respondent interacties werken belonend. .Als een doel complex is. . .Identificeer het specifieke gedrag en omstandigheden waarin het moet voorkomen om de regels te bereiken.Maak dat de leerling ziet dat het model beloond wordt voor het gedrag (liefst natural) . .Verdeel lange termijn doelen in verschillende korte termijn doelen. .Ontwerp de training zo dat het juiste gedrag van de leerling wordt beloond door (natuurlijke) reinforcers. . .Combineer modeling met regels. Regels moeten specifiek zijn over: . plaatsen. Toepassingen van MO’s: . .Overweeg het gebruik van regels of herinneringen.Vergewis je ervan dat de leerling comfortabel en ontspannen is tijdens de fysieke begeleiding. beloon het dan. gebeurtenis) .Zorg ervoor dat het ongewenste gedrag niet voorkomt in de situaties die je hebt ingesteld om het gewenste gedrag te bevorderen.Geef direct na het vertonen van het juiste gedrag een reinforcer. . om stimulus generalisatie te bevorderen.Fysieke begeleiding moet worden opgebouwd van simpel naar complex gedrag.Maak indien nodig gebruik van fading om andere stimuli voor het gedrag te stimuleren. deprivatie van voedsel is een UMEO). Er is ook een onderscheid tussen ongeconditioneerde en geconditioneerde MO’s. Motivating abolishing operation (MAO): vermindert het effect van reinforcer/punisher en doet het gedrag afnemen wat tot de reinforcer leidt en het gedrag toenemen wat tot straf leidt. moet zo dicht mogelijk bij de natuurlijke omgeving liggen. Let op het verschil tussen een SD (een stimulus die je vertelt wat je moet doen om iets te krijgen wat je van tevoren al wilde) en een CMEO (een stimulus die maakt dat je iets wilt hebben en je vertelt hoe je het kunt krijgen). en zorg dat deze aanwezig zijn tijdens de fysieke begeleiding. en eventueel welk ongewenst gedrag verzwakt moet worden. . zodat deze uiteindelijk het gedrag zullen veroorzaken. Situational inducement: het beïnvloeden van een gedrag door gebruik te maken van situaties die reeds controle over het gedrag uitoefenen.Het stimuleren van het gebruik van gordels bij ouderen .Gebruik fading om andere stimuli het gedrag te laten veroorzaken. en vermijdt plaatsen waar deze stimuli niet zijn. dag. . of door de tijd van de activiteit te veranderen. . Bij ongeconditioneerde MO’s is het waarde-veranderende effect aangeboren (bv.Zorg ervoor dat de leerling blootgesteld wordt aan de stimuli die het gewenste gedrag op de juiste manier controleren. Hfd. . Motivating establishing operation (MEO): vermeerdert de effectiviteit van reinforcer/punisher en doet het gedrag wat tot reinforcement leidt toenemen en het gedrag wat tot straf leidt afnemen.Als het gewenste gedrag voorkomt in de nieuwe omgeving.Stel de stimuli waarvan je wilt dat die het gedrag controleren.Brainstorm over alle mogelijke omstandigheden in de context waarin het gewenste gedrag waarschijnlijk het meest voor zal komen(mensen. De situatie waarin modeling plaatsvindt. .Maak duidelijk welk gewenst gedrag versterkt moet worden. Fysieke begeleiding: het gebruik van fysiek contact om een individu de bewegingen van het gewenste gedrag te laten maken. . . Richtlijnen voor situational inducement: .Het aanleren van taalgebruik bij kinderen met autisme . .Selecteer de stimuli die het makkelijkst toegepast kunnen worden om het gewenste gedrag te controleren. Gebruik indien nodig ontspanningsoefeningen. 19 Motivating operation (MO): een gebeurtenis die a) tijdelijk de effectiviteit van een reinforcer of punisher verandert en b) het gedrag beïnvloedt wat normaal gesproken tot de reinforcer of punisher leidt. de activiteit naar een andere locatie te verplaatsen of mensen te verplaatsen. Richtlijnen voor fysieke begeleiding: . Dit kan gedaan worden door de omgeving te veranderen. Er is een vergelijkbaar verschil tussen een S∆ en een CMAO.Gebruik fading. . . tijd. Duur van gedrag .) motiveren om de behandeling uit te voeren. kracht.Kwaliteit van gedrag Hoe kun je gedrag recorden? . Voor verschillen tussen behavioral assessment en traditionele assessment zie blz. Screening of intake: kijken of de client aan het juiste adres is voor zijn probleem. Minimale fasen van een behandeling: 1.Continue recording . role-playing.v. 251. data verzameling m. eventueel verandering van de behandeling 4. Data die publiek bekend worden gemaakt kunnen gedragsveranderaars (ook ouders e.Latentie (tijd tussen stimulus en gedrag) .b. Om te kijken of de behandelaar wel de juiste persoon is om het probleem te behandelen.Gecombineerd interval time-sampling: kleine intervals van gelijke lengte tijdens een langere observatieperiode. de computer Waarom is dataverzameling belangrijk? 1. 1 keer geregistreerd tijdens een interval) en whole-interval recording (gedrag moet het hele interval voorkomen) . Data wordt gebruikt om te kijken of de behandeling werkt. snelheid) . 21 Wat moet je bijhouden? . Het helpt bij het vaststellen van de oorzaken van het gedrag en de juiste behandelmethode.Indirecte assessment d. interviews met de client of significant others.Interval recording: komt gedrag wel of niet voor tijdens een bepaald tijdsinterval. screening voor crisiscondities waarin directe hulp noodzakelijk is. .Directe assessment: experimentele assessment procedures (functionele analyse).d. genoeg informatie verzamelen voor diagnose. Assessment voor de behandeling: een baseline opstellen. Data die zichtbaar gemaakt worden kunnen verbetering bij de leerling teweeg brengen zonder dat verdere behandeling nodig is. De baseline kan uitwijzen dat een probleem eigenlijk geen probleem is.Time-sampling recording: komt gedrag wel of niet voor tijdens hele korte observatie- intervals die gescheiden worden door langere periodes .Stimulus controle (correlatie tussen stimulus en respons) . Er is onderscheid tussen partial-interval (gedrag wordt max.Momentary time-sampling: het observatie-interval is 1 punt in de tijd . de client informeren over de protocollen van de instelling. meer specifieke informatie voor de assessment. . Behandelingsfase: frequentie observatie en monitoring. Follow-up: zijn de effecten behouden Informatieverzameling van assement voor de behandeling: .v. Het doen afnemen van zelfverwondend gedrag dat in stand wordt gehouden door aandacht Hfd.Intensiteit van gedrag (luidheid. vragenlijsten. informatie van professionals. 2. meetbaar gedrag 3.m. 2. 5. 3. zelfmonitoring van de client. . Hfd.Hoeveelheid gedrag (frequentie in een frequentietabel of een cumulatieve tabel) . 4. 6. 20 Behavioral assessment: de verzameling en analyse van dat om 1) het targetgedrag te identificeren en te omschrijven 2) mogelijke oorzaken van het gedrag vast te stellen 3) gepaste behandelingsstrategieën selecteren om het gedrag te veranderen 4) de uitkomst van de behandeling te evalueren.Topografie van gedrag . Gedrag kan worden opgeroepen door stimuli. Ook belangrijk is de praktische effectiviteit/ sociale belangrijkheid. 23 Functionele assessment: procedures met als doel de antecedenten en gevolgen van probleemgedrag in kaart te brengen.Zijn er personen die de behandeling kunnen hinderen? Zie blz. Changing criterion design 4. kan het dan gegeneraliseerd worden naar de natuurlijke omgeving? .Gedrag wordt in stand gehouden door zelfstimulerende positieve reinforcement (zelfbeschadiging) .Gedrag wordt in stand gehouden door sociale positieve reinforcement (pesten) . Multiple baseline designs: MB-across-behaviors. 297-303 voor het volledige schema van implementatie en evaluatie!! .Is de behandeling vooral aangevraagd vanwege het welzijn van de client? . Belangrijke oorzaken van probleemgedrag: . 24 Beslissing om tot behandeling over te gaan: . Reversal-replication: ABAB design 2.Gedrag wordt in stand gehouden door niet-sociale negatieve reinforcement (ontsnappen aan aversieve stimuli. Methoden: 1. naarmate het effect sneller plaatsgevonden heeft na de start van de behandeling. Questionaire assessment 2. Hfd.Gedrag wordt in stand gehouden door zelfstimulerende nagatieve reinforcement . hoe betrouwbaarder het meten van de respons. MB across-situations. 22 Verschillende research designs: 1. er minder overlappende punten zijn tussen de baseline en behandelingsfase. slechte training van observator.Als het gewenste gedrag tot stand is gebracht. groter is in vergelijking met de baseline.Denk je dat het probleem makkelijk te behandelen is? . Observatie 3.Gedrag wordt in stand gehouden door sociale negatieve reinforcement (ontsnappen aan moeilijke situaties) . Alternating treatments/multielement design: afwisselen van behandelingen Data-analyse en interpretatie Wanneer iets effectief geweest? Kans is groter naarmate de replicatie hoger is.Error kan ontstaan door een vage definitie van de respons. bv stank) . Hfd. slechte data sheets en recording procedures.Zijn er in de omgeving belangrijke personen die kunnen helpen met de behandeling? .Kan het gedrag gespecificeerd worden zodat het gemeten kan worden? . de situatie waarin de observatie plaatsvindt. zoals emoties. MB across people 3. hoe preciezer de behandeling is geformuleerd.Gedrag wordt in stand gehouden door niet-sociale externe zintuiglijke positieve reinforcement .Is het zeker dat er geen andere specialisten nodig zijn? . vaak onvrijwillig Medische oorzaken Hfd.Is de behandeling belangrijk voor de client of voor anderen? . en hoe consistenter de uitkomsten zijn met bestaande data en principes van behaviorisme. Functionele analyse: de systematische manipulatie van de omgeving om op experimentele wijze te testen welke rol omgevingsfactoren spelen in het in stand houden van gedrag. Ontwerp een handleiding voor de helpers. Verzamel data en analyseer oorzaken . Hfd. Beslis over de specifieke implementatie: .Deel een catalogus uit waaruit men kan kiezen . Voordeel is dat tokens direct gegeven kunnen worden en gepaard kunnen worden met diverse backup reinforcers.Plan voor eventuele problemen .Onmiddelijke reinforcers versus cumulatieve belangrijke punishers (eten. hoe en wanneer er gaat recorden .Lange en korte termijn doelen in volgorde van belangrijkheid .Maak expliciet duidelijk wat van wie verwacht wordt 9. Selecteer backup reinforcers: . duurzaam.Vraag de individuen wat ze graag doen in hun vrije tijd . studenten) 7.Onmiddelijke kleine punishers voor een gedrag versus onmiddelijke maar onwaarschijnlijke belangrijke punishers als een gedrag niet voorkomt (dragen helm) . Maak een commitment voor verandering 3. Richtlijnen voor een token economy: 1. 4. Stel de token economy in. Monitoring en ethische richtlijnen zijn belangrijk.Onmiddelijke kleine punishers voor een gedrag versus vertraagde belangrijke punishers als een gedrag niet voorkomt (tandartsbezoek) Behavioral model voor zelfcontrole: 1. 10. . draagbaar.Vraag aan de individuen in het programma .Kies de doelen om mee te beginnen en bijpassend target gedrag 3. Plan voor generalisatie nar de natuurlijke omgeving. 26 Ontwikkeling van zelf-controle Problemen van teveel van bepaald gedrag: .Beslis welke waarde de tokens hebben . het personeel en het individu zelf.Beslis hoeveel tokens er per dag verdiend kunnen worden .Identificeer natuurlijke reinforcers . hoe en voor welk gedrag.Beslis wie de reinforcement gaat toepassen. 11. 25 Token economy: individuen kunnen tokens verdienen met gewenst gedrag en deze inwisselen voor backup reinforcers. Doe een baseline meting voor het target gedrag. 12.Hfd. 2.Ontwerp een geschikte opslagplaats voor reinforcers 5. licht. roken) .Reinforcers die meestal effectief zijn bij die populatie .Onmiddelijke reinforcers versus vertraagde punishers .Onmiddelijke reinforcement van probleemgedrag versus vertraagde reinforcement van gewenst gedrag Problemen van te weinig gedrag: . Identificeer het target gedrag: .Geschikte data sheets en beslis wie.Onmiddelijke kleine punishers versus cumulatieve belangrijke reinforcers (excersize) . Selecteer de meeste geschikte vorm van token (aantrekkelijk. Specificeer het probleem en stel doelen 2. Identificeer personen die kunnen helpen met het programma (personeel.Gebruik straf alleen wanneer het absoluut noodzakelijk is . Lees literatuur.) 8. moeilijk na te maken) 6. Zoek een geschikte locatie en de benodigde spullen (grote ruimte bijv. 2. kennis verspreiden in de maatschappij) .Het bijhouden en verzamelen van data is belangrijk. Beck is minder confronterend dan Ellis. andere mensen. Specifieke fobieën: systematische desensitisatie. probleemoplossingsmethoden. Ethische richtlijnen: . algemene angststoornis. . 27 Cognitieve gedragstherapie: individuen interpreteren en reageren op gebeurtenissen door cognities (verwachtingen. instructies. ook evaluatie en vertrouwelijkheid . onmiddelijke omgeving. controleer het gedrag (mastery criteria).Bij de definitie van het probleem en de selectie van doelen moet gekeken worden naar het nut voor de cliënt en de maatschappij. Alcohol problemen 5. motivating operations. 28 Gebieden van klinische gedragstherapie: steeds meer vraag naar empirisch onderbouwde therapieën. Rationale-emotieve gedragstherapie (REBT) van Ellis: de meeste emotionele en gedragsproblemen komen voort uit irrationele interpretaties die mensen maken van gebeurtenissen in hun leven. overreactie op een terugval. 30 Vanuit een behavioristisch standpunt bestaat ethiek uit standaarden voor gedrag die een cultuur heeft ontwikkeld om de survival van die cultuur te bevorderen. PTSS 3. Seksuele dysfunctie 8. toegang tot dossier. Mindfulness en acceptance strategien: bewust zijn van eigen gedrag en het accepteren > ACT Hfd. Om terugval tegen te gaan kun je anderen op de hoogte stellen of een contract tekenen. obsessief-compulsieve stoornis.Kwalificaties van de behandelaar . Behandeling van een tik Hfd.Gedragsbehandelaars moeten de meest effectieve en wetenschappelijk bewezen methoden kiezen. participant modeling. tijdstip. overdrijven. 4. Deze cognities moeten worden vervangen door positieve cognities. Depressie 4.Countercontrol (o.a. Overige angststoornissen: paniekaanvallen. Zelf-gestuurde coping methodes: training in zelfinstructie. teveel in 1 keer willen. modeling. flooding. attitudes) te vormen op basis van de veronderstelde belangrijkheid van een gebeurtenis. . controleer de consequenties (reinforcers) 5. Hfd. 1. arbitraire interferentie (conclusies trekken op basis van ongeschikt bewijs). Defectieve of maladaptieve cognities kunnen emotionele en gedragsproblemen veroorzaken. vaag target gedrag. contra-productieve self-talk. overgeneralisatie. Voorkom terugval: oorzaken zijn (on)vermijdbare setback antecedenten. en legt minder de nadruk op het catastroferen. geen beloning in het programma. Eetstoornissen 6. Relatietherapie 7. Cognitieve therapie van Beck: dichotoom denken in absolute termen. Drie fasen: 1) identificeren van irrationele gedachten 2)de behandelaar laat de onredelijkheid zijn van de gedachten door de client te confronteren 3) door huiswerkopdrachten en modeling worden de gedachten vervangen. Ontwerp en implementeer een behandelingsplan: controleer de antecedenten. lange termijn doelen. consequenties die cumulatief werken (teveel eten) 6. Deze irrationele gedachten moeten worden vervangen door reële en positieve gedachten. nonexposure benaderingen. met de minste negatieve bijwerkingen. Het aanleren van vaardigheden is belangrijk. fysieke begeleiding.